De Post van den Helicon
(1788)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Waarschouwinge.De President en de Negenen, uitmakende de Souvereigniteit van den Nederlandschen Helicon en deszelfs onderhorige Landen en Provincien; allen den genen die dezen zullen zien ofte hooren, saluyt: Doen te weten, dat wij in ervaringe gekomen zijn, dat vele en verscheiden Zangsters vel quasi, zich niet ontzien, verscheiden reeds vertaalde Zangstukken, Toneelspellen als anderzints op een nieuw te vertaalen, en hier door de goede en stille ingezetenen dikwils ten derden of vierden maale door vervelinge lastig te vallen, beginnende deeze vervelinge van het origineel, en eindigende met de laatste Vertaling van het zelve: voornamelijk door het veranderen der titels, mottoos enz., de goede lieden om den tuin leidende, hen hier door diets trachtende te maken, dat het een Nieuw werk is, het welke alzo niet en behoort, Zoo is 't: Dat wij, omme daar in te voorzien, goedgevonden en verstaan hebben, vinden goed en verstaan mids dezen, dat voortaan niemand, op poene van geen debiet, zich aan bovengem. misbruiken zal schuldig mogen of kunnen maaken, nadien wij in voorn. geval, zulks door onzen Post en deszelfs Correspondenten alom bekend zullen doen worden: gelijk wij dan ook aan alle Boekdrukkers en Handelaars wel expresselijk, onder poene van onze particuliere gratie te verbeuren, interdiceeren en verbieden; wie het ook zijn moge, in diergelijke sluikhandelarij de hand te leenen, of zich op eenigerhande wijze daar toe te préteeren: Ende ten einde niemand daar van ignorantie pretendere; maar een ieder weten moge, waar naar hij hem, dezen aangaande, hebbe te reguleeren; ordonneeren en lasten wij: | |
[pagina 66]
| |
dat deze zal werden gepubliceert ende ge-affigeert alomme daar het behoort, en in gelijke gelegenheden te geschieden gebruikelijk is. Gedaan op den Helicon onder het kleine zegel den 20 Juny zeventien hondert agt en tachtig. Onder stond, Ter ordonnantie van den Souvereign. Was getekent, Pegasius Ga naar voetnoot*.
| |
Ik heb deeze Waarschouwing al lang verwacht. Apollo is vreeslijk misnoegd geweest, dat le Fou raisonnable, drame van den heer Patriot voor den tweedenmaal, (zo al niet voor den derden) met een andere titel en veranderde namen der Vertoners, vertaald is. 't Was immers al dubbeld wel, dat het in 't Spectatoriaal Toneel geplaatst was? Doch lieden die niet veel met Apollo uitstaan hebben, geven er weinig om, of hij om die reden op mij en een' ander kwalijk gehumeurt is. Gelijk men dit door deze Vertaling duidelijk ondervonden heeft. Wat hebt ge er toch aan Mijnheer Ogelwight? Niemand bedisputeert u immers dat gij de Fransche Taal verstaat? -
| |
Tweede Brief van Philomusa aan haaren Heer en Meester.Waardste Vriend! 't Is mij hier nog even vreemd als toen ik u het laatst schreef. Ik weet niet hoe ik mij aan deeze lucht zal gewennen; ik heb van tijd tot tijd nog wel eenige afgelegen wandelingen ondernomen; doch ik durf mij nog niet verr' wagen; en 't geen 't wonderlijkste van allen is - alle wegen die ik insla, brengen mij, wat ik ook doe, op de Martelaarsgragt weer thuis - dit is vervelend. Geloof echter niet, mijn Waardste! dat dit oord geheel van verdiensten ontbloot is: neen, er zijn sommige Zangsters die op alle wegen kruissen, op hoop, van buit voor haaren zangdrift op te doen; maar die ongelukkig genoeg zijn, van geen gebruik te kunnen maaken van dit verkregene, voor dat zij op deeze plaats te rug gekeerd zijn. Daar zijnde, dan moet alles, in elkander gevoegd - gepast - | |
[pagina 67]
| |
en gedrongen worden: en na dezen arbeid zou men misschien verwachten dat alles verminkt, verdraaid - met één woord verknoeid zou zijn - maar neen - dat volgt altijd niet. In tegendeel, hier zijn stukken te voorschijn gebracht, die waarlijk treffend en schoon zijn. (Nogthans, begrijpt gij, dit zijn zeldzaamheden) Gij zult misschien wel eens gehoord hebben van de Zangster van Mijnheer en Mevrouw Kleyn. - Deeze was in de volstrekte onmogelijkheid van iets buiten deze plaats te verrichten, schoon zij, om er zich met geweld tegen te zetten, het somtijds, doch vruchteloos, beproefde. Tot bewijs hier van behoeft men haare musicalische Drama in haar Oden en Gedichten, 2de Stukje, Pag. 3. slechts in te zien. Deeze heeft zij in 't Oosten bij een gebracht, en in navolging der Oosterlingetjes met dezelfde snelheid... maar ook alleen maar met die snelheid, en niets meer. Gij zult het zeker wel kennen: 't is dat Stukje daar meer - -!! en.... in zijn als woorden, zonder de . ? , : en ; mee te rekenen. Och, gij kent het ongetwijfeld! 't Is dat Zangstuk daar de woorden Hallelujah! Heilig! Staat op! Bidt aan! Wee! en Ach! het geheel van maken, en de andere woorden alleen dienen moeten om te vullen. Doch als zij geduld wou nemen om langzaam te werken, op haaren gewoonlijken weg, dan bracht zij dikwils schoonheden voort. Lees maar eens Pag. 23. reg. 6. Zwijgt nu, Rotsen!
