Volledige werken. Deel 5
(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
geschiedenis te binnen, waarvan wij deels ooggetuige geweest zijn en welke wij eene ware geschiedenis kunnen noemen. Indien de lezer ons het oor voor eenige stonden wil leenen, gaan wij het hem verhalen. Men zal daardoor zien dat ook de welbemiddelde jongman niet altijd gelukkig in zijne oude dagen is. De heer Bathazar... had eene vroolijke jonkheid genoten. Tamelijk fraai van gestalte en wel ter tale, had hij zich in de maatschappij immer goed onthaald gezien en meer dan een lief, jong meisje had dikwijls in de eenzaamheid aan een huwelijk met den heer Balthazar gedroomd. Dan, Balthazar was een echte vlinder: van de eene bloem ging hij tot de andere en bleef aan geene enkele verkleefd. Beminnaar der vermaken, was hij op alle balfeesten, op alle vroolijke vereenigingen te vinden; met een woord, Balthazar, die zich weinig aan de innige vermaken des geestes gelegen liet, zag zijne dagen als een blijde droom heensnellen en was gelukkig, volkomen gelukkig. Voor armoede moest hij niet bevreesd zijn; want zijne ouders hadden hem, hunnen eenigen zoon, een klein fortuin nagelaten, en een goede post, welken hij op een der voornaamste kantoren van Antwerpen bekleedde, stelde hem in staat niet alleen geld te verteeren, maar ook jaarlijks eenige honderden weg te leggen en zijn geldelijk vermogen op die wijze allengs meer en meer te vergrooten. Dan, de heer Balthazar was zooals al andere menschen door de natuur verwezen om oud te worden. Dit werd hij gewaar, wanneer hij zijn zestigste jaar bereikt had. Tot dan toe had hij steeds alleen op een gemeubeld vertrek gewoond en zich nergens om te bekreunen gehad dan om des middags bij eenen kosttafelhouder zijn maal te gaan nemen en verder in een koffiehuis zijn ontbijt en avondeten te nuttigen. Thans begon hem dit te vervelen, hij zocht de rust, voelde meer genegenheid om op zijne kamer te blijven, en het scheen hem, dat er een waar geluk bestond in zelve een huishouden te hebben. De gedachte van te trouwen kwam hem eerst in den geest; doch langs den eenen kant wanhoopte hij nog eene vrouw te kunnen vinden - al te zedige en zelfs zotte wanhoop, - en langs den anderen kant hield hem het menschelijk opzicht tegen; want hij had zich reeds te dikwijls en te openlijk tegen het huwelijk verklaard en zijn stelsel daarover aan anderen aangepreekt, om zich eindelijk nog te durven bekeeren. En toch wilde hij zich een huisgezin verschaffen. Ziehier waartoe hij zijne toevlucht nam. Hij ging eene zijner nichten vinden en ver- | |
[pagina 56]
| |
zocht haar om bij hem te komen inwonen en de zorg voor zijn huishouden op haar te nemen Het nichtje stemde daar gewillig in toe, en Balthazar, over den goeden uitslag zijner poging verheugd, haastte zich om een lief huisje te koopen, hetzelve naar zijn welgevallen te doen schikken en te meubeleeren en eenen volkomen huisraad aan te koopen. Wanneer alles in orde was, deed het nichtje hare intrede. - Balthazar had thans zijnen meester gevonden, en hij werd gestraft met hetgeen, waardoor hij gezondigd had. Tot hiertoe was zijn leven doorgegaan met de meisjes te plagen; gedurende het overige moest hij door een meisje geplaagd worden. Nichte Katrina begon met ten volle het vertrouwen van Balthazar te winnen, en dit was haar gemakkelijk. Nog geene drie maanden was zij in huis of zij had zich reeds van alles meester gemaakt, en Balthazar moest volkomen naar hare pijpen dansen. Alsof de rust aan den ouden jongman schadelijk geweest ware, begon hij nu van tijd tot tijd zich onpasselijk te gevoelen en vond zich na eenige jaren verplicht zijn kantoor te verlaten. Katrina was doorslepen genoeg geweest, om allengs, en stap voor stap, in hare overmeestering voort te gaan om zoo eindelijk hare dwinglandij op vasten grond te bouwen. Van toegevendheid tot toegevendheid was Balthazar zoo ver gekomen, dat hij niets had in te brengen en als een kind voor zijne nichte was bevreesd geworden. Tot vergrooting van ongeluk werd