| |
| |
| |
III. ‘Lo Contrapasso’(Inf. 28, 142)
‘To fear himself and love all human-kind’ (Hymn to Intellectual Beauty).
DE jonge, bevallige Shelley kon het echter niet zoo bont maken, of hem werd om zijn bekoorlijk uiterlijk veel verschoond. De knappe dichter Lovelace, - een naam om in verstrikt te geraken, - werd als jong student tot magister artium verheven alleen op den eisch van een voorname bewonderaarster. Love's reason 's without reason! (Cymbeline, IV 2). Bij de dames uit zijn omgeving werd nu Shelley zelf de elfenkoning, de Adonis, de Narcis van wien een betooverende fascinatie uitging. Altijd zonder hoofddeksel, de wild verwarde haren vlottend in den wind, de opgeslagen hemdsboord om den sierlijken, blooten hals, die zijn rijzige gestalte een bekoorlijke losheid gaf. Zoo verscheen de tengere en aanminnelijke feeëndichter vaak in gastvrije salons, met open boek, glanzend oog en zwierig gebarenspel. Uren lang boeide deze Ganumedes zijn dwepende vriendinnen en vertrouwelingen, vergat en verpraatte met haar den tijd voor andere afspraken, vaak zelfs de uren van den nacht.
's Nachts trouwens las, studeerde en schreef Shelley bij voorkeur. De slaapkamer geeft me spookgedachten, - zeide hij, - en dan gebeurde het dat hij, gewapend, in zijn droom naar beneden stormde, ingebeelde dieven en moordenaars tegemoet. Over- | |
| |
dag zag en ontving hij veel menschen en de leergrage Percy liet geen gelegenheid ongebruikt, met den een leerde hij Italiaansch en las uit Tasso, daarna uit Ariosto, Petrarca; ook van den dichter en novellist Thomas Love Peacock, den uitstekenden Griekschen scholar, viel er veel te leeren. Zij werden dra dikke vrienden.
Door dit ontijdig werken ondermijnde hij zijn gezondheid, hij hoestte en leed aan pijnen in de zijde en de borst. Op het hevigst van de smarten nam hij laudanum in, wat hij steeds in voorraad had.
Maar andere zorg kwelde hem nog erger in dezen tijd. Terwijl Shelley in gezelligen vriendenkring verwijlde of bij de meisjes Godwin als een pareltje in 't goud zat, verbleef Harriet intusschen thuis met haar zuster Eliza, den cerberus van het gezin. Harriet was niet zoo welkom als haar man, en vooral de dames Godwin oordeelden, dat de dichter niet de vrouw getrouwd had die hem paste. Zij hield van den schouwburg en het leven der grootstad, wat Shelley juist vluchtte, zij had het hardop voorlezen al een tijd weggelaten en had anderzijds geen trek in huishoudelijk werk, - het menu bracht maar steeds onveranderlijk vruchten en groenten en gedistilleerd water voor den vegetariër. Nu kwam nochtans nieuw geluk aan den haard, een meisje werd hun geboren, en Shelley noemde het onmiddellijk Ianthe, naar de dame uit Queen Mab. Shelley hield veel van kinderen, de kleine Newtons wisten wel hoe aangenaam hij vertellen kon, wanneer ze in de kleeren van Adam's erfrechtvaardigheid rond hem samentroepten. Nu bezat hij dan een eigen kind. Reeds had Eliza haar eischen gedicteerd, wel allereerst een definitieve verzoening van den meerderjarig geworden Shelley met zijn schatrijken papa... in afwachting van de latere, groote erfenis. Shelley gehoorzaamde, maar de onderhandelingen vlotten niet; toen dreigde
| |
| |
hij zijn ouders er zelfs mee, de erflating eenmaal als eerstgeborene te zullen breken. Shelley gehoorzaamde nogmaals toen van hem geëischt werd, dat hij Harriet zou trouwen voor de Kerk van Engeland, en stapte heen over deze afwijking van zijn en Godwin's leering der nieuwe moraal.
Kleeren, uitgaan en vriendinnen bezoeken leek Harriet nu veel belangrijker, - en vooral natuurlijker, - dan Latijn leeren, voorlezen en philosophie bespreken met haar man die steeds geld had - zoo blies haar Eliza in het oor, - om de Godwins en andere schrijvelaars uit de penarie te helpen, maar bij zijn eigen lief vrouwtje elke uitgaaf als geldverkwisting bekortte.
| |
The Maie.
