| |
| |
| |
II. De ijverende materialist
Ahasverus.
MR. Timothy Shelley besloot, in zijn woede, onmiddellijk de beloofde jaarlijksche rente af te snijden. De naam van Percy mocht in zijn aanwezigheid niet meer vernoemd worden. Gelukkig had Percy nog geld van zijn oom en daarmee kon hij het eenigen tijd in Edinburgh rekken. Nu bracht hij zijn tijd door met lezen en studeeren, terwijl ook Harriet zich daarbij gaarne aanpaste en vaak met haar welluidende stem hardop voorlas. Na vijf weken verlangde hij echter zijn vriend Hogg weer te zien, ze verhuisden daarom naar York, hopende ook van daaruit Mr. Timothy te kunnen bereiken.
Nutteloos bleef elke poging tot verzoening. Er moest dus raad geschaft. Waarvan zouden ze nu leven? Erger nog griefde Shelley het gedrag van zijn vriend Hogg die, gedurende zijn afwezigheid het blinde vertrouwen van Shelley misbruikend, het Harriet lastig had gemaakt. Shelley vergaf hem wel is waar, maar vertrok toch kort daarop met Harriet naar Keswick in het Lakedistrict. Later wilde hij zelfs niet meer gelooven aan Hogg's onkieschheid (vgl. The Revolt of Islam, vers 1758).
Shelley droeg in zich iets van de rusteloosheid van den Wandelenden Jood. In de twee eerste jaren van zijn huwelijksleven voerde hij een bewogen, - zij verhuisden gedurig, - alhoewel niet ongelukkig be- | |
| |
staan in gezelschap van zijn jonge vrouw en dezer zuster Eliza, die nu met hen woonde, alles en allen onder de plak hield en het gemeenschappelijk bezit in de plooien van haar mantel bewaarde. Door toedoen van den hertog van Norfolk, had Mr. Timothy nu weer zijn 200 pond jaarlijks toegezegd.
Te Keswick verwachtte Shelley veel van een kennismaking met Southey, het hoofd der zg. Lake-poets. Had Southey dan ook niet gedroomd van een nieuwe wereldorde van geluk en gelijkheid onder de menschen? Had die ook niet zijn jaren van radikalisme gehad? ‘Als je zoo oud bent als ik, zal je wel anders denken en mij gelijk geven,’ zoo ontnuchterde Southey den jongen man, hij leerde hem in de plaats opiumschuiven en verwees hem naar de philosophie van bisschop Berkeley. Die streed voor een ‘reveil’ van het gevoel in het godsdienstige, had een voorstel gedaan om op de Bermuda Eilanden het bekeeringswerk aan te vatten en, toen dit mislukte met verlies van eigen vermogen, schreef Berkeley tegen de vrijdenkers, weerstreefde Locke en bewees in zijn helderen eleganten stijl, dat de uiterlijke werkelijkheid, zuiver denkbeeldig, alleen in den geest bestaat als indrukken van een onmiddellijke inwerking van den ‘Supreme Spirit’.
Die leer liet Shelley thans vrijwel koud. Hij had een ontdekking gedaan van heel wat meer belang, en wel deze dat zijn afgod, de schrijver van Inquiry concerning Political Justice, William Godwin, nog leefde en dus te benaderen viel. Southey, de filister geworden emancipator, telde plots niet meer.
Er ontstond onmiddellijk een drukke correspondentie met Godwin. Shelley legde er geheel zijn vorig leven, zijn huidigen toestand, zijn plannen voor de toekomst in bloot. ‘Uw gelijkmaken van alle menschen is voor mij de ziel van de ziel (cor cordium),’ schreef hij aan den profeet en voegde er aan toe:
| |
| |
‘Ik zal eens een inkomen erven van 6000 pond per jaar.’
Gelukkig maande Godwin in zijn antwoorden Shelley tot voorzichtigheid aan, vooral betreffende zijn gedrag tegenover zijn vader. Maar jonge, blinde ijver dreef den leerling verder, hij verhuisde naar Ierland. Daar wilde hij in pamfletten, Open brieven aan 't Iersche volk, zijn steentje bijdragen voor vrijheid, gelijkheid, voor den emancipatiestrijd der Iersche katholieken, ten slotte voor overwinning van alle onverdraagzaamheid, superstitie, priesterdominatie (de katholieke incluis). Dat kwam van Godwin en had een heidensch reukje. Shelley stuurde zijn knecht uit of stond zelf op zijn huisbalkon, om op al de voorbijgangers, ‘die op 't oog er voor geschikt bleken’, zijn Open brief als een zegen van boven neer te laten regenen. Op een meeting voerde Shelley het woord, een uur lang, na O'Connell... maar die geestige Ieren glimlachten even om dit nog niet ontgroend ‘politiek jongmensch van 15 jaar uit Engeland’, zooals ze tegen Shelley's knecht zegden.
