De Post van den Helicon
(1788)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Mijnheer de Post!Eindelijk is de Kaart daar ik zo naar verlangde in 't licht gekomen; met behulp van welken het nu een ieder makkelijk valt, de plaats van de verscheiden Zangsters van onzen Nederlandschen Helicon te ontdekken. Echter zo niet of er zullen veelen onder deezen zijn, welke geen vaste en bepaalde plaats verkiezende, nu eens hier, dan daar, zich vertoonen. Dit alles heeft voor mij geene duisterheid, en komt mij zo klaar voor, dat ik mij durf vermeeten mij onder die geenen te stellen die gij (per excellentium) uw' lezer moemt. Er blijft echter in uw plan iets overig - (misschien wel meer; maar dit voornamelijk) - iets dat ik niet begrijp. Wat is toch bid ik u, bij uwe Allegorische wegen de Noordzee? Waar toe dit zoute water op het Poëtische territoir? Wat moet het uitwerken wanneer het zich - gelijk ik gezien heb - op eenige plaatzen met het water van den Hoefbron vermengt? In hoope dat gij iemand, die het zich tot een eer rekent uw lezer te zijn, hier op in een uwer No. zult antwoorden, indien het vervolgen van uw plan (waar van gij gesprooken hebt) dit toelaat, heb ik de eer te zijn, Mijnheer de Post! Uw aanhoudende lezer A: W: Amsterdam den 20 October 1788.
| |
[pagina 226]
| |
Antwoord.Mijnheer!Ik hoop niet dat gij u gaat verbeelden dat de Noordzee ter kwader trouwe op de Kaart zijn plaats heeft verkregen. 't Is helaas! maar al te waar dat die Noordzee allernadeeligst is voor onzen Zangberg; en al veel voor de oorzaak moet gehouden worden; waarom sommigen van de brakheid, hier door op de meeste Noordsche wegen de overhand nemende - gelijk voornamelijk in de oude Kerkstraat, op den Heiligen weg, den vrijen Dwaalweg en Rijmelaarshoek - walgende, en met een dol hoofd - in plaats van het weste te kiezen, zich op de woeste plaatsen van het zuiden een' weg gemaakt hebben, welken eindigt, en zich juist dáár in het Prosaïsch rechtsgebied verliest, waar zij zich het grootste toppunt van volmaaktheid waar voor zij vatbaar zijn verkregen hebben. Ongelukkige keus! die thans de waarde der Zanggodinnen bij hunne lievelingen verdacht maakt! Doch ik zal uw vraag be-antwoorden - de uitwerking van de vermenging van dit zeewater, met het zuivere water van den Hoffbron, zult gij, bij alle onze oude Dichters, gemakkelijk kunnen opmerken in de raauwheid die er overal in hunne voortbrengsels heerscht. Maar waarom behoefde men die raauwheid met het uitgemergelde te verwisselen? Was er geen ander middel over? En moest men - ik wil juist de tegenwoordig in zwang zijnde tegenoverstelling niet gebruiken en zeggen ‘het alles voor het niet’ - dit zou te sterk zijn - maar moest men het weinige voor het nietige verruilen? - Dan, Mijnheer! ziet gij daar wel bij Strandwijk, hoe zelfs het zeewater zich een'weg naar den voet van den Zangberg heeft weeren te baanen? Algemeen is men van gedachten dat dit reeds van oude tijden zo geweest, en met voordacht zo gemaakt is om dat men toen altijd zijn Zangster met bootjens over zee zondt, men wist er toen niet van al verongelukten zij zomtijds; en kwam men er gelukkig over, dat weinigen gebeurden, dan roeiden men verder, als men maar riemen hadt, naar den voet des bergs; doch dit geschied nu niet meêr - en men zou dus, indien er in 't Noorden nog eenige Zangsters gevonden wierden, die iets dorsten ondernemen den loop van het zouten water naar den voet des Helicons, kunnen sluiten. Hopende hier mede aan uw verlangen voldaan te hebben, noem ik mij
Mercurius.
| |
[pagina 227]
| |
Vervolg van den Prosaïsmiet op den Zangberg.Derde tooneel.De Prosaïsmiet, Regulina en Porjeeriaantje.Porjeeriaantje (in 't opkomen tegen Regulina)Al zijn onze meesters geen goede vrienden is het daarom nodig dat wij ook onëenig leven? Daar is immers geen reden voor? Al het geen ik u gezegt heb, is, om dat gij geen goed denkbeeld van Poësie hebt: want het is niet genoeg om een stukjen van een toepassing te berijmen om Poëtisch te zijn, er moet zo iets, ik weet niet hoe ik het noemen zal, inkomen; dat de verbeelding gaande maakt, en dat door beelden, die ons zo voor den geest gebracht worden dat het is als of wij die zien. Daarbij is het niet kwaad het onderwerp dat men behandelt, zoms aan te spreeken om er zich, als 't waare, mede te familiariseeren; te vereenigen - om zo te spreeken, gelijk:
Ga naar voetnoot*. Gij spreekt door 't heen en weder slaan,
O Huisklok! mij geduurig aan,
Wijl mijne Stondjes grafwaart gaan;
Wie weet hoe kort mijn' tijd zal duuren!