STILAAN ontstond in Shelley de overtuiging dat Harriet gevoelloos en hard geworden was. Had zij niet zonder kikken of mikken de pijnlijke oogenoperatie van haar Ianthe zelf bijgewoond! Die Shelley, daarentegen, is een man zonder eigenliefde, belangeloos, offervaardig en dus bestendig geldeloos, stelden de bewonderende dames vast, vooral Mary Wollstonecraft Godwin, die hem rendez-vous gaf op het kerkhof, onder den treurwilg bij het graf van haar moeder zaliger. Weldra zag ook Shelley zelf het klaar in, dat Harriet hem alleen om zijn centen en adellijken rang had bemind en gehuwd, dat zij niet langer van hem hield, misschien met anderen aanhield, voor hem niet meer de ideale schoonheid - de fusie van zinnelijke en verstandelijke bekoorlijkheid, - belichaamde, dat integendeel in Mary Godwin's fijne, ietwat stijf-koele gestalte ernst en gevoeligheid, verstand en zinnen, het verhevene en het vrouwelijke in ideale harmonie lieflijk versmolten.
Aan Harriet had hij liefde beloofd ‘for ever’ - reeds schoot ze er aan over. Nog in Mei 1814 richt
| |
| |
hij van uit zijn hotel te Londen een gedicht aan Harriet:
Geen grief is mijn, dan deze alleen
dat ik uw rijkste liefde heb gekend.
Betoon een eedler trots door liefde mij te schenken
of slechts maar meelij zoo geen liefde in U blijft.
Shelley leed, verward en verdeeld tusschen plicht en hartstocht. Toen riep hij zijn vriend Peacock te hulp en die vond hem ‘beroerd als een koninkrijk in revolutietoestand’.
Sommigen hebben getracht Shelley van schuld te ontheffen, - ook Willem Kloos, - maar bewijzen bleven achter. ‘At lovers' parjuries, they say, Jove laughs,’ zei Juliet tot Romeo (II 2.) - Een maand later klinkt het in een gedicht aan Mary, dat zijn leven een kooi gelijkt van gekluisterde grief, die niet eens durft kreunen... ‘Ik kan niet meer leven zonder U’.
Shelley zou dus maar best onmiddellijk de Godwinsche philosophie in praktijk omzetten, de gade, die voor hem een wanbof gebleken was, berichten dat alles uit is en hij sedert Juli 1814 met Mary Godwin, - the Maie, zooals ze voortaan heette, - een reis naar Zwitserland had ondernomen.
Mary's bijna even oude stiefzuster, de voor niets vervaarde, onstuimige en zeer begaafde Jane Clairmont, had zich gaarne voor de reis bij hen gevoegd. Zoo een schaking beloofde wat voor deze overspannen ‘zwarte dame’, romantisch belust op avontuur en buitensporigheden. Zelfs haar naam Jane veranderde ze in Claire, in haar oordeel veel mooier en klankvoller. Mary en Claire, beiden opgevoed naar het rationalisme in de vrije moraal van hun vader, konden zij het beteren, dat ze hun leventje vrij en avontuurlijk wilden?
Op hun tocht doorheen Frankrijk naar Zwitser- | |
| |
land rookten nog de puinen van den oorlog. Shelley schreef van hieruit een brief aan Harriet: ‘Ik moet je wel bekennen dat, hoe erg deze verschrikkingen ook zijn, ik toch de bewoners hier niet kan beklagen; zij zijn de meest onheuschen, ongastvrij en en ongezelligen van geheel het menschenras... en je moet ons maar nareizen.’
Natuurlijk deed ze dat niet, maar wel verwonderde het iedereen, dat de verlichte vrijdenker Godwin voor het teruggekeerde drietal zijn deur grendelde; ook hadden de jongelui op reis ziekte, ontbering en ellende geleden, Shelley had zelfs zijn horloge en ketting moeten verzilveren.
Over die onbezonnen escapade schreef Mary later te Marlow een reisverhaal: A six weeks' Tour.
| |
‘Ruin calls his brother Death’(Alastor, 618)
NAUW keerden ze weer in Engeland, of ze ondervonden aan de vijandige afzondering van vroegere vrienden, dat de gemeenschap hen verstiet en afsneed. Nu leefden ze te Londen, nu hier dan daar, in een soort ménage à trois: Shelley, Mary, Claire. Steeg de armoede benauwend hoog, dan verdiepten zij zich in de studie van Latijnsche en Grieksche schrijvers, vooral Seneca, of lazen uit Goethe's Faust, Schiller's Räuber of uit Shakespeare, waarvan Shelley altijd een exemplaar op zak droeg.