Uw Schepper rigt niet meer. -
Dragen uw kruinen sporen van Bliksem?
Is dit het pad
Dat zijn voet bewandelde? -
Zo ook Pag. 88, de twee eerste Coupletten.
Bij een zwaar Onweder.
Hoe langzaam heft in stille pragt,
Zich de onweêrswolk! - een donkre nacht
Ontrolt zijn kleed om 's waerelds randen! -
De lucht is doodsch, en hangt gedrukt
Op 't woud, dat voor haar zwaarte bukt; -
Terwijl de zwaveldamp zijn adem dreigt te ontbranden!
Ik zie den arm, wiens sterke hand
Den donder op den donder plant? -
God wenkt; - - en 's afgronds zeën bruisschen!
De Hemel gloeit! - de waereld blaakt! -
Terwijl zijn voet de bosschen kraakt!
En zijn stormen door de sombre ruimte druisschen.
| |
[pagina 68]
| |
Terwijl ik u hier over schrijf, en mijne gewaarwordingen meê deel, gevoel ik eerst recht dat ik leef! 's Is schoon, niet waar? Doch de Donder van Bellamy in zijn laatste werkjen Gezangen, is heel wat anders, dunkt me. Men zegt dat deeze Oden en Gedichten van Kleyn sentimenteel zijn. Ik weet eigenlijk niet wat dat is, en ik geloof dat er veelen in mijn geval zijn. Ik weet nogthans wel dat er hier en daar iets in gevonden word dat mij mishaagt... ik weet niet duidelijk te zeggen, waarom: men voelt dat er iets aan hapert, even, als of men door een' moeielijken onaangenaamen weg geleid wierd om iets schoons te zien: dat men afgemat is eer men zo verr' komt: en het naauwlijks met een oogwenk gezien hebbende, te rug getrokken wierd om langs dien zelven weg weerom te keeren. Zo het dit is - doet men wel zich tegen het sentimenteele te verklaaren. Doch het komt mij voor, dat sommigen zo zeer niet tegen dezen weg, als tegen het schoon verschiet zijn - of liever dat zij voor dat schoone geen oogen hebben. Deeze gedachten heb ik aan sommigen daar ik zo van tijd tot tijd mee omgaa, wel eens mede gedeelt, doch er wierd mij op geantwoord: dat er dit wel een soort van was, doch dat het in 't generaal er niet op toegepast kon worden. Die oude Zangster, daar ik u in mijn voorgaande van gesprooken heb, zei mij: dat dit, het soort van sentimentaliteit was, waar in het Land (een onlangs uitgekomen Werkje in de Brievenlaan, en doorzaaid met Versjes uit de Kalfjeslaan) geschreven was. Ik heb geen' tijd langer te schrijven: dewijl ik deze nademiddag mijn woord bij een Zangster in de Duivelshoek gepasseert heb, om daar een kopje thée te drinken, en dan vervolgens een kleine wandeling naar den sentimenteelen Weg te doen, daar het tegenwoordig zo vermakelijk is, om de veelvuldige Passage en drukte, die er thans plaats heeft. In mijn volgende zal ik u melden hoe ik het daar gevonden heb. Na mij in uw bestendige liefde en genegenheid aanbevolen te hebben, noeme ik mij
Waardste Vriend! Uw altijd liefhebbende Philomusa.