Na zeven weken keerde Shelley uit Ierland naar Wales terug, met duizenden exemplaren van zijn pamfletten nog onuitgedeeld. De Shelley's verhuisden nu gedurig en woonden dan hier dan daar, bij voorkeur in de mooiste streken van Noord- of Zuid-Wales, aan de schilderachtige zeekust van Devonshire en ook weer eenigen tijd in Ierland aan de boorden van de prachtige Killarney-meren.
Shelley studeerde nu de materialisten Helvetius en Holbach, werkte aan een lang gedicht en vulde verder zijn dag met roeien, wandelen, brieven schrijven en pamfletten tegen regeering en gerecht, over de rechten van den mensch en de vrijheid der pers (Open Brief aan Lord Ellenborough). Houten kistjes maakte hij tot bootjes om ze dan als neptunuspost uit te zenden, of stuurde zijn knecht weerom op weg om
| |
| |
ze uit te reiken en ontsnapte nauwelijks aan de gevangenis. Voor het overige hield de vurige emancipator zich onledig met zeepbellen op te blazen en hun kleurenspel in de zon te bewonderen. Waar hij ook woonde, hij bleef nooit aan noodlijdenden en armen onbekend; hij begreep dan ook niet, dat de menschen kwaad wilden spreken over zijn gezin, dat steeds open tafel hield voor Miss Eliza of voor Miss Hitchener, een onderwijzeres die hem eenigen tijd om zijn ideeën volgde en bij hem inwoonde; nog minder begreep hijzelf dat Harriet naijverig kon worden over mogelijken invloed van deze zwarte ‘Romeinsche Portia’ op haar Saturnischen echtgenoot.
Toch was iedereen opgelucht toen Hitchener na vier maand weer optrok. Ook in haar had Shelley zich wel bedrogen, de Portia heette nu ‘Brown Demon’.
| |
Iterum Godwin.
TE Londen had Shelley intusschen het sedert jaren verlangd bezoek gebracht aan zijn ‘edelen’ meester, den oudpredikant Godwin in Skinner Street. De philosoof der vrijheid ontving den oudsten zoon van een rijken baronet met alle teekenen van waardeering en voerde hem, Harriet en Eliza aan zijn thans gastvrijen disch. Godwin was eerst getrouwd geweest met de gevierde vrouwen-emancipator Mary Wollstonecraft, deze reeds gedivorceerd met den Amerikaan Imlay. Na haar dood huwde Godwin met de weduwe Mrs. Clairmont. Zoo kwam het, dat in zijn gezin de kinderen van 4 verschillende huwelijken samenwoonden. De voorkinderen Fanny Imlay en Jane Clairmont waren nagenoeg even oud, Mary, dochter van Godwin en Mary Wollstonecraft, nu zestien jaar; buiten deze drie meisjes waren er nog twee jongens, waarvan ook een voorkind. In dit heterogeen gezin, dat veel op het bekende raadsel van
| |
| |
Nijmegen geleek, werd Shelley dra vriend van den huize, bewonderd en gevierd door de meisjes, vooral door de mooie, zeer ontwikkelde Mary Godwin.
Om zijn groot gezin te onderhouden, had Godwin zich aan het schrijven van kinderverhalen gezet en een boekhandel geopend, want zijn faam als philosoof was al mooi aan 't aftakelen. Doch niet bij Shelley. Political Justice boeide hem nu nog meer. Hier vond hij het probleem van het aardsch geluk opgelost niet in ijle, bovenzinnelijke begrooting, maar praktisch en reëel, zonder ballast van godsdienst en moraal, de gelukswereld, het Millennium in Southey's Joan of Arc en Coleridge's Pantisocracy als beeld ontworpen. Eigenlijk was Shelley's echtverbintenis ‘voor eeuwig’ niet geheel in den haak, zij strookte niet met de Political Justice, die het geluk op aarde beloofde aan wie de ‘verstandige’ ingevingen der vrije liefde voorgoed in de plaats wilde schuiven van de verouderde, dwaze huwelijkswetten. Immers alleen het verstand telt, doceerde Godwin's intellectualisme, dat regelrecht van de Encyclopedisten afstamde. Niets anders mag den mensch leiden dan 't koele vernuft, de overlegde rede. Gevoelen, neiging, medelijden, dankbaarheid, bloedverwantschap, getrouwheid aan 't gegeven woord, eergevoel en dergelijke overleveringen meer moeten wijken, zij beletten slechts het koele overleg, waaruit alleen de daad moet spruiten. Van de deugden gelden alleen de ‘aktieve’, de kuischheid b.v. is louter negatief.
