prozaische vergelijking - naast haar malsch wezen, welk door eene zoogezegde platte muts omkroond was.
Al die middelen van verlokking waren nog niets in vergelijking met het betooverend, dat men in haren ganschen persoon, in hare houding en in haren gang bespeurde. - Hare armen waren wit, poezelig en malsch en hadden voor model aan eenen beeldhouwer kunnen dienen; hare leest was tamelijk tenger en zij scheen niet, zooals het grootste gedeelte der boerinnen, uit éénen blok gekapt. Haar voet bezat eene middelmatige grootte, en indien hare handen zich nimmer aan slaaflijk werk hadden vuil gemaakt, waren zij voorzeker ook zacht en rozig gebleven. Hare houding bezat te meer iets - verwonderlijk voor een boerenmeisje, - van die verleidende manieren, welke men soms in de vrouwen, die eene rijke, wereldsche opvoeding hebben ontvangen, ontdekt. Haar lichaam was vrij en onbedwongen in al zijne bewegingen; hare ledematen plooiden zich met eene zekere soort van wellustigheid en het bovenlijf scheen als met vermaak op de breede malsche heupen te rusten. Haar hals was wit als sneeuw en tusschen zijne malsche plooien ontdekte men een rood parelsnoer, dat met een gouden slotje was vastgehecht. Een blauwzijden doek was gewoonlijk het kleedsel dat hare borst bedekte en hetzij uit eene gedachte van verleiding - doch dit gelooven wij niet, - hetzij zonder nadenken, liet de doek immer eene hartvormige opening onder den hals. Wanneer het oog daar op viel, verloor het zich weldra in eene donkere diepte, die gevormd was...
Dat de lezer zich nu eens in de plaats van Piet stelle. - De jongeling, immer door de gedachten van voortgang in zijnen staat te maken bezield, had nooit tegen de gevoelens der liefde te kampen gehad; hij had gerust, zooals eene krekel, in zijne schelp voortgeleefd en nimmer uit iets erg genomen. - Wat moest er thans van hem geworden?... Nu dat hij gansche avonden zich in dezelfde kamer, aan dezelfde tafel met een zoo verleidend schepsel bevond? O, grootere mannen dan Piet zouden hier gevallen zijn; grootere zijn er gevallen, en de geschiedenis is daar, om er ons de onwederleglijkste bewijzen van te geven. - Zonder te spreken van Salomon, van David, van Alexander, van Samsom, van Holophernes, van Pompejus, van keizer Karel.... - Doch, neen, vrees niets, lieve lezer, wij zullen ons in de oudheid niet verliezen, dit zou ons te veel moeite en tijd kosten, en wij zijn haastig om de geschiedenis voort te zetten van Piet, die toch aan geen' der opgenoemde mannen geleek.