iemand, die steeds hoopvol zijn tijd afwachtte, zijn hoogste geluk benemen.
Drie weken wachtte men op de terugkomst van den avonturier. Groot was het ongeduld van van duin, die vele malen in de laatste dagen naar het hek van zijne plaats was gegaan, om met een langen kijker den nog langeren weg af te turen.
Eindelijk zag hij het rijtuig van de familie van beem verschijnen; de brave zoon was even zijne verheugde ouders in de armen gevallen en toen, nog altijd levend, in het rijtuig gaan zitten, dat hem snel naar ‘Ons genoegen’ voerde.
Zijne avonturen, waarvan wij reeds een staaltje hebben medegedeeld, waren belangrijk geweest, doch niet belangrijk genoeg om medegedeeld te worden.
Zonder iets van gewigt vernomen te hebben, was hij met leêg valies en leêge maag bij zijne ouders terug gekomen, aan wie hij een verhaal had opgedischt van de ijzingwekkende gevaren, welke hij alleen door zijn heldenmoed en zijne onversaagdheid was te boven gekomen.
Ter eere van cajefax zal het zaak zijn te verzwijgen, welke schildering hij van zijn romantischen togt aan van duin en diens dochter gaf, een verhaal, dat van duin met bewondering voor den onversaagden held overstelpte. Intusschen kon louise niet nalaten, den bereidwilligen cajefax voor zijne opofferende moeite te bedanken; had hij de ware tijding uit Amsterdam medegedeeld, dan had hij zich den togt misschien bespaard, want louise zou uit het lot van den vriend ligt dat van den broeder afgeleid hebben.
Met hartelijkheid werd cajefax door van duin uitgenoodigd, den avond verder bij hem door te brengen en te zijner eere werd eene fijne flesch opengetrokken.
‘Wie weet, wat er van mijn armen joseph is geworden!’ zuchtte van duin; ‘als de andere hem niet zulke invallen in het hoofd had gehaald, zou hij niet zijn weggegaan; maar die eduard heeft de ellende in mijn huis gebragt en mijne dochter willen verleiden.’
Louise maakte een gebaar. ‘En,’ vervolgde van duin, ‘misschien loopt hij nu op den zak van mijn kind en stort dit in het verderf.
‘Laat dien ongelukkige,’ gebood louise, die hare verontwaardiging niet meer meester was, ‘belaster de dooden niet.’
‘De dooden,’ riep van duin. Deze woorden troffen hem toch.