kantoor gezocht; doch de nieuwigheid welke hij aldaar ontmoette, ea de vergelijking, welke hij gedurig met zijn oud kantoor maakte, deden hem weldra besluiten van zijnen post af te zien. Het ging hem als iemand, die eene tweede vrouw trouwt, en gedurig aan zijne eerste blijft denken. Daar hij reeds een goed spaarspotje vergaderd had, ried hem zijne vrouw van stil op zijn vet te leven en zijn hoofd met geene grootboeken of rekeningen meer te breken. Piet liet zich overhalen om als rentenier te leven.
Ziehier hoe hij zijnen dag verdeeld had.
Des morgens, winter en zomer, stond hij ten acht ure op. Trees, die nimmer eene meid had willen huren en zelve haar huishouden bestierde, had zorg dat op gezegd uur de koffie gereed stond. Na het ontbijt las mijnheer Piet het nieuwsblad, waar hij gezamentlijk met eenen zijner kennissen eene inschrijving had opgenomen. Terwijl Trees de koffietassen reinigde, verhaalde Piet haar het nieuws, dat in de stad of elders was voorgevallen. De artikels over staatkunde en koophandel bewaarde hij voor zichzelven.
Wanneer het nieuwsblad van voor tot achter was uitgelezen, begon zich M Piet te kleeden, en ingeval het fraai weder was, deed hij een klein wandelingetje, terwijl Trees de keuken bezorgde en aan het noenmaal ging denken. Die wandelingetjes waren zelden nutteloos.
Piet belastte zich het vleesch bij den beenhouwer te gaan bespreken, en wanneer het vischdag was, kwam hij gewoonlijk met eene portie fijne visch, welke hij in een net aan zijne hand droeg, te huis.
Na het middageten had de gewezen kantoorklerk voor gewoonte op zijnen stoel, zooals men zegt, een klein uiltje te vangen. Zijne vrouw volgde hem soms in die gewoonte na.
De namiddag werd gebruikt om gezamenlijk een uitstapje buiten de stad te doen en in de eene of andere herberg een kruikje diestersch of eene flesch faro te gaan drinken. Dan keerde men terug naar huis, en des zomers na het avondeten gingen beiden nog een waterluchtje, zooals Trees het noemde, aan de boorden der Schelde scheppen. - Zoo volgden zich de dagen op en geleken steeds elkander; en ofschoon men zegt dat het geluk in de afwisseling bestaat, durven wij hier openlijk verklaren, dat dit het geval voor Piet en zijne vrouw niet was. Hun geluk werd slechts door de eentonigheid vergroot. Voor hen was rust en gemak de grootste wellust; zij vonden geen vermaak dan wanneer zij zich te zamen bevonden. Het was ook daarom dat