Maar dan is ons geheel leven verkeerd ingericht? Dat is het ook, zei Godwin. In mijn toekomststaat zal alleen de door arbeid verworven rijkdom meetellen; gerecht, gevangenis, regeering zullen onnoodig, en het huwelijk, als belemmering van het vrije vernuft, onbekend zijn. Een volledige omwoeling zal ontstaan, echter, en daar drukte de wijze meester op, zonder geweld, zonder bloedige revolutie, door over- | |
| |
leg met de enkelingen. Wisten de menschen maar eens wat een verbetering - zelfs physisch - hierdoor zou intreden! Want Godwin's eugenese bereidde een sterker menschenras, overwinnaar der ziekten, genieter van een verlengden levensduur.
Dit alles moest Shelley zeer aanstaan, nu hij en zijn gezin pas als overtuigde vegetariërs uit Ierland waren weergekeerd. In beginsel weerde hij alle vleeschgerecht maar hield van brood, dat hij altijd voorradig in zijn zakken stak en al wandelend, lezend of liggend, afbrokkelde; aan een geregeld eetmaal ter tafel had hij echter een hekel, zelden bleef hij tot het einde aanzitten. Alcoholische dranken (behalve bier) schuwde hij, de thee was zijn lievelingsdrank. ‘Ik ben geen a-thee,’ lachte hij dan; zoover dreef hij ook zijn afschuw van dierlijk voedsel... en kleeding, dat hij steeds wollen stoffen weigerde en alleen kleeren ‘in Engelsch leer’, d.i. katoenen molton, wenschte te dragen. Verschillende keeren per dag dompelde hij zijn dichten haarbos in een emmer koud water en zwikte dien dan met de vingers weer in orde. Op zijn eerste groot werk zou dit verwoed vegetarisme nog invloed krijgen, vooral nu hij rond Skinner Street nog andere overtuigden aantrof, als b.v. de Newtons, die in hun drang naar natuurgetrouwheid hun vijf kinderen poedelnaakt binnenshuis lieten rondjoelen.
| |
Queen Mab.
HET heerlijke gedicht Queen Mab (geëindigd Februari 1813) is geschreven in de jaren van Childe Harold's reizen, terwijl Shelley tochten ondernam door wouden, bergen en meren, door de wilde mooie natuur. Zijn intens natuurgevoel, het zich-één-gevoelen met haar, zonder de sentimenteele dweperij der andere Lake-poets, vervoert hem, evenals Chatterton, tot ontzag en aanbidding. Zal deze ziener
| |
| |
heel zijn leven het nuchtere Godwinsche intellectualisme kunnen trouw blijven? dezelfde onverdraagzame godslasteraar en communist die, onder het motto van Voltaire ‘Ecrasez l'infame’, deze Queen Mab geopend had?
‘Hoe wonderbaar is de dood.
Dood en zijn broeder slaap’, zoo begint deze Märchenpoëzie, de Queen of Spells, die aansluit bij de fantastische sprookjespoëzie van Southey en de andere Lakists.
le Zang: De Fee Mab. d.i. de poëtische scheppingskracht, ontvoert in haar schitterenden paarlen praalwagen den geest van het slapende meisje Ianthe. Naar haar hemelsch paleis voert zij Ianthe mee, om vanaf de tinne de geheimen van het verleden te ontvouwen, de gruwelen van het heden, den luister van de toekomst.
2e Zang: In een grootsch visioen schuift de pracht en de rijkdom van vervallen grootheden uit het verleden voorbij: Palmyra, de Piramiden, Arabië, Athene, Rome, Sparta. It 's all gone.
3e Zang: Doch ijzig en hard verdringt een tiranniek koning die beelden. Hij regeert; gehoorzaamheid, ‘die vloek op elk genie’, deugd, vrijheid, waarheid maken de menschen tot slaven van dien tiran, terwijl hij omgeven zit door ‘vergulde vliegen die, broeiend in den zonneschijn van 't hof, gedijen op zijn verdorvenheid’.
4e Zang: Daar stort mensch op mensch, dronken van haat en woede, in moordenden veldslag. Heeft de natuur hem zóó gemaakt? Neen, maar de staatsman, de priester, de rechter, zij allen misbruiken den oorlog voor hun doel. De priester verpest den mensch in zijn jeugd al door die drie namen: God, hel en hemel!
