Wanneer hij op zijne kamer treedt, valt hem de killigheid als op het lijf. Te meer er heerscht in het vertrek een zekere reuk, welke van slapen en beslotenheid getuigt; doch de oude schrijver wordt die geuren niet gewaar: de kantoorklerk in het algemeen heeft geenen fijnen reuk.
Nu kan de versleten jongman gaan zorgen, dat hij een weinig vuur krijgt om zijne verstevene ledematen te ontdooien. - Dat hij van huiswerk geene de minste handeling bezit, hoeft niet gezegd te worden. Dan, de zaken geraken echter min of meer goed gedaan, het water wordt op het vuur geplaatst, en in afwachting dat het koke, denkt de oude klerk om zich eens deftig te warmen.
Daar zit hij nu, de oude jongman, daar droomt hij niet zelden, wanneer hij zich door de ongemakken gefolterd voelt, aan de dagen zijner jonkheid, aan al de lieve, aangename meisjes, welke hij gekend heeft en tusschen welke hij eene getrouwe gezellin voor zijne oude dagen had kunnen vinden. Doch weldra werpt hij die gedachten weg en troost zich met te zeggen dat hij liber en vrij is.
Terwijl de oude kantoorklerk daar gerust zich aan zijne stoof zit te warmen, hebben wij juist den tijd, lieve lezer, om eenen oogslag op zijnen persoon en zijne kleederen te werpen. Zijn hoofd is bijna gansch van haar ontbloot, hetgeen hem genoodzaakt heeft eene zwarte zijden slaapmuts onder zijnen hoed te dragen. - Hij is groote vijand van het water, bijzonder in den winter. Het is om die reden, dat gij die rimpels, welke zijn aangezicht doorslingeren, met eene zekere stof gevuld ziet, welke in geene enkele taal van den ganschen aardbodem eenen naam draagt. Zijne oogen zijn zonder vuur of leven en de onderschelen derzelve zijn gerimpeld en afhangend: eene proef dat hij gedurende zijn leven veel heeft geslaafd. Zijn hals is met eenen doek omwikkeld, welke weleens wit moet geweest zijn, doch welks kleur thans onbeschrijflijk is geworden. Zijn jas, die hem breed om de lenden hangt en waar men zijn gebeente ziet doorschijnen, is op sommige plaatsen, zooals onder de kin, aan het ondergedeelte der voorarmen en opslagen met een' zekeren glans omgeven; welks oorsprong de lezer licht zal kunnen raden.
Te meer ontdekt men op de voormouw boven de linkerhand eene zwarte korst, door den inkt van het kantoor gevormd. Zijne beenen hebben volle spel in de wijde broek, die hem tot aan de enkels daalt, en ook dit gedeelte van zijn kleedsel is door het gedurig wrijven zijner