Dan weer liep hij de stad in, naar de Serpentine in Hyde Park, om er met de straatbengels papieren bootjes uit te werpen. Eens moest Shelley vluchten en voor den overlast van beren schuilen in Pancras, Church Terrace 5; alleen 's Zondags woonden ze dan samen, tot middernacht weer den wettelijken tijd voor arrestatie bracht. Want buiten zijn huidig gezelschap moest hij ook Harriet Westbrook houden, die haar schuldeischers eenvoudig op hem afstuurde.
Deze was de zorgelijkste tijd van Shelley's leven,
| |
| |
ongeschikt voor letterkundig werk. Zelfs Godwin wilde langs zijn advokaat wel graag geld van hem aannemen, bankroet bedreigde zijn uitgeverij. ‘O philosophy!’ noteerde toen Mary in haar laconisch dagboek. Shelley zonder vrienden, ook de beste bleven weg, behalve Peacock en Hogg. Om in den nijpenden geldnood te voorzien, haalde Shelley geld in afkorting op zijn wettelijk erfdeel, verpandde zijn geheel bezit, verkocht zelfs zijn geliefkoosden microscoop.
Eigenaardig genoeg, met Harriet bleef hij op een afstand doch niet op gespannen voet voortleven; blijkbaar dacht ze, dat haar wettelijke echtgenoot na zijn eersten roes wel weer zou terugkeeren naar zijn ‘deserted wife’. In deze treurige en duister gebleven geschiedenis geldt wel, zooals in den regel, dat waar er twee kijven, er ook twee schuld hebben.
Toen Shelley's grootvader in 1815 gestorven was, meldde Percy zich aan voor de erfenis, maar vader Timothy weigerde hem toegang tot zijn huis; de verstooteling ging toen op den drempel zitten en begon Milton te lezen. Het was zijn laatste bezoek aan Field Place. Ten slotte werd overeengekomen voor een jaarlijksche rente van duizend pond, en bekwam hij nu 3 à 4000 pond aan gereed geld. Voortaan kon hij zonder zorgen leven, meer verlangde hij niet, en Harriet betaalde hij nu een jaarlijksche rente van tweehonderd pond. Zij had intusschen ook het leven geschonken aan een tweede kind, een zoon, die wonderwel op den dichter geleek. Wat men ook van haar gedrag vertelde, haar man was ze trouw gebleven. Toen nu Godwin wist dat Shelley geld had, liet hij van zich hooren, hield doodbedaard zijn geldbeugel wijd open maar zijn huisdeur gesloten... en de goede Shelley dokte alweer.
Intusschen knaagde ook reeds verdrietigheid aan Shelley's huidigen haard. Claire's zenuwachtig gestel
| |
| |
brouwde vaak heel wat last in huis, ze kibbelde met de jaloersche Mary, bleef soms dagen lang nukkig zwijgen, tot hij het weer goedmaakte bij haar, of vertelde krampachtig over schimmen en spoken, - waaraan zij, evenals Shelley, een ziekelijk geloof hechtte, - dan stormde zij 's nachts naar beneden, bewerend dat een onzichtbare hand haar oorkussen door de kamer deed voortglijden. Haar aanwezigheid werd een onuitstaanbare last voor Mary, vooral haar schitterende conversatie prikkelde Mary's ijverzucht in zulke mate als die juist Shelley bekoorde.
Ook buiten de bestendige geldverlegenheid, buiten de droeve geschiedenis met Harriet, de vijandelijke afzondering van kennissen en vrienden, de gemeene eigenbaat van Mary's vader, bezorgde Shelley's zwakke gezondheid hem al last genoeg. Dat alles samen met de overtuiging, door den dokter bekrachtigd, dat hij jong zou sterven, had ten slotte van hem een droef, neerslachtig mensch gemaakt, zoodat ‘een donkere glimlach van lamgeslagen hoop om zijn bevende lippen plooide’ (Alastor, 290). Zou hij niet beter Engeland verlaten, die trouwelooze vrienden ontvluchten? Het geluk van te leven, te genieten is vergankelijk, in 't graf vergaat toch alles eens. De dood wordt hem: een vriend, ‘de ademlooze slaap houdt wellicht voor hem zoete geheimen en lieve droomen geborgen’, neen, nog niet: Blijf leven zooals je bent, je vastbestemde lot - al is het duister - zou alle verandering maar verzwaren. (Gedichten: A Summer Evening Churchyard, On Death, To..., Mutabilily, The Cold Earth Slept Below.)
|
|