Kunst, macht en mecenaat
(1999)–Bram Kempers– Auteursrechtelijk beschermdHet beroep van schilder in sociale verhoudingen 1250-1600
1 Kapellen en giftrelaties tussen kooplieden en bedelmonnikenBeschaving van kooplieden en bankiers 1300-1400Het grootste familievermogen werd in de eerste helft van de veertiende eeuw vergaard door enkele families in de wijk van Santa Croce. De rijkste geslachten die de grootste rol in het stadsbestuur speelden - de Alberti, Baroncelli, Peruzzi en Bardi - verdienden hun geld voornamelijk door het wisselen van valuta en door geld tegen hoge rente te lenen. Hun belangrijkste klanten waren de paus en de koningen van Napels, Frankrijk en Engeland. Ondanks hun enorme financiële vermogen konden deze families zich niet als vorsten gaan gedragen.Ga naar eind2 Hoewel zij ook hier rijk genoeg waren, ontnam net als in Siena, een burgerlijk beschavings- en staatsideaal hen de mogelijkheid tot groots uiterlijk vertoon. De meest doelmatige manier om als familie toch aanzien te verwerven op een in de stadsrepubliek aanvaardbare wijze, was het subsidiëren van bedelorden, die geld nodig hadden voor de bouw en inrichting van hun kerken en conventen. In het begin van de veertiende eeuw werden het schip, het dwarsschip en het dak van de Santa Croce bekostigd door het stadsbestuur dat, zoals gebruikelijk was in Florence, aan een van de grote gilden een bemiddelende rol toebedeelde in de financiering en organisatie van de kerkbouw. Via het stadsbestuur en de grote koopmansgilden raakten de rijke families betrokken bij de besluitvorming over de ordekerken.Ga naar eind3 Toen de franciscanen toe waren aan de bouw van kapellen en aan de decoratie van hun kerk, werden de bestuurders benaderd voor financiële steun. De rijke families met de grootste politieke macht bekostigden de deftigste kapellen, die het dichtst bij het koor lagen. Door de enorme winsten van hun banken konden zij dergelijke bouwprojecten met gemak bekostigen; waar de ene familie begon met derge- | |
[pagina 192]
| |
lijke aanzien verlenende schenkingen, konden de andere niet achterblijven. Aldus ontstond een hiërarchisch patroon in kapellen die gefinancierd werden door koopmansfamilies als afspiegeling van hun financiële vermogen en politieke macht. Bovendien waren de coalities met de bedelorden profijtelijk vanwege hun rol in het stadsbestuur als partij boven de partijen. Een van de taken van de franciscanen was het beheer van de namen van verkiesbare burgers, waardoor zij een rol vervulden in de verkiezingen in de stadsgemeenschap.Ga naar eind4 Een goede relatie met franciscanen bood ook buiten de grenzen van de stadssamenleving verschillende voordelen. Zo ging de familie Peruzzi een rol spelen in de financiering van de kerkbouw die de koning van Napels ten gunste van de franciscanen ondernam. De familie Peruzzi raakte zo betrokken bij het toezicht op de heilige plaatsen rond Jeruzalem. Deze was aan de franciscanen gedelegeerd door de koning van Napels, die voor een enorm bedrag koning van Jeruzalem was geworden. De gemeenschappelijke zorg voor het gebied waar Christus was gekruisigd, werd een bindend element in de relaties tussen de franciscanen, de curie, Robert van Anjou en de familie Peruzzi. Deze familie bekostigde eerst de bouw van een kapel en generaties later ook de decoratie en inrichting ervan. Giovanni Peruzzi gaf ook geld ten behoeve van de viering van het feest van zijn naamheilige, Johannes de Doper. De geestelijken mochten op zijn kosten dineren op zijn feestdag. In de kapel werd de status van de familie zichtbaar gemaakt door familiewapens, grafstenen en opschriften. De familie Bardi investeerde haar financiële vermogen in een reeks kapellen in verschillende kerken, zowel in Florence als in dorpjes in de ommelanden. Leden van de familie Bardi gingen in hun streven naar uiterlijk vertoon verder dan de leden van de familie Peruzzi. Zij lieten met meer nadruk hun familiewapens afbeelden en gingen er toe over zich als vrome schenkers in gebed te laten portretteren.Ga naar eind5 Leden van deze koopmansfamilie zijn te zien op grafmonumenten in de Santa Croce en op een reliëf in de Santa Maria Novella. Door giften aan bedelorden probeerden kooplieden in de jaren veertig het uiterlijk vertoon, zoals dat in hofresidenties gangbaar was, aan te passen aan de normen in een stadsrepubliek, waar een groots uiterlijk vertoon van individuen als ongepast gold, tenzij het aanzien van de gehele gemeenschap ermee gediend was. Dit evenwicht tussen hang naar ijdelheid en dwang tot bescheidenheid was kenmerkend voor de Florentijnse cultuur tussen 1320 en 1490. Er was een balans tussen de dwang tot terughoudendheid, uitgaande van de bedelorden en het stadsbestuur, en de zucht naar uiterlijk vertoon van de rijke kooplieden en bankiers, die zowel het stadsbestuur als de bedelorden gingen beheersen. In het begin van de veertiende eeuw sloeg het evenwicht door naar een terughoudende opstelling van de vermogenden, die hun rijkdom | |
