en te spinnen. Men vroeg Arie of hij verlangde in het werk gesteld te worden.
‘Ik dank u,’ zegde Arie, ‘ik ken dit werk niet. Ik ben timmerman en indien gij iets te verrichten hebt, dat mijnen stiel betreft, dan wil ik u mijnen dienst leenen.’
‘Voor het oogenblik is er niets van dien aard,’ zegde de gevangen-bewaarder; ‘dus dat gij met de armen gekruist zult kunnen zitten.’
‘Wij zullen elkaar gezelschap houden,’ sprak een gevangen, die, bij het uitspreken dier woorden, genaderd was. ‘Ik verwensch het zooals gij van aan die vuiligheid te plukken, welke u slechts de gezondheid kan benemen. Het is al ruim wel hier gansche dagen in die stiklucht te moeten verblijven.’
‘Welk eenen stiel kunt gij?’ vroeg Arie.
‘Ik ken bijna alle stielen,’ zegde de gevangen; ‘doch de meeste hebben mij ongeluk toegebracht, zoodat ik het werken op het laatst ben moede geworden.’
‘En dat gij misschien den dievenstiel hebt aangenomen?’
‘Foei, kameraad, stelen is geen stiel; het is eene kunst... Maar gij, hoe dikwijls hebt gij reeds in het droog gezeten?’
‘Wat wilt gij daarmede zeggen?’
‘Wel, hoe dikwijls hebt gij reeds een geval gehad?’
‘Ah! ik begrijp,’ zegde Arie, ‘het is de eerste maal.’
‘Duivels! en gij voert reeds een' zoo hoogen toon; ik dacht dat gij een veteraan waart, een uitgediende, zooals ik. Gij ziet er mij een beraden kerel uit, kameraad.’
‘Dat kan wel zijn,’ zegde Arie, en hij wendde zich om en liet den gevangen alleen staan.
Deze deed geene verdere moeite om nog te spreken en ging zich in eenen hoek der zaal zetten, zich onledig hondende met een deuntje te fluiten.
Arie wandelde eenigen tijd heen en weêr door de zaal en staarde nu en dan op het werk, welk de gevangenen verrichtten. Zwarte gedachten nogtans bestormden zijnen geest en het denkbeeld van in eene gevangenis opgesloten te zijn, woog hem zwaar op het hart. Dan, hij sprak zichzelven moed in en niets verraadde op zijn wezen welke smartelijke aandoeningen hij in zijne ziel gewaar werd.
Een dag verstreek en had aan Arie geleerd wat het zeggen wil van zijne vrijheid beroofd te wezen.