Shelley's afkeer van valschheid, tirannie en godsdienst krijgt gedaante; deze treden met hun drieën vooruit en beschrijven zelf hun zielesloopend werk.
| |
| |
5e Zang: Gelukkig! De zelfzucht, eigen aan elke tirannie, is dok zelfvernietigend. Lang genoeg hebben weelde en koopmanschap alle vrije en edelmoedige liefde, alle geluk onderdrukt. Vergeefs nog trachten de rijken hun verrotting te vergulden, de arme zal niet immer de dupe blijven, hij lacht te schande den hollen, bitteren spot van woorden, ‘he laughs to scorn the vain and bitter mockery of words’. Het dieper bewustzijn van 't goede in ons, door geen geld of schatten om te koopen, zal tot herwording kiemen.
6e Zang: Opdat Ianthe het toch maar begrijpen zou licht Queen Mab het nog nader toe, hoe godsdienst ons tot slaven maakt van een tirannieken God. Godsdienst! 't Is te zeggen de godsdienst uit de kinderjaren van het menschdom; niet de nieuwe godsdienst, de dienst van de Ziel van 't Heelal, die over alles heerscht en waarin goed en kwaad in eenheid worden opgelost. Maar die vroegere God, de overmachtige vijand, ‘the almigthy Fiend’, wordt geknakt, de sterke wil der Noodzakelijkheid bestuurt het leven, zonder einde. Alles is toch dwang en noodzaak, moreele vrijheid een dwaasheid, een persoonlijke God een contradictio in terminis... Of hij ware dan tegelijk oorzaak van het kwaad zoowel als van het goede.
7e Zang: Ianthe's herinneringen uit haar vroeger bestaan geraken er door op een dwaalspoor. Ze had eens de terechtstelling bijgewoond van een godloochenaar. Op den brandstapel zag ze hem in vlammen verteren. Gruwelijk, om te weenen van meelij en verdriet. Maar moeder had haar toen gezegd: ‘Ween niet, kind, want 't is er een die geen God erkent.’ Queen Mab zal haar beter wijzen: die naam van God is een speelbal voor velen om eigen misdaden te bedekken, die priesters van je moeder durven raaskallen over God terwijl hun eigen handen nog rood zien van 't onschuldig bloed. Onrustig woelt de twijfel in Ianthe; vragen allerhande steken op. Ook Queen Mab kan haar verder niet beleeren, zij roept de schim op van den eeuwig wandelende, van Ahasverus zelf.
‘Ahasverus, is er een God?’
‘Ja, - leert nu Ahasverus, - een almachtige en tevens wraak- | |
| |
zuchtige. Hem dienen slaven, Hem, den almachtigen vijand; over dien God schreef Mozes, de moordenaar, en heette zijn wraak rechtvaardigheid. Mozes, die met Hem regeerde, zocht een verlosser, een zondebok. God zond zijn Zoon - besloot toen Asveer, - en wie in Hem gelooft, is zalig; de anderen vergaan ter helle. De God van Mozes vindt behagen in die verschrikkingen en verdoeming van velen.’
Ahasveer legt nu verder uit, hoe die Incarnate het zwaard op aarde bracht. ‘Toen ik Hem zag, begreep ik meteen wat een keten van misdaden de geschiedenis der toekomst, als in zijn naam gepleegd, zou aanwijzen. Daarom riep ik Hem toe: Ga heen, Gij, in spot.’
In bezwijming viel Ahasverus toen neer; maar bij 't ontwaken voelde hij de hel branden in zijn hersenen, rond hem uitgestrooid lagen de doodskoppen van al zijn familieleden en toch: liever de vrijheid van de hel dan de slavernij van den hemel. Daarom begon hij zijn eeuwige pelgrimage, in eeuwigen oorlog met den almachtigen Tiran, wiens slaven regeeren en de wereld onderdrukken; de hypocrisie van zijn priesters tegenover het volk heeft hij al die jaren al doorschouwd. En toch, die God vreest, Hij vreest dat de troon der Waarheid onwrikbaar zal blijven. Ahasverus nu geworden tot den Prometheus, uitdagend, in spot en vastberaden, den verschrikkelijken vloek van dien almachtigen Tiran. Als een dondergeslagen eik, zoo weerstaat hij met onverzettelijke wilsdaad.
En na die rede vlood de schim van Ahasveer.
