| |
| |
| |
Vierde Hoofdstuk.
De eigenschappen van den kleinen Jan, en het geduldige busje van de orgelvrouw.
De kleine Jan groeide zeer voorspoedig op, dat wil zeggen alleen in de lengte, want hij bleef broodmager, tot groote verbazing van Dik en Anneke, die elken dag opnieuw in de gelegenheid werden gesteld, om zijn eetlust te bewonderen.
‘Hij is precies een hazewindhond,’ zei Dik meer dan eens. ‘Hoeveel hij ook eet, hij blijft altijd even dun. 't Is verwonderlijk!’
Overigens was de kleine Jan een zeer vroolijk kind. Hij lachte al, toen hij nog maar enkele dagen oud was, en zijn tandjes kwamen zeldzaam vroeg. Hij kroop veel gauwer over den vloer, dan nog ooit eenig kind gedaan had, en kreeg mazelen, kinkhoest en waterpokken, toen andere kinderen van zijn leeftijd de gedachte daaraan nog niet in hun hoofd voelden opkomen.
Zijn grootvader hield daarom staande tegenover iedereen, die het hooren wilde, dat de kleine Jan een bizonder kind was, en dat was-ie.
Jan was met zijn grootvader al spoedig goede maatjes. Toen hij nog heel klein was, wilde hij altoos op diens knieën zitten en paardje-rijden, zoodra hij hem maar zag, en als Grootvader zijn zin niet dadelijk deed, zette hij het zoo geweldig op een schreeuwen, dat zelfs Groot- | |
| |
vaders gehoorvliezen er pijn van gingen doen. En dan haastte de oude man zich, om zijn kleinzoontje tevreden te stellen.
Zoodra Jantje loopen kon, en dat kon hij heel vroeg, liep hij Grootvader overal na. Anneke was daar eerst wel wat ongerust over, omdat Grootvader zoo erg doof was, maar toen haar Jantje altoos weer gezond en wèl terugkeerde in de ouderlijke woning, begon zij daar spoedig aan te wennen. Als Jantje zoek was, dacht ze al dadelijk: ‘O, hij zal wel weer bij Grootvader wezen.’
Toen Jantje zag, dat Grootvader bijna altoos aan het timmeren was, schreeuwde hij net zoolang, tot hij ook een hamer kreeg, en van dat oogenblik af deed hij niet anders dan hameren. Hij sloeg er meê tegen de toonbank, dat de weegschalen er van rinkelden, klopte op de vijgenmand met zooveel kracht, dat de pitjes uit de vruchten te voorschijn kwamen, hamerde een melkkan aan scherven en sloeg een barst in de winkelruit. Dat gebeurde alles op één dag, tot grooten schrik van Anneke, die hem den hamer afnam, toen het te laat was. Grootvader had er niets van gemerkt, en toen Anneke hem op de verwoesting attent maakte, keek hij die eenigen tijd in verbazing aan, tot hij eindelijk mompelde:
‘Zie je wel, Anneke, dat Jantje een bizonder kind is? - En dat is-ie.’
Dat bleek ook uit het feit, dat Jantje het geweldig op een schreeuwen zette, toen Anneke hem den hamer had afgenomen. Hij kon echter zoo hard niet schreeuwen, dat zijne Moeder hem dien teruggaf. Grootvader was bezig de stijfsellade te herstellen, die niet meer goed heen en weer kon schuiven. Jantje zat schreeuwend achter hem op den
| |
| |
vloer, tot het twaalf uur werd en Grootvader naar huis moest om te eten. Grootvader legde den hamer in den spijkerbak en vertrok. Nauwelijks was hij verdwenen, of Jantje greep den hamer en zette de werkzaamheden voort. Hij sloeg draadnagels in de verschillende winkelladen, waar zij schots en scheef in terecht kwamen, timmerde Grootvaders rooden, katoenen zakdoek, dien hij vergeten
had mede te nemen, als een vlag aan de toonbank vast, en ging naar het petroleumvat, om ook daar een paar draadnagels in te slaan. Maar toen viel zijn aandacht op de kraan, die in het vat zat, en Jantje sloeg er net zoolang op met zijn hamer, tot de kraan uit het vat vloog en de petroleum in een breeden stroom op den vloer en op Jantjes beenen terecht kwam. Ha, dat vond Jantje pas mooi. Hij hield er den hamer onder, waardoor de stroom een bizonder mooien vorm kreeg en de droppels hem om de ooren spatten, en hij keek met innig welbehagen de gevolgen van zijn bemoeiingen aan. De petroleum bedekte weldra den geheelen vloer, en Jantje was zoo nat als een gedrenkte spons. Zijne Moeder had er geen erg in, want zij was in de keuken, tot zij opeens een geweldig geschreeuw vernam, zóó hevig, dat zij van schrik opsprong en naar den winkel ijlde. Maar nauwelijks had zij de deur geopend, of zij bleef als verstomd staan, en keek met open mond naar de petroleum, die den geheelen vloer bedekte tot aan den drempel toe, waarop hare voeten stonden, en naar Jantje, die uit alle macht schreeuwde en met zijn hamer op het vat sloeg.
| |
| |
De tranen sprongen Anneke in de oogen, en zij was in één woord radeloos. Zij wist niet, wat ze beginnen moest. Ze kon niet eens bij haar zoontje komen, zonder door de petroleum te plassen, wat ze op hare pantoffeltjes onmogelijk doen kon.