de oude jongman aan het voeteuvel lijdend en was dikwijls gedwongen maanden lang in zijnen zetel, aan de hevigste pijnen ten prooi, door te brengen. Nog een aantal andere onpasselijkheden kwamen zich daarbij voegen en de laatste jaren van Balthazar werden hem eene soort van martelie. Hoe gelukkig ware hij niet geweest, indien hij alsdan iemand aan zijne zijde had gevonden, wien hij zijne smart konde klagen en van wien hij vertroosting, het ware dan ook slechts in woorden, had kunnen bekomen. Doch, neen, niets dan een stuur, knorrig, zuur gezicht, dit zijner nicht, had hij voor oogen; niets dan spijtige woorden troffen zijne ooren, en gelukkig mocht hij zich achten, wanneer hij op tijd zijn noen- en avondmaal kon krijgen. Een gansch boek ware er noodig om te beschrijven wat al kleine, maar toch smartelijke vervolgingen Balthazar moest uitstaan. Tot overmaat van ramp kon er niemand in zijn ongeluk deelen; want kwam hem een zijner oude vrienden of kennissen bezoeken, dan bleef het nichtje immer tegenwoordig, gaf de grootste blijken van | |
[pagina 57]
| |
liefde en toegenegenheid aan den armen zieke en stelde op die wijze den zwakken ouderling niet alleen in de onmogelijkheid aan iemand zijne klachten te doen, maar dwong hem zelfs om van de bezoekers den grootsten lof van zijne toegenegen nicht te hooren zeggen. - Wat er op zulke stonden in de ziel van den ouden Balthazar omging, zal de lezer licht begrijpen. Dan, zijn ongeluk moest nog vergroot worden. Nichte Katrina, wie het stelsel van den ongehuwden staat niet behaagde, koos zich eenen minnaar en deze kreeg weldra den vrijen toegang in het huis. Was het meisje slecht van inborst, haar vrijer was nog slechter en in schijnheiligheid ging hij haar zelfs ver te boven. Het huwelijk tusschen beiden werd weldra besloten en gevierd. De echtgenoot van Katrina was te lui te werken, en besloot met zijne vrouw uit den algemeenen spaarpot te leven, dat is te zeggen, van het geld van Balthazar. Wij hebben daareven gezegd dat de echtgenoot van Katrina deze laatste ver in schijnheiligheid overtrof. Ziehier om welke reden wij hem die schandelijke hoedanigheid toegekend hebben. - Eenige dagen na zijn huwelijk deed hij aan zijne vrouw verstaan dat er voor hun beider geluk nog een groot punt te beslissen bleef. Dit punt was het testament van Balthazar. Katrina voelde dat, en er werd besloten onmiddellijk de hand aan het werk te slaan. Thans veranderde de handelwijze. De oude jongman werd als een God gedurende eene maand gediend; hij vond liefde en toegenegenheid in zijne nichte en beeldde zich in dat het huwelijk hare inborst verzacht had. Het was hem thans goed, den armen zieke, nu en dan eenige uren in vriendelijk gesprek te kunnen doorbrengen en zijn hart eens te kunnen uitstorten en zich over die zalige verandering te verblijden. Zijn aangenomen neef strekte hem gedurig tot hulp en tot gezelschap, gaf hem moed, deed hem gelooven dat zijne onpasselijkheden hem zouden verlaten en schilderde hem dan af welk gelukkig leven zij zouden geleid hebben en wat al stille vermaken hen te wachten stonden. Balthazar was door dit alles betooverd en zijne verzwakte geestvermogens en weinige menschenkennis, beletteden hem om aan schijnheiligheid te denken. Welke listen de echtgenoot van Katrina in het werk stelden, weten wij niet; doch zeker is het dat er twee maanden na het huwelijk een testament bestond, waarbij de heer Balthazar zijne nichte en zijnen neef als zijne eenige wettige erfgenamen erkende. | |
[pagina 58]
| |
Is het wel noodig te zeggen dat sedert dit oogenblik de handelwijze wederom herdraaide, en dat nicht Katrina en haar echtgenoot de voor den ouderling weldoende schijnheiligheid lieten varen om zich enkel aan de ingeving hunner slechte inborst over te geven? O ja, het veranderde alles. Balthazar had thans in plaats van één, twee gevangenbewaarders, twee beulen verworven. Het tafereel, welk wij, in het volgende hoofdstuk, zullen trachten af te schetsen, zal ons gezegde, denken wij, volkomen staven. |
|