‘Hurah! hurah!...’ antwoordt de kleine knaap.
Thans spreekt de vader op eenen statigen toon:
‘Piet, jongen, wat is er?’
‘Ik ben de tweede in 't schrijven, vader! hurah! Hier is mijn toon... De meester heeft hem mij mede laten naar huis nemen, om u te doen zien; maar ik moet hem namiddag terug brengen.’
De vader voelt zijn hart kloppen bij het hooren van de zegepraal zijns zoons. De moeder is als opgetogen en terwijl zij haren pot nog eens onderrommeld, geeft zij door gebaren en woorden te kennen, welk innig genoegen zij in haar moederlijk hart gevoelt.
Intusschen zet de kleermaker zijnen bril weder op, trekt zijne broek bij middel van eene eenige bretelle op en springt van de tafel:
‘Laat zien, jongen, laat zien wat ge kunt?’ zegt hij op eenen statigen toon, ‘laat mij dit beoordeelen.’
Piet reikt zijn geschrift over. De vader ontrolt en bezichtigt het, terwijl hij hetzelve het onderste boven houdt.
‘Gij hebt het averechts, vader,’ zegt de kleine Piet.
De kleermaker, die niet lezen kan, voelt zich een weinig blozen, doch antwoordt zonder ontsteltenis:
‘Zwijg, kleine jongen, ik hou het zoo om er te beter het effect van te zien. Dat kent gij niet. Men doet hetzelfde met de schilderijen; en dit is zooveel als eene schilderij weerd... Het is schoon! - Lees nu eens wat er op staat.’
Piet gehoorzaamt en leest met eene zwakke, stamelende stem:
‘Hij, die het voedsel des lichaams verwaarloost, zal ook weldra de zwakheid des geestes gevoelen.’
‘Schoon, schoon!’ roept de kleermaker, ‘vrouw, gij hebt het gehoord, zorg voor de keuken...’
En zich tot Piet wendende: ‘Nu, jongen, gij hebt er eer van; draag het nu naar uwen meester en zeg dat ik ten uiterste over u en over hem voldaan ben.’
‘Vader, ik mag het tot dezen namiddag t'huis houden.’
‘Draag het liever seffens terug, Piet, er mocht iets aan miskonten, met het eten of anderszins.’
Piet rolt zijn schrift weder op en vliegt weêr den trap af. De kleermaker luistert scherp totdat hij verzekerd is dat zijn zoon zich op straat bevindt; dan zegt hij:
‘Vrouw, ik wil niet dat die jongen ooit slafelijk werk ver-