Uw wékker drijft mijn slaapzucht uit,
En roept, met rinkelend geluid,
Dat op mijn koestrend leger stuit;
Tel sterveling, uw vliegende uuren.
Ziet gij? al wat er zo met een Friesche Klok gebeurt - Zeg ik hier door aan mijn lezers - en vervolgens merk ik aan dat dit alles niet zonder gewicht in zijn werk gaat; Hoe natuurlijk niet waar? - 't Is even als in de Natuur is mijn Zanggodin. Zo spreek ik, tot zelf de onnozele Klimop, aan (pag. 8.) en vertel daar van alles wat ik er van weet. Gij groene Klimop, rijk van blaadren,
Gij doet mij, leerend, nut vergaadren,
Gij klimpt om hoog, geslingerd om den boom,
Bij 't glijden van den stroom.
| |
[pagina 228]
| |
O veil! dat de aandacht weet te binden,
Gij pronkt in herfst en guure winden,
Uw groente, frisch in 't naakte winteruur,
Vertoont zich op den duur.
Gij bloeit als andre boomen sterven,
Geen hagel doet u 't leven derven;
Uw bezië rijpt, al danst, in 't winterweêr
De sneeuwvlok op en neêr.
En wanneer ik dan ieder deezer coupletten op mij zelve toegepast heb, dan is mijn Dichtstuk klaar.
| |
De Prosaïsmiet (ter zijde)Wanneer men de versen eens in Prosa veranderde Ga naar voetnoot*, welk een verheven taal zou dat zijn!
| |
Porjeeriaantjen.Zo zeg ik ook niet minder natuurlijk: (pag. 13.) O Zwaluw! die den zomer mint
En nestelt aan de hooibergs roeden;
Of plankjes bij de huislien vind
Om in uw kunstig nest uwe eitjes uit te broeden,
Ik zie u, uit de sloot
Den modder voor uw wooning pikken.
Om daar uw huis mede op te schikken,
Elk helpt zijn' trouwen werkgenoot.
Wil ik eens iets van den Eikenboom opdreunen - altijd maar weer de schoone natuur te baat genomen! - (pag. 23.) O Eikenboom! zo hoog ge-acht
Bij Celten en bij andre volken,
Gij steekt uw kruin schier in de wolken,
Ik heb een' zang u toegedacht.
| |
De Prosaïsmiet.En bij andre volken - moest vooral niet overgeslagen worden.
| |
Porjeeriaantjen.En in dien smaak ziet een geheele zanglievende Bundel het licht - waar in ik, ik weet niet wat al, aanspreek. Ik laat schier niets in 't geheele rijk der planten met rust. Ik ben er zo eigen als of ik zelf een plant was. - Doch om weer tot mijn manier, van alles aan te spreken te komen - om het non plus ultra van natuurlijkheid u, in eenen aan den dag te leggen, zal ik u dit nog doen hooren. Dit is alles zamen. (pag. 134.) | |
[pagina 229]
| |
O Tuinsalaadje!
Beur 't kruintjen op!
O Lindeblaadje!
Zwel uit uw' knop;
O Boeren boontje!
Draag 't poeslig kroontje.
Kruip, Kievits zoontje!
Kruip uit den dop.
| |
De Prosaïsmiet.Ha, ha, ha, ha! -
| |
Porjeeriaantjen.Klept, Oievaaren!
Klept keer op keer
Elk kiescht het paaren
In vrolijk weêr.
De stormen wijken.
De bloempjens kijken
Langs veld en dijken
Zo malsch als teêr.
Ja schatrend Vinkje
Uw zangtijd kwam,
Nu huismans Pinkje
De landspijs nam:
Gij schraagt mijn snaartje
Bij 't kwisplend staartje,
En 't Melkvol baartje
Van 't zuigend Lam.
Maar hebt gij mijn Zieveel en Merkhart wel gelezen? Dat is zo natuurlijk dat ik het buiten het rijm (want dat heb ik er zelf aan gemaakt) bijna woordelijk uit den mond van twee vrienden die op 't ijs wandelden opgeschreven heb. Zieveel begint en zegt tegen Merkhart: (pag. 240) Mijn Merkhart, ik verneem, hoe vrienden vrolijk treden.
Elk zoekt dien hij bemint: wat al vermaaklijkheden
Verschaft het vriessaisoen den kouden wandelaar!
'k Zie u ook hier, mijn vriend, in dit denkwaardig jaar.
Gelijk zoekt toch gelijk. wij, eens in trant van denken,
Gaan zamen: laat ik u mijn arm ten steunsel schenken;
't is glad op 't ijs.
Hier op laat ik Merkhart antwoorden (zo dat er niets onwaarschijnelijks in is; waarom men minder zou kunnen denken dat het een waare historie is) zó - gelijk ieder een in zijn plaats zijnde, zou he-antwoord hebben: | |
[pagina 230]
| |
Ja wel - en wijl ik ligtlijk glij,
Zo bond ik spooren aan - vertrouw uw arm aan mij,
Te meêr - ik merk gij hebt uw sporen t'huis gelaaten.
