niet alleen in het binnenste des menschen bestaat, maar zelfs dat het niet volgens waarde kan beschreven worden, en dat men er moeilijk door woorden een licht denkbeeld kan van geven. Het ware geluk vlucht de openbaarheid: zijn zetel is in het hart en het houdt er zich liefst verborgen. IJdelheid kan met het ware geluk niet gepaard gaan.
Nu nog eenige bemerkingen.
Wij hebben al wat wij tot hiertoe over den handelsklerk geschreven hebben, met aandacht overlezen, en zonder ons juist de reden van den waarom te kunnen geven, bemerken wij, dat onze genegenheid voor het slach der kantoorklerken merkelijk is vermeerderd. - Voorzeker, wanneer wij onze levensbegrijving begonnen, hadden wij wel eene gedachte van ons onderwerp; doch, wij bekennen het, die gedachte was niet volkomen. Het scheen ons alsdan dat de kantoorschrijver voor onze ooges stond te dansen en niet slecht aan die houten Janklaaskens geleek, welke, op het trekken van een lijntje, armen en beenen uitslaan. Ja, lieve lezer, nu zien wij het klaar, het denkbeeld dat wij hadden opgevat, was min of meer fantasmagoriek. Wij zagen jongelingen met vernepen kleederen, springers wien het aan goeden smaak in hunnen optooi ontbrak; klerken van middelmatigen ouderdom, vol verwaandheid, die zich door hunne gedwongen manieren, hunne uitheemsche kleeding, hunne stijve witte hemdsbanden, hunnen afgemeten gang, van de andere ordentelijke burgers onderscheidden. Dan nog: oude versletene kantoorgasten, met brillen op den neus, met groene zijden lichtschermen op het voorhoofd, wanneer zij des avonds werken, met kleederen waar men niet durft aan raken. - Dan, al die verschijnselen schenen voor onzen geest te springen en te tuimelen, en door hunne vreemde gebaren en grillige wezenstrekken onze aandacht als te willen inroepen. Wij voelden er onze fantazij door verleid en ondernamen in eenige trekken den waren staat dier wezens af te schetsen. Men begrijpt licht dat dit wel uit geene ware toegenegenheid ontstond en dat er veel nieuwsgierigheid en lust om zich te vermaken bij gemengd was. Dan, wat er ook van zij, wij hebben het reeds gezegd en wij herhalen het thans: de kantoorklerk heeft sedert dien tijd veel, oneindig veel in onze gunst gewonnen. Zeker zijn er velen onder het slach, welke weinig achting verdienen, - zooals de springers en de oude
jonkmans, - doch, lieve lezer, geloof het, er zijn oneindig veel kantoorschrijvers, die aan onzen Piet gelijken, en wij vragen het u in geweten: is onze mijnheer Piet geen