Volledige werken. Deel 5
(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
kantoor. Hij was oppassend, oplettend en had het grootste ontzag voor zijnen meester, dien hij als een God beschouwde. Dit was oorzaak dat deze laatste, van tijd tot tijd, wanneer hij bijzonder over Piet voldaan was, hem eenig drinkgeld in de hand stak. Daardoor werd de jongeling in staat gesteld om in zijne aangenomene levenswijze voort te gaan en dit was eene groote gerustheid voor zijnen geest. Hij werkte dan ook met veel meer iever, en zijn voortgang in de kennis des handels was merkelijk. Hij werd derhalve na eenigen tijd gelast met het ontvangen en afleveren der goederen, en hij kweet zich loffelijk van dien nieuwen plicht. Het is al geen honig wat men bij de bieën ontmoet. - Dit gevoelde Piet nu. - Voorzeker, lieve lezer, hebt gij meermaals, wanneer gij, in uwen mantel gewikkeld, met koud herfstweder een wandelingje te Antwerpen aan de Schelde deedt, hier en daar een kantoorklerk ontmoet, met het potlood in de hand en bevend, het gewicht der koopwaren opnemende. Ongetwijfeld hebt gij dan soms het medelijden in uwe ziel voelen opkomen, bij het zien dier blanke, teedere jongelingen, die daar gansche dagen de koude moeten trotseeren en in hun vel staan te beven. - Van dit lot was onze arme Piet ook niet vrij. Meer dan eens stond hij van den morgen tot den middag en van den namiddag tot het eindigen des dags in de koude te schilderen, om het lossen eens schips gade te slaan. Ja, meer dan eens stond hij daar te klappertanden en met zijne versteven voeten als een ongeduldig paard den grond te betrappelen; meer dan eens stond hij daar met de kraag zijns fraks omhoog gestreken, met den hoed over de ooren getrokken en met den neus zoo rood als die van eenen Engelschman, welke zich dagelijks met grog voedt. - Dan, de jongeling vergat die doorgestane ongemakkelijkheden, wanneer hij zich des zondags met zijne gezellen kon verlustigen en nu en dan den nacht van den zaturdag op een balfeestje kon doorbrengen. Wij konden ons hier eene wijl onledig houden met de gevoelens af te schilderen, welke, bij het zien der balvermaken, de ziel van Piet bekropen, en den angst en de vrees afschilderen, welke hij gevoelde, toen hij voor de eerste maal een meisje ten dans ging verzoeken. - Dan, dit is te zeer aan alle jongelingen eigen om er bijzondere toepassing op Piet of op den kantoorklerk in het algemeen van te maken. Allen hebben die aandoeningen gevoeld; allen hebben zich den boezem in zulke oogenblikken voelen kloppen; allen weten hoe | |
[pagina 18]
| |
pijnlijk soms die vermakelijke oogenblikken vallen. - De lezer zoeke slechts in zijne eigene herinneringen - indien hij wel te verstaan, ooit gedanst heeft - en hij zal licht begrijpen, welke gewaarwordingen er in het hart van Piet moesten woelen. De schrijver wordt gewaar dat hij zich reeds te langs en te uitsluitelijk met Piet alleen heeft bezig gehouden, en het algemeen slach der Antwerpsche kantoorschrijvers te veel uit het oog verloren. |
|