Er past voorzichtigheid op zorgelijke straaten;
Men glipt zo ras.
Hoe vindt gij 't nu? Zo leef ik er overal mee. Niet opgesmikt, maar zo als de zaaken leggen. Mijn regel in de Poësie, is maar één; namelijk: Simplex sigillum veri. Nu?
| |
Regulina.'t Komt mij voor dat gij verr' in beuzelingen zijt.
| |
De Prosaïsmiet. (naderende)Zeer verr' - dat verzeker ik u. Maar gij hebt gelijk Zieveel - uw spooren ook thuis gelaten; en 't is hier niet minder glad. Gij hebt, naar ik merk, al te veel gezien, om genoeg te kunnen zeggen.
| |
Porjeeriaantjen.Laat ons heen gaan, Regulina! want dat is een van die groote mannen, die de Poësie in Prosa willen veranderen.
| |
Regulina.Dan zullen zij aan uwe zanglievende Uitspanningen weinig moeiten hebben.
| |
Porteeriaantjen.Wat zegt gy? - Ik moet bekennen dit antwoord staat uw bijzonder schoon. Om één coupletje dat redelijk is, in het laatstuitgekomen (XII) Deel van 't Haagsche Genootschap; denkt ge dat het u vrij staat aan u meerdere een zotheid te zeggen? En wat is het nog? - zonder zamenhang: ik zal het u toonen.
Ga naar voetnoot*Neen! ô Neen! cypressen groeien
Dikwerf bij het minaltaar!
Ligtverwelkte roozen bloeien
Zomts om 't hoofd van 't jeugdig paar:
'k Zie den besten echtvriend sterven;
Weêuw en wees zijn' bijstand derven.
Hoort gij nu niet, dat die laatste twee versen veel te plat zijn voor de vier eersten; die ik zelf, mij niet zou schaamen gemaakt te hebben indien gij daar op niet eensklaps neergevallen waart.
| |
[pagina 231]
| |
De Prosaïsmiet.Indien gij met Theörie aankomt, dan gaa ik: want ik kan vooruit zien, hoe elendig dat zijn zal.
| |
De Prosaïsmiet.Dat is zo; doch zie mij niet onëdelmoedig genoeg aan, om u aan mijn spotgraagte te wagen.
| |
Porteeriaantjen.(tegen Regulina die een' andren weg gaat) Wij kunnen nog een geheel stuk wegs te zamen gaan indien gij het verkiest.
| |
Regulina.Ja, maar ik verkies het niet.
| |
Vierde tooneel.De Prosaïsmiet. (allen)Dit zijn dan de Zangsters aan wie die schoone Dichtkunst ter bewaring toebetrouwt is! Die Dichtkunst met welke het verheven prosa niets gemeens heeft! Waar van de maat en het rijm slechts bekleedsels zijn, en niets meer! En zo zijn de meeste indien zij geen sentimenteele wartaal spreken. Of het moet juist mijn lot zijn om niets anders dan zulke ongelukkige Janksters te ontmoeten. En hier voor zullen wij ons nog langer ophouden om het geheele territoir in te nemen; om vervolgens met het zangkundig Godendom in eene gunstige handeling te treden! Neen. Indien Feithophila wilde. - Ik zal 't haar nog eens voorstellen: om dat wij met deezen weg beginnen moeten; willen wij met eenig overleg te werk gaan: want schoon er wegen zijn die de verwoesting meêr verdienen dan deezen, zo verdienen zij het echter zo veel aan ons niet; en wij kunnen onzen aanhang die vrij sterk is, beter onder het beroep - ‘het sentimenteele moet naar de d.....’ - overhaalen (om dat het vooroordeel er al zo vast in zit) dan door iets anders, waar tegen zij de goedheid nog niet gehad hebben, zich te verzetten. Ook is dit tijds genoeg wanneer wij hier eerst zijn. - 't Is toch de waarheid dat en rijm en maat en dus de Poësie niets dan zotheid is. - Iets zullen wij er aan toe | |
[pagina 232]
| |
moeten geven: want het schijnt een onverbiddelijk noodlot te weezen, dat er in alle landen Versenmakers zijn moeten. - 't Is zo. Ermoeten ook gekken zijn; maar laaten zij de plaatsen der wijzen menschen niet voor zich nemen. Doch dit laatste gebeurt ook dikwils genoeg.... Geduld! - Laaten wij ten minste doen wat in ons vermogen is, en verder zien, hoe het af zal loopen. (hier gaat de Prosaïsmiet peinzende van het tooneel.)
Het vervolg in No. 31.
NB. NB. NB. Aan allen die er bij ge-interesseerd mogten zijn, wordt bekend gemaakt, dat het eerste Deel van dit Weekblad door de Schrijver van den Boekzaal niet zal beoordeeld worden.
Te Amsterdam, Bij J. ten Brink Gz., word dit No. à 1 ½ st. uitgegeven. |