8e Zang: Plots straalt vreugde over fairy Queen Mab, zij ziet in de toekomst de aarde vol zegen en geluk, de Noordpool ontdooid, de dorre woestenijen der tropen vol vruchtbaren en weelderigen groei, het kind speelt met de tijgerin en deelt zijn eetmaal met den basilisk, de diepe eenzaamheden der zee, waar stormen loeiden, kennen bezadiging, er klinkt menschengeluid tot op de meest verlaten eilanden in den oceaan. Alle ding herleeft, de vlam van eensgezinde liefde doordringt alle leven, de seizoenen verbroederen, de wilde beesten zijn onschadelijk geworden, alle bitterheid is weg.
| |
| |
Doch vooral de mensch, die zooveel geluk kan droomen en zooveel lijden proeven, ondergaat verandering. Ongeschonden wordt hij nu naar lijf en ziel, het sieraad van de aarde. In de tropen schrikt hem geen pest meer af, noch giftige planten, noch aardbeving, noch slavernij, noch deportatie naar verre eilanden waar hij 't werk doet van de al-onteerende weelde en rijkdom. Ook in de mildere streken is alle smet van 's menschen wezen weggevaagd, in zijn boezem lachen nu enkel nog lieflijke emoties en zuivere hartstochten, onsterfelijk is hij geworden. Gedaan is het met de afslachting van het lam dat hem hulpeloos in de oogen staart; gedaan met het verslinden van dit verminkte vleesch. Natuur kwam er tegen in opstand en ook verwekte dat vleesch-eten alle booze hartstochten in den mensch: bijgeloof, haat, wanhoop en wraakbegeerte. Voortaan echter vliegen de vogelen niet meer weg bij 't naderen van den mensch, in het woud verzingen zij hun zoete leven.
9e Zang: O gelukkige aarde! Alle ding bevrijd van vrees en onrust! Hemel in werkelijkheid.
Want heerlijker nog is de moreele herwording in dezen geluksstaat van het menschdom. Het genie heeft dit Millennium van geluk voorgevoeld. De tijd heeft geen vat meer op hem voortaan, de zalige harmonie van ziel en zinnen lacht met zijn woede. Rede en hartstocht niet langer vijanden, maar zusters van elkaar. De rede is vrij en dient niet langer de valschheid. Een eeuwige jeugd is 't menschdom thans beschoren, mild is zelfs de trage noodzakelijkheid van den dood... een zachten dood. Man en vrouw vergaren zonder dwang van bindende wet voortaan, liefde, ongehinderd door de vervelende en zelfzuchtige kuischheid, - die deugd van wufte, preutsche lieden, die zich verheffen op hun gevoelloosheid en kille berekening. Man en vrouw voortaan gelijk!
De kasteelen der tirannie aan spaanders, de kathedralen verpuind, in de gevangenissen, - nu speelplaats voor kinderen, - liggen de boeien te roesten.
Slot: Queen Mab's taak is afgeloopen. Ianthe mag terugkeeren... den weg naar dien toekomstvrede kent ze nu. Het
| |
| |
leven streeft naar geluk. De dood zelf heeft zijn somberheid verloren, hij is voortaan de poort naar azuren eilanden, stralende luchten en regionen van geluk in eeuwige hoop.
Daarom geen vrees meer voor den dood. Hij is geen vijand van de deugd. Bloeiden niet steeds de hoogste deugd en de meest verheven vrijheidsgeest op het schavot? Zoudt gij nog voor tirannen zwichten, wier ijzeren foltertuigen nog rood zien van menschenbloed? Neen, uw wil zal hen bestrijden, en ellende uit menschenharten bannen. Gij zijt goed en vastberaden, breng op aarde weer licht en leven en vreugde.
In den wagen, door hemelsche dravers bespannen, spoedt nu Ianthe terug naar de aarde, naar haar geliefden Henry.
| |
Twillight Phantasms (Alastor, vers 40).
SHELLEY was 18 jaar oud, toen hij dit bijna geheel origineel werk in blanke verzen schreef, en in overzicht reeds inhoud en gehalte van zijn latere poëzie gaf. Queen Mab is nl. de Prometheus Unbound in den dop, de aanleg tot idealiseeren der werkelijkheid in den knop, de overtuiging in de onsterfelijkheid van den geest al in een droom voorschemerend.
Meer dan een jaar had Shelley er aan gewerkt, hij droeg het op aan zijn uitverkorene. Toch betwijfelen enkelen of het inleidende gedicht met de opdracht aan Harriet Westbrook, dan wel aan 's schrijvers nicht, Harriet Grove, gericht werd.