En Jantje schreeuwde uit alle macht, niet om hetgeen hij gedaan had, ook niet omdat hij met zijn beentjes rechtuit in de petroleum zat, maar eenvoudig om het feit, dat er geen petroleum meer uit het vat stroomde. Hij was er meer dan kwaad om, dat de stroom opgehouden had te vloeien, en hij meende net zoolang te schreeuwen, tot het weer begon.
Bedroefd en niet wetende wat zij beginnen moest, snelde Anneke de achterdeur uit, om Grootvaders hulp in te roepen. Schreiende kwam zij daar binnen, en zij vertelde onder snikken en tranen, wat Jantje gedaan had.
‘Wat is er?’ vroeg Grootmoeder, toen zij Anneke zoo bedroefd zag staan. Grootvader stond ook van zijn stoel op en vroeg:
‘Wat is er, Anneke? Wat scheelt er aan?’
De goede man voelde al naar zijn zakdoek, om haar de tranen van de wangen te vegen, want hij hield veel van Anneke. Maar hij vond zijn zakdoek nergens. Hij kon ook niet vermoeden, dat die als een vlag aan de toonbank wapperde.
‘O, o,’ zei Anneke, ‘daar heeft Jantje me de kraan uit het petroleumvat geslagen....’
‘Den haan uit het kippenhok doodgeslagen?’ vroeg Grootvader ontsteld. ‘Hoe komt het kind er bij.’
‘Neen, neen,’ zei Anneke met haar mond aan Grootvaders oor, ‘de kraan uit het petroleumvat geslagen, en nu is alle petroleum uit het vat geloopen, en Jantje zit er midden in. Ik weet niet, wat ik beginnen moet....’
| |
| |
Grootvader had nu goed verstaan. Hij trok zijn klompen aan en stapte den winkel binnen, waar Jantje nog zijn uiterste best deed, om petroleum uit het leege vat te laten vloeien. Hij schreeuwde als 't ware moord en brand.
Grootvader keek ook niet weinig verschrikt, evenals een paar vrouwtjes, die juist kwamen aanloopen om boodschappen te halen.
Trom plaste op zijn klompen door de petroleum en pakte Jantje op, dien hij regelrecht naar de keuken bracht.
‘Hier Griet, kleed hem maar dadelijk uit en stop hem in de tobbe,’ zei hij tegen zijn vrouw, die van schrik bijna niet spreken kon, toen zij de ramp in oogenschouw nam.
Daarna haalde Grootvader een tobbe uit het schuurtje, benevens een paar dweilen, en begon den vloer op te dweilen.
Hij schudde daarbij echter bedenkelijk het hoofd; hij begreep zeer goed, dat de zaak zoo gemakkelijk niet in orde kwam. Jantje schreeuwde intusschen honderd-uit, want hij werd door Moeder en Grootmoeder naakt uitgekleed en in een warm bad gestopt. Zijn kleeren waren onbruikbaar geworden.
Dat laatste was ook het geval met den winkelvloer. Trom besloot dan ook dadelijk de handen uit de mouwen te steken. De geheele vloer werd opgebroken en door een nieuwen vervangen, wat den ouden man heel wat werk bezorgde. 't Is te begrijpen, dat Dik verbaasd opkeek, toen hij 's avonds thuis kwam en hem het gebeurde verteld werd.
‘Die kleine hazewindhond, hoe krijgt hij 't in zijn hoofd,’ zei hij eindelijk. En Grootvader zei:
‘Ik zeg, dat hij een bizonder kind is, Dik, net als jij, en dat is-ie.’
| |
| |
Sinds dien dag werd het petroleumvat zóó geplaatst, dat Jantje er niet meer bij kon. En de kleine kerel kreeg van zijn vader een houten hamertje, waar hij niet veel kwaad mee kon doen. Hij timmerde nu den geheelen dag en hielp Grootvader op zijn manier bij al diens werk. Hij liet zich daarbij door niets storen, of het moest door een draaiorgel zijn. Dat vond hij zoo verrukkelijk mooi, dat hij er zelfs zijn eten voor liet staan, wat hij anders voor geen geld ter wereld zou doen. En nog mooier vond hij het busje, waarin de vrouw van den orgeldraaier het geld ophaalde. De
orgeldraaier en zijne vrouw woonden op het dorp, en Kwamen vast elken Dinsdag met het orgel rond. Dat was erg lastig voor Anneke, want die had dan altoos waschdag, en moest toch al elk oogenblik haar waschgoed in den steek laten, om de klanten in den winkel te helpen.