Ik heb mijne lezers het vervolg over den Elius en de Fanny in mijn voorgaand No. beloofd. Na 't bericht, in dat No. geplaatst, zal de eerste zo raadselachtig niet meer zijn. Och mijn lieve menschen! 'k zal u niet ophouden | |
[pagina 69]
| |
met - alles naauwkeurig te verhalen wat er bij die gelegenheid al voorgevallen en afgedaan is. Doch schoon de Fanny, zo als gij er reeds een begin van gezien hebt, fraaitjes gehavent wierd, zo stond men nogthans toe, dat er ook veel goeds in was: en was er dit niet in, geloof me, er zou zo veel water niet om vuil gemaakt worden. Men zou er dan mee leven als met duizende stukken, die na 't voorlezen geen andere beoordeelingen op zich haalen, als alleen: ‘Nu ja, dat zij zo. Zo - is 't uit?’ en diergelijke aanmerkingen meer, die, schoon kort, veelbeduidend genoeg zijn. Dan, om dat men begrijpt dat de Zangster van Fanny wel tot iets anders, als zo als zij zich thans voordoet, had kunnen opgroeijen, daarom maakt men er zoo'n geweld mee. - Woedend sprong Apollo uit zijn Presidiaalen stoel en hief de volgende Versen aan: (Fanny Pag. IX uit aan Mijne lier) Ja stervling: zoek geen vreugd,
Geen kalm genot op aard, dan in de schaduw der deugd.
De schoonheid lagche u aan met duizend zinvermaaken,
Gekluisterd in een' hoerenschoot,
Om helst ge een snood gedrocht met Pestvuur op de kaaken,
En kuscht den dood.
Hoe zoet die Circe vleit,
Waar schuilt in haar gestreel die teedre eenstemmigheid,
Dat diep gevoelend hart, dat zacht onschuldig bloozen?
Wat heil haar gladde tong belooft,
Het giftig naberouw steekt midden in de roozen
Het slangen hoofd.
Is 't mogelijk, sprak hij, dit te zingen, en een Fanny - een - bedroefde - Fanny voor 't licht te brengen? Wel, zei Thalia, neem er dan het goede uit, en geef hem de rest weer om. Hier op volgde een he? van Apollo, en een niet zo? van Thalia, met een watje zeit? van Erato, 't welk eindigde door een nou-nou, van Urania. Doch ik zal mijn lezers door deze kleinigheden niet langer ophouden; maar tot het hoofdzakelijke komen. Het voorstel van Erato, waar van ik in mijn vorige gewag gemaakt hebt, is nog in geen besluit kunnen veranderd worden. Zo veel hoofden, zo veel zinnen, zegt het spreekwoord. Daar was veel voor en tegen. Apollo besloot deze zitting, met - door een voorbeeld uit den Elius en de Fanny aan te toonen, welk hemelschbreed onderscheid er somtijds is in... ja ik weet niet meer waar in. Toen hij het aan de Zanggodinnen uitleidde | |
[pagina 70]
| |
verstond ik het zeer wel, en ik gevoel het tegenwoordig nog even zo - Ik weet wel, hij sprak van 't geen eigentlijk vinding moet genaamt worden, 't welk met de manier van behandelen te zaam gevoegd, nooit nalaaten kan schoon te zijn, doch, dat dit gevolg meest altijd missen zal, en nooit dan bij geval, of door de vinding van den lezer zelven, plaats kan hebben, waar het laatsten maar alleen gevonden word. Doch om dit gezegde kracht bij te zetten - (begrijp echter mijn vrienden dat hij het veel beter draai en zwier gaf, als ik hier gedaan heb) om het kracht bij te zetten, zeide ik, liet hij deze twee Uittreksels, een uit den Elius en een uit de Fanny op elkander, ter vergelijking volgen.
Elius. VII. Zang.
1ste Couplet. Barbaren, die in tranen weidt,
Wien 't lust, in bloed te wasschen!
Treedt toe, voldoet uw bloeddorst hier.
Hier vloeit het, bloed bij plassen!
en dan de zeven volgende coupletten welken zich in het negende dus oplossen. (Om musicalisch te spreken) 9de Couplet.
Waar ben ik? roept de Ridder uit
En ziet de golven klimmen:
Die golven worden rood als vuur,
En schemeren van schimmen.
Waar ben ik? roept hij andermaal
En wend de hand voor de oogen!