Dat de auteur nog jong was, bleek klaar genoeg uit de overdrijvingen, herhalingen, ongelijkheden van den stijl, ook uit de behandeling der geschiedenis als een reeks tafereelen en ingebeelde panorama's of plotse uitvallen tegen zijn onmiddellijke omgeving: Westminster Abbey en vooral Windsor Castle, dat hij in de verte van uit de tuinen achter Eton College zoo somber den heuvelkam bedrukken zag.
De fee symboliseerde de poëtische scheppingskracht, die de beelden en gedrochten van zijn fantasie
| |
| |
werkelijk bestaan kon geven. Zulke fantastische droomen, tot werkelijkheid afgelijnd, werden wel is waar in dien tijd zeer gezocht. Ook de droomerijen van de Lake-poets en de Oostersche poëzie van Southey hadden het bestaan van een rijk van geluk op aarde als mogelijk doen aanvaarden.
Queen Mab nu, verheugde vooral in dat Millennium de zuivere gedaante van 's menschen wil, onbelemmerd, voortaan zich uitend in absolute vrijheid. Is de mensch dan niet goed door zichzelf alleen, en wat van de natuur komt niet onbesproken goed en wijs? Shelley volledig in het spoor van Rousseau en Voltaire!
Maar er zat kruim in dien jongen aristocraat, zijn vers gaf niet veel toe aan Childe Harold, dat 't vorig jaar de menschen had verrukt. De criticus W.P. Ker houdt zelfs staande, dat Queen Mab technisch de latere verzen overtreft. En hoe durfde die jongen hier de meest brandende en omstreden vragen van dien Napoleontischen tijd opwerpen, met driestheid zijn oordeel over de Fransche Revolutie, over de Nieuwe Orde uitzeggen, vrank de meest heilige instellingen aangrijpen!
Voor wien hij niet klaar genoeg gesproken had, volgde er een lange verklaring, geschreven bij de meren van Killarney: Notes on Queen Mab, heviger nog en onstuimiger, slechts een herhaling van zijn Necessity of Atheism. Zulke verklaringen bij gedichten waren toen gewoonte. Southey en Scott gaven die ook zoo graag. Shelley overlaadde zijn Notes met allerhande uitvallen tegen zg. politieke, sociale en religieuze misbruiken, met vele citaten uit allerhande schrijvers toegelicht. Tal van dwaasheden schrijft Shelley op een onverdraagzamen toon, hij slaat gedurig door als een blinde vink, valt op onbesuisde manier uit tegen den godsdienst, tegen ‘den Bedrieger’, den stichter van het christendom.
| |
| |
Hoeveel er van heeft hij later herroepen!
Hij praatte veelal het materialisme en het determinisme van Godwin, Helvetius en Holbach na, en begreep niet eens dat hij daarmee de vrijheid ontkende, die toch in zijn opvatting de groote factor van de nieuwe maatschappelijke en moreele orde diende te worden.
Hoe loopt die Ahasveer daar nu tusschen? Juist lijk een kat in een pakhuis! Shelley ontdekte op zekeren dag in Lincolns Inn Fields te Londen een vuil, gehavend werkje in 't Duitsch over den Wandelenden Jood. Hij nam het mee, besloot dien Ahasveer in zijn gedicht in te voeren, en vertaalde in zijn Notes verschillende deelen uit het boekje, waarvan zelfs de titel niet voorhanden was. En toch, de traditioneele trekken van het joodje maakten hem eerder onbruikbaar in deze toekomstsymfonie; hier is er geen plaats voor een boetenden Jood, die zijn straf van God ondergaat en daarom sjofel, vervallen en vergrijsd, gelaten en gebroken, zijn mispelaar en langen witten baard profetisch door de tijden rondsleurt.
De tijdgeest der 19e eeuw speelde Shelley parten. Ahasveer, de boetende trekvogel uit de legende, de globetrotter die zoowat overal heul zoekend rondbeende, aan tijd noch plaats gebonden, heeft plots een uitweg gevonden, zijn stap dreunt, in zijn volle lengte richt hij zich op, dreigend schrijdt hij aan, opstandeling, volbloed romantieker der 19e eeuw. Ahasveer is vrijheidsheld, hij daagt God uit omdat godsdienst den mensch slavernij en knechtschap heeft gebracht. God is niet langer de Verlosser maar wel Ahasveer, God de schuldige en Ahasveer de wreker. Zijn profetischen blik heeft hij behouden, maar dan alleen als enthousiaste droomer, overtuigde chiliast, als pionier der menschelijke vrijheid tegen Gods onduldbare tirannie. Ahasveer werd Prometheus!
| |
| |
In zijn laatste groot werk, Hellas, heeft Shelley de motieven der Ahasveer-legende pas terdege vervlakt. Ahasveer dient dan nog enkel als middel om de wereldhistorie te voorzien.