Eens op een Dinsdagmorgen had zij het daarmede erg druk gehad, toen het geluid van het orgel al van verre
| |
| |
tot haar doordrong. Ook Jantje had het gehoord. Hij was toen een jaar of drie, en kon dus de deur al zelf opendoen.
't Geluid van het orgel kwam naderbij, en Jantje was in de voordeur gaan staan, om van de muziek zooveel mogelijk te genieten. Eindelijk was het orgel voor den winkel gekomen, en verscheen Mietje, de vrouw van den orgeldraaier, die Klaas Touw heette, aan de deur. Jantje haastte zich naar de keuken, en zei:
‘Moedel, daal is Klaas Touw met het olgel.’ De r kon hij nog niet zeggen, zoodat hij gemakshalve daar maar een l voor nam.
‘Hè, wat een gezeur vanmorgen,’ zei Anneke, wie de zweetdroppels op het voorhoofd parelden van de drukte. ‘Er ligt wel een cent in de toonbanklade, Jantje, je weet wel.’
‘Ja Moedel,’ zei Jan, en weg was hij.
Hij greep een handjevol centen en begaf zich naar Mietje.
Hij legde een cent in de bus en zag hem met de grootste belangstelling door de gleuf verdwijnen, want dat vond hij iets zeer geheimzinnings. Toen de cent weg was,
| |
| |
legde hij er een tweeden in, die op dezelfde eigenaardige wijze in de diepte verdween. Daarna een derde, en een vierde, en een vijfde. Dat ging zoo voort, tot Jantjes handje leeg was. Mietje was blijkbaar een heel geduldig vrouwtje, en zij streek Jantje liefkoozend over zijn kopje.
‘Wacht even, ik zal del nog meel halen,’ zei Jantje, en hij voegde de daad bij het woord. De toonbanklade was nog lang niet uitgeput, en Jantje vond het heel aardig, dat het orgel zoo lang bleef draaien, en dat de centen zoo mooi in de bus verdwenen.
‘Flap,’ daar viel er weer een naar beneden, tot groote pret van Jantje, die er hardop om lachen moest. ‘Flap,’ weer een, en nog een, en nog een, tot zijn handje alweer leeg was. En tot zijn groote vreugde draaide het orgel nog maar steeds door, en bleek Mietje vriendelijk genoeg, om voor zijn plezier nog een poosje te blijven staan.
‘Wacht even,’ zei Jantje, ‘ik zal del nog meel halen. El zijn del nog genoeg.’
Nu, dat was waar, en hij kwam al spoedig weer met een handjevol terug.
‘Flap,’ ging het alweer, ‘en flap, flap, flap,’ volgden de andere. Anneke was zoo druk aan het wasschen, dat zij het geheele orgel vergeten was. Gelukkig, dat er nu eens een poosje geen klanten kwamen....
Jantje liep geregeld heen en weer van Mietje naar de lade, en van de lade naar Mietje, wier geduld onuitputtelijk bleek. Jantje vond haar erg zoet, dat ze zoo lang blijven wou en dat hij zoo prettig met het busje mocht spelen.
Maar eindelijk was de voorraad centen uitgeput, en daarom begon Jantje met de dubbeltjes, die hij in de lade vond. Gelukkig kwam er juist een meisje den winkel binnen,
| |
| |
om een half pond suiker te halen, en toen ze zag, wat Jantje deed, zei ze:
‘Zeg, stoute jongen, dat mag je niet doen.’ Zij nam Jantje de dubbeltjes af, die hij in de hand had, en riep luid:
‘Vollek! - Vollek!’
Opeens bleek Mietje haast te krijgen. Zij wenkte Klaas, die onmiddellijk den slinger van het orgel in rust bracht, en samen vervolgden zij met meer dan gewonen spoed hun tocht. Zij liepen zelfs zonder te spelen verscheidene huizen voorbij, en verdwenen in een achterbuurtje.
Jantje was echter boos en begon luidkeels te schreeuwen. Maar zijn Moeder was nog boozer, toen zij van het meisje vernam, wat er gebeurd was, en zij gaf Jantje voor zijne broek en zette hem in de woonkamer met bevel, dat hij daar den geheelen middag blijven moest. Klaas Touw en Mietje kregen, toen zij weer met het orgel kwamen, een geducht standje van haar en mochten in geen vol jaar meer aankomen.
‘Je hebt wel voor een jaar genoeg gehad,’ zei Anneke boos, ‘en 't is een schande, dat je het geld aangenomen hebt. Als je fatsoenlijke menschen waart, zou je mij gewaarschuwd hebben.’
Of Mietje al zei, dat het zoo erg niet geweest was, en dat Jantje maar een cent of vijf in het busje had gedaan, 't hielp haar niets.
‘Je hebt voor een jaar genoeg gehad, en daarmede is het uit,’ zei Anneke beslist. Boos deed ze de deur voor Mietje's neus dicht.
|
|