Waar ben ik? en verheft het hoofd,
En 't schouwspel is vervlogen.
Fanny op het Graf van Eduard. Pag. 66.
Uw Fanny, trouwe liefde! naakt,
Geeft Fanny moed en kracht! - -
Hoe vreeslijk blinkt hier 't starrenheit! Ga naar voetnoot*
Hoe stil is hier de nacht!...
Wijkt bleeke schimmen van den dood!
Vliedt, bange schrikken! vliedt!...
| |
[pagina 71]
| |
En gij bedwelmende eenzaamheid!
Weerhoud mijn toeleg niet! ...
Ik dool, o nacht! hier niet alleen.
Ligt waart op deezen grond,
Door doodshoofd, been, en bekkeneel,
Een Englenheir in 't rond....
Wees zo goed en vergelijkt hier lezer! - ik heb er niets meer bij te voegen. - Het ons toegezondene om in 't 7de No. te plaatsen: hebben wij de eer onzen lezer in dit 9de aan te bieden. Recitatief.
de Minnenijd in Wanhoop. Mijn God! wat tergend vuur kruipt door mijn aadren!
Wat Hel brand in mijn kookend bloed!
Spreek, Hemel! moet ik naadren - moet ik naadren?
Het wraakvuur kittelt mijn gemoed.
Spreek, Hemel! moet ik naadren?
Ontvlam - ontvlam mijn hart niet meer! -
Moet ik hém - volgen?
De ontrouwe ík - volgen?
En slaan hen beiden woedend neer?
Het bliksemt in mijn oog... zij vlijt zich bij hem neer...
- - -
ik - zal - hen - volgen!
Den Heeren Letteroeffenaars, den Recensent, het Genootschap Labor alit artes, den Bibli... (welk een vergissing! ik had er de Bibliotheek- en Boekzaalschrijvers schier bij genoemd) word dit Stukje ter beoordeeling aangeboden. Mijn lezers zijn gewaarschouwd, dat ik alle de over te zendene Stukjes aan deeze Heeren opdraag. Het gevoelen van den Helicon over dezelven kan ik niet wel weeten. Om dat alle Dichtstukken in Couranten, Nieuwsvertelders, Posten en andere diergelijke Werken, tot derzelver verfraaijing dienende, zonder onderscheid van rang of qualiteit voor contrabande op den Zangberg gerekent worden.
| |
[pagina 72]
| |
Brief van den Franschen Apollo aan den Nederduitschen.Divinité dés vers et des êtres qui pensent! Ga naar voetnoot* (en Hollande) Jamais je n'ai été saisi d'une émotion plus etrange, & dont j'ignore le nom, causée par une espéce, soit d'étonnement, soit de confusion, que lorsqu'il m'est presenté, une traduction (assez bonne) d'une mechante piéce intitulée, la Cephalide. Il est vrai, que mainte fois j'ai entendu raconter par des gens, qui ne scavaient pas un mot de votre langue, que la litterature Hollandaise n'a jamais produit rien de bon: Cependant, j'en attesté les muses Françaises, que de ma vie un ouvrage plus fade, plus ridicule & en même tems, plus empoulé & outré ne m'a été offert, & que si jamais l'envie aurait pu me prendre, de croire a ce qu'on m'a dit tant de fois a cet égard, ce serait a présent. Je vous prie de faire l'impossible, pour empêcher, que jamais ces ouvrages Phantastico-hyper - mystiques (car enfin il me faut un nom) ne parviennent entre les mains de mes sujets, veritables ou soidisans. Ne doutant pas de votre zéle, dans une affaire dont depend le repos de ma vie; je suis avec le plus profond respect. ut Supra
Apollon.
| |
Antwoord.Verheven god der versen en gedachten! Ga naar voetnoot* (in Frankrijk) Ik heb tegenwoordig zo veel met mijn eigen zaken te doen, dat mij de lust om me met die van andren te bemoeien wel vergaat. Ik zou evenwel kunnen antwoorden, dat het mij zeer verwondert, dat gij over één onnozel Werkje zo veel leven maakt: terwijl ik een geduld van ijzer en staal moet bezitten, om niet woedend te worden, als ik zie dat er, bij honderden; niets beduidende zotheden uit het Fransch in 't Hollandsch overgezet worden. Ik heb tegenwoordig geen' tijd, maar in 't vervolg wil ik u daar wel eens nader over onderhouden. Ik ben
Apollo.
Te Amsterdam, bij J: ten Brink, G: z. Boekverkooper. |
|