Intusschen heeft Ahasveer de komende ineenstorting van den vijand No 1 voorgevoeld. Het Millennium zal dan beginnen, een zalig rijk van geluk en voorspoed. Shelley voorziet hoe vegetarisme en geheelonthouding die periode voorbereiden. Zijn vriend Newton had een boek uitgegeven Return to Nature or Defence of Vegetable Regimen: het ging er bij Shelley in als klokspijs, zijn Notes on Queen Mab bevatten dan ook A Vindication of Natural Diet, geheel in den aard van Newton's publicatie. Alle onheil - zoo licht Shelley toe, - overkwam het menschdom, nadat het eenmaal had geleerd vleesch van levende dieren te braden en anderen drank dan gedistilleerd water te drinken. De boom van kennis van goed en kwaad, de appelbeet van Adam en Eva en de straf der sterfelijkheid over het geheele menschdom uitgestort: het zijn de drie bedrijven uit de tragedie der niet-vegetarische menschheid. Deze sage-motieven - zegt Shelley, - wijzen er duidelijk op, dat er een tijd was toen de menschen hun natuurgetrouwe levenswijze miskenden om onnatuurlijke lusten in zich aan te kweeken en te voldoen. Zoodra de mensch nu zijn neiging tot het eenvoudige dieet weer in volmaakt epicurisme bevredigt, zoodra hij (naar het vers uit Queen Mab) ‘in geen levend lam meer zijn tanden slaat noch zijn dorst met het warme bloed van dier en vogel of met sterke dranken sust’, zal ook de ouderdom weldra 's menschen laatste en eenige ziekte worden, een lang en gezond leven voor allen verzekerd zijn, de dokters en hun medicamenten niet langer meer de klaploopers van het zieke menschdom blijven, zonder daarenboven over de moreele, economische en politieke voordeelen van het ‘vege- | |
| |
table system’ uit te weiden. Toch brengen Shelley's Notes ook deze breed ter sprake.
De eigenaardige exegese van den paradijsboom en den zondeval had Shelley uit Newton's boek overgenomen. Ook de mythe van Prometheus verklaart hij in vegetarischen zin. Prometheus - zegt Shelley, - ontstal het hemelvuur en leerde zijn medemenschen hun voedsel koken. Van dat oogenblik af, lieten de menschen hun onschuldige culinaire recepten van bloedeloos voedsel varen, en dit verwekte tevens een onverzadigbaren dorst naar narcotische dranken, die in nadeel en schade het vleeschgebruik evenaren.
Het gevolg? Prometheus, d.i. het menschdom, ligt nu vastgeketend aan de rotsen van den Kaukasus, en de gieren der lichamelijke en moreele krankheden komen zijn ingewanden verslinden.
Welverdiende straf voor 's menschen ontrouw aan het aloude princiep: ‘Natuur, geen dressuur.’
Shelley was het ernst met zijn vegetarisme.
‘Nooit nog moge bloed van vogel of van beest besmetten met zijn giftig vloeien menschelijk feest,’ zoo schrijft hij in Revolt of Islam, dan zal - als in Alastor, - dier en vogel als broeder verkeeren met den jongeling die nooit een ander gerecht dan bloedeloos voedsel tot zich nam.
Zoo werd ook deze Queen Mab het dichterlijke credo van Shelley's humanitaristisch vegetarisme en geheelonthouding.
| |
Peccata Juventutis.
SHELLEY liet het geheele Queen Mab slechts op 200 exemplaren drukken en zond het aan de optimates onder zijn kennissen. Ook Byron kreeg er een thuisgestuurd. In zijn later leven deed Shelley al het mogelijke om zijn vers door te halen; zelfs toen een uitgever het clandestien had herdrukt en openbaar gemaakt, trachtte hij van uit Italië den
| |
| |
verkoop er van stop te zetten, hij noemde zijn Queen Mab een literaire mislukking, ruw en onvolgroeid, ‘villanous trash’.
Het was te laat. Gedane zaken nemen geen keer: geen enkel ander werk van Shelley kreeg ooit zooveel herdrukken noch geraakte in zoo wijden kring verbreid. In 1887 bestonden er niet minder dan vijftien afzonderlijke edities van Queen Mab, waarvan vijf in Amerika; in het buitenland, vooral in Duitschland, - veel minder in Nederland, - geraakte Shelley dan ook juist door zulke sociale en politieke vrijheids-Schwärmere meest bekend.
