bewaarheden, viel weldra met zijne pijp in de hand in slaap en sluimerde zachtjes. Piet die, als een brave zoon, zich wel zou gewacht hebben die zoete rust zijns vaders te stooren, bleef onroerbaar op zijnen stoel zitten, staarde met genoegen op de gloeiende kachel, luisterde soms naar het gekletter van den regen op de vensterruiten, en rookte stilletjes zijne pijp voort. Soms wreef hij zich de beenen met zijne handen en dan kon men op zijn aanzicht het genoegen lezen, welk die zalige koestering des vuurs hem veroorzaakte.
Intusschen hield Trees zich immer bezig met hare kousen te stoppen.
Ruim een half uur zat Piet reeds in zijne onbeweegbare houding. Zijne pijp was uitgerookt en hij dacht er niet eens aan eere tweede, zooals hij gewoon was, te rooken. O! hij was met zijne gedachten als in eene andere wereld verplaatst; hij droomde, de kantoorklerk, hij was dichter op dit oogenblik; hij zweefde in een onbekend oord, en ofschoon hij zich niet goed rekening kon geven van hetgeen hij gevoelde, was echter daarom zijn genot niet min groot.
Trees legde nu eensklaps hare kous op de tafel, luisterde met aandacht, en daar zij den ronk der kachel niet meer hoorde, stond zij stil en voorzichtig van haren stoel op, uit vrees van den ouderling te wekken, en stapte naar het vuur. Hoe stil het meisje zich ook hield, was hare beweging echter voldoende geweest om Piet in zijne dichterlijke gedachten te storen. Hij bewoog zich een weinig, wendde het hoofd half om, doch bleef zijne houding bewaren en hield de kachel tusschen zijne beenen. Trees nam nu een stuk hout, opende het deurtje der kachel en met hare linkerhand op het been van Piet rustende, plaatste zij het hout op het vuur.
Ik wenschte wel, lieve lezer, dat er een schilder ware, die naar de natuur kon afmalen de houding van Piet en van zijne meid, op het oogenblik dat deze laatste het hout in de kachel legde; doch dit is onmogelijk: de kunst kan tot die hoogte niet opklimmen. Trachten wij die houding aan onze lezers aan te duiden; zijne verbeelding, hopen wij, zal ons hierin ter hulp komen.
Trees, zooals wij gezegd hebben, leunde met bare linkerhand op het been van Piet, - het linkerbeen; wel te verstaan. - Hare rechterhand en de helft van haar lichaam beschreef dus eene halfronde lijn, en tusschen den rechterarm en het bovenlijf bleef er eene opening. - Het was tusschen die opening dat Piet zijne blikken tot het vuur richtte. De blik, dien Piet daardoor wierp, moest over het