Volledige werken. Deel 5
(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
had afgenomen, hield zij zich schuil in de keuken en bleef daar in angst den uitslag der zaken afwachten. De oude kleermaker stond gereed om, volgens de hernomen gewoonte, naar zijne herberg te gaan, en reeds was hij bezig met zijnen hoed te zoeken, toen Piet hem toesprak: ‘Vader, ik wilde wel dat gij dezen avond uwe pijp te huis bleeft rooken.’ ‘Jongen,’ antwoordde de vader, ‘ik ben gisteren avond ongelukkig in de kaart geweest, en ik was van gedachte heden mijne schade in te halen.’ ‘Dat kan morgen ook gedaan worden, vader; heden moet ik u over gewichtige zaken spreken.’ ‘Welnu, het zij zoo,’ zegde de oude, ‘waarvan is er kwestie?’ ‘Zet u eerst bij het vuur, vader, en stop uwe pijp.’ De plechtige toon, waarop Piet die woorden uitsprak, deed eenen grooten indruk op den gewezen kleermaker. Hij gevoelde dat er waarlijk eene gewichtige zaak op handen moest zijn; - zou mijn zoon voor zijn' meester eene reis naar Amerika gaan ondernemen, dacht hij, of mag het eenig slecht nieuws zijn? - Terwijl die gedachten in zijnen geest woelden, zette hij zich op zijne gewone plaats naast de kachel en begon zijne pijp te stoppen. Piet had intusschen zijnen stoel ook bij de kachel geschoven. Hij zette zich neêr en bleef sprakeloos en onbeweegbaar zitten. Toen hij zag dat de pijp zijns vaders in volle vuur stond, begon hij, niet zonder diep ontsteld te zijn: ‘Vader, ik heb eene gedachte.’ ‘Laat hooren, Piet, allen hebben wij gedachten. Het ware ongelukkig dat gij geene gedachten hadt, jongen.’ En de oude kleermaker glimlachte. Piet voelde zich daardoor aangemoedigd en ging voort: ‘Ik heb een voornemen opgevat.’ ‘Ik heb er met duizenden in mijn leven opgevat, Piet.’ ‘Het is wel mogelijk, vader; doch zij waren denkelijk van dien aard niet?’ ‘Ik heb er opgevat van allen aard, jongen.’ Wij draaien van het onderwerp af, dacht de klerk en bleef sprakeloos en onthutst. De vader nam het woord terug op. ‘Welnu, Piet, welk is dit voornemen?’ | |
[pagina 48]
| |
‘Een aardig voornemen, vader.’ ‘Een aardig voornemen!... Gij zijt niet gewoon er zulke op te vatten.’ ‘Oh!... het is wel juist zoo aardig niet...’ ‘Maar toch aardig!...’ Piet besloot er stout door te kappen: ‘Neen! daar! vader, ik zal het u zeggen: ik heb voorgenomen te trouwen.’ ‘Hein! hein! te trouwen! zoo, zoo!’ ‘Wat dunkt u daarvan, vader? Is het een goed voornemen?’ ‘Wel, jongen, dat kan goed en dat kan slecht zijn; dat is naar het valt.’ ‘Ik hoop, vader, dat het goed zal zijn.’ De oude kleermaker antwoordde hier niet aanstonds op; hij deed eenige lange trekken uit zijne pijp en over de woorden: ik hoop dat het goed zal zijn, nadenkende, beeldde hij zich in, dat zijn zoon een groot fortuin ging doen en dat de eerzuchtige voorgevoelens van hem, vader, eindelijk zouden verwezenlijkt worden. ‘En wie is de juffer, die...’ vroeg eindelijk de kleermaker. Een lichte schaamteblos verspreidde zich eensklaps over de wangen van Piet. Hij antwoordde: ‘de juffer... is Trees, onze meid.’ Bij het hooren van: ‘Trees, onze meid,’ deed de oude kleermaker eene beweging, alsof hij van zijnen stoel wilde opspringen. Door die beweging brak zijne reeds doorgerookte pijp aan stukken en met eene heilige gramschap wierp hij de brokken derzelve in den haard. Geen woord ontviel zijnen mond; hij liet het hoofd op de borst zakken; zijne handen hingen machteloos op zijne knieën en gemakkelijk was het te zien dat bittere gewaarwordingen het hart van den ouden kleermaker op dien stond schokten. Piet eerbiedigde dit gevoel en bleef sprakeloos op zijnen vader staren. Er woelde op dit oogenblik in het hart des ouderlings een gevoel, welk ongetwijfeld Napoleon moet overvallen hebben, toen hij, na den slag van Waterloo, zijn lot bedacht. De kleermaker zag thans al zijne gulden droomen van hoogmoed en eerzucht verdwijnen. Een rijk huwelijk voor zijnen zoon was de laatste steun, waaraan hij zich, reeds sedert eenigen tijd, had vastgeklampt en met dezen schoot hem alles uit de handen en het scheen hem dat hij in eenen onpeilbaren afgrond rolde. - Eenen langen tijd bleef de vader in zijne houding en | |
[pagina 49]
| |
Piet wachtte met angst op de woorden die hem uit den mond gingen komen. Eindelijk vroeg de kleermaker: ‘En is dit voornemen onveranderlijk vastgesteld, mijn zoon?’ ‘Ja, vader,’ antwoordde Piet. ‘Is Trees geen braaf meisje?’ ‘Ja, dat is zij,’ antwoordde de ouderling met eenen diepen zucht. ‘Welnu, wat kan men meer wenschen? Zal ik er geene brave vrouw aan hebben?’ ‘Dit zult gij, Piet, ja.’ En de kleermaker doofde den zucht, die uit zijne borst wilde opstijgen. ‘Welnu dan, vader?’ ‘Piet, dat uw wil en uw wensch geschieden!’ zegde de vader, die thans zijn besluit had genomen en, als het ware, zijn schepter van eerzucht had neergelegd. Nu blonk een straal van blijdschap op het wezen van den kantoorschrijver; hij riep op Trees. Het meisje trad bevend en schaamrood de kamer binnen en een gevoelig tooneel had er plaats. - Genoeg dat wij aan onze lezers zeggen dat de oude kleermaker zich eindelijk niet kon wederhouden tranen te storten en de keus zijns zoons toe te juichen. De avond werd gesloten met eene goede flesch wijn op de toekomende bruiloft te ledigen. |
|