Queen Mab, een gruwel van blasphemie, heeft de inspiratie van een heele zooi ongeletterde vrijdenkers opgewarmd voor Shelley's eigen generatie en de volgende. Het werd hèt volksboek... het eenige van Shelley. Zijn voorbeeld heeft bewerkt dat het ongeloof in Engeland zich sedertdien gaarne in lyrische plooien tooide, Shelley's opruiend woord werd - naar Marx' oordeel, - propagandamateriaal voor de chartisten, zijn prophetisch verhaal ‘de bijbel van het chartisme’ genoemd. Shelley's hoon aan ‘the almighty Fiend’, d.i. Jehovah, zal op onze dagen op het platform in Hyde Park te Londen door Bernard Shaw weer worden opgenomen.
In de dagen dat Queen Mab ontstond, had ook de bijbel den schrijver voorgelicht. De jonge atheïst had in het vorig jaar (1812) een soort gecastigeerden bijbel voor zich opgesteld, hij wilde die Biblical Extracts ooit weleens uitgeven; dan zou blijken hoe hij alle gedeelten had doorgehaald over wraak en vernietiging van de vijanden van Gods uitverkorenen, hoe hij bepaald in Queen Mab van de profeten dien verontwaardigden toon had afgeluisterd in den strijd voor rechtvaardigheid tegen koningen, priesters en oorlog, tegen de verdrukkers der kleinen, hoe hij vooral uit de Bergrede van Mattheus het
| |
| |
‘zalig de zachtmoedigen, de vergevingsgezinden’ - voor Shelley de quintessens van Jezus' leer, - in zijn leven en dicht wilde omzetten.
Over de liefde sprak Queen Mab telkens weer, tot elf keer toe. Den spottenden toon over Jezus, ‘that hypocritical Impostor’, zullen de jaren bijbelstudie wel veranderen, want heel zijn leven zal Shelley bijbelsch blijven, hij las de Septuaginta zoo vlot als zijn Shakespeare of zijn Plato, er waren perioden dat hijzelf of zijn vrouw elken avond uit den bijbel voorlas. Vooral het Boek Job trok hem aan, St. Paulus verwierp hij in globo, of 't moest dan zijn waar de apostel de liefde viert, de evangelies zullen hem van lieverlede ook milder voor Jezus stemmen.
Intusschen liet Shelley's Queen Mab een geweldigen indruk na, de vitale kracht van een jongen dichter greep de menigte in het gevoelen. De afschuwelijkheden van de Fransche Revolutie hadden wel is waar in Engeland dit vrijgeestig liberalisme fel verdacht gemaakt; werd Napoleon er aanvankelijk nog onthaald als de redder der wereld, het aanslepen van den Europeeschen oorlog had toch weer voorgoed afkeer gewekt voor de ‘Fransche beginselen’, in Queen Mab algemeen vastgezet. Southey, Coleridge, Wordsworth hadden de doodsklok over de 18e eeuw al wel geluid, met de andere Engelsche Jakobijnen hadden zij gejuicht om den val der Bastille en de Terreur goedgepraat, maar toen ‘de Corsikaansche menscheneter’ zijn tirannieken dwang over Europa legde en Engeland tot den oorlog dwong, moesten zij zwijgen... of uitwijken. Velen trokken naar Australië, doch die drie dichters werden weer de goede eilanders der eeuwenoude, politieke tradities, wars van alle politieke omwentelingen, hopend nog alleen op een geestelijke hernieuwing. En nu preekten die ‘infidels’ als Godwin, Shelley en Byron in 't openbaar het gehate Fransche Jakobinisme, ‘die gruwbre Py- | |
| |
thon’ naar Bilderdijk's woord, maar voort.
Zij, de jongeren, zagen den toestand anders en wellicht juister, zij beseften dat met een Engelsche overwinning op Napoleon ook de vrijheid gebonden lag, waarvoor ze ten slotte de wapens hadden gegrepen... maar bij de anderen golden zij als schurftige schapen, 'n gevaar voor de heele kudde.
Want het vorige jaar had die jonge snuiter van een Shelley een Open brief durven schrijven, als protest tegen de strafvordering voor den verkoop van Paine's rationalistisch Age of Reason; om zijn ideeën te verspreiden haalde hij de meest dwaze streken uit, proefballonnetjes en neptunusposten liet hij lucht en water doorklieven, beladen met zijn perverse geschriften. Stijfhoofdig bleef hij weigeren, - zoo zeide men, - omwille van een ouden, eerbiedwaardigen vader zijn goddeloosheid af te leggen, maar had die integendeel opnieuw verdedigd in een dwaas essay: A Refutation of Deism dat hij al zijn vrienden had thuisgebracht.
|
|