[pagina 193]
| |
niet al te nadrukkelijk konden etaleren. In de loop van de veertiende en vooral gedurende de vijftiende eeuw namen de mogelijkheden voor groter uiterlijk vertoon toe. Voor ons begrip van de Florentijnse geschiedenis is het belangrijk de ontwikkelingen in de stad op korte termijn en binnen een klein domein in verband te brengen met ontwikkelingen op langere termijn op het niveau van de Italiaanse en zelfs Europese samenleving.Ga naar eind6 Opstanden, faillissementen, epidemieën, persoonlijke conflicten en aanslagen waren voor individuen dramatische ervaringen, die echter een algemene tendens geenszins in de weg stonden: een kleiner wordende kring welvarende families verwierf een grotere macht en deze verschuiving tussen 1300 en 1500 is te zien als een overgang van de comune naar een hofsamenleving als kern van een middelgrote territoriale staat. Oudere staats- en beschavingsidealen gingen niet verloren, maar ze kregen nieuwe accenten. Binnen kerk en staat kreeg de eenheid en de eer van de familie in Florence veel meer betekenis.Ga naar eind7 Het familie-ideaal spreekt bijvoorbeeld uit de teksten van koopman Paulus uit Certaldo die vaak voor zaken in Florence kwam. Hij schreef rond 1360 een Libro di buoni costumi, driehonderdachtentachtig notities over de tegenstellingen tussen het eigen huis waar het leven met familie en vrienden veilig en overzichtelijk was en de riskante contacten daarbuiten.Ga naar eind8 De kleine zakenman beleed zijn geloof in eerlijkheid, netheid, vlijt en voorzichtigheid. Hij hield zijn nageslacht voor om van alles een zorgvuldige administratie bij te houden en nimmer tijd te verspillen. Onder verwijzing naar de edelen en kooplieden die aan te grote uitgaven en te veel vertoon van vermogen te gronde zijn gegaan, waarschuwde hij tegen hoogmoed. De familiecultuur werd door Boccaccio, een stadgenoot van Paulus, in een breder en meer hoofs kader geplaatst. Als zakenman in dienst van de Bardibank leerde hij hoofse gedragscodes kennen. Zo ontstonden in Florence mengvormen van bedelordebeschaving, republikeins ethos, hofcultuur en familiecode. De heterogene sociale herkomst van Florentijnse gedragsidealen blijkt ook uit de aantekeningen die Giovanni Paolo Morelli sedert 1391 bijhield.Ga naar eind9 Zijn Ricordi waren beschrijvingen van sociale ervaringen die hij ten behoeve van zijn kinderen op schrift stelde. Morelli was meer geleerd en bereisd dan Paulus uit Certaldo, waardoor hij zijn eigen ervaringen kon opsieren met verhalen uit de antieke, bijbelse en christelijke geschiedenis. Hij hield zijn lezers voor hun reputatie in de gaten te houden. Verwerf buoni crediti, onorevole fama, wees cortese, costumato en riverente, zo klonk het steeds. Naar een goed aanzien en fatsoenlijk, eerbiedwaardig gedrag voerden twee wegen: religie en studie. Een waarschuwend woord bij religie ontbrak echter niet. Net als Boccaccio waarschuwde Morelli voor overdreven godsdienstigheid en schijnheiligheid, voor mensen die hun ware, onbeschaafde aard verbor- | |
[pagina 194]
| |
gen onder ‘de mantel der godsdienst’. Religie voerde alleen in samenhang met studie naar eer, deugd en een goede naam. Naast profeten en evangelisten moesten ook Aristoteles, Virgilius en Dante gelezen worden, zo stelde Morelli. De Florentijnse kooplieden namen kennis van veel schrijvers, gaven deze door aan hun kinderen en ontwikkelden een eigen literaire cultuur. In een elegante taal, die later de nationale taal zou worden, verwerkten ze hun sociale ervaringen en droegen ze zowel hun historische bespiegelingen als hun toekomstvisie over aan stadgenoten. De aldus geboekstaafde ervaring gaf richting aan het handelen van de rijke kooplieden die een deel van hun vermogen belegden in kapellen.Ga naar eind10 Daar presenteerden ze zich als pater familias: geleerd, godsdienstig en fatsoenlijk. De ideeënontwikkeling werd aangescherpt door een besef van wisselend fortuin, voortvloeiend uit de precaire verhoudingen waarin de kooplieden tot rijkdom waren gekomen. In de relaties met kerken, het stadsbestuur en heersers elders werd de familie gecultiveerd als een stabiele kern. In familieverband leerden ouders hun kinderen hoe ze zich te gedragen hadden en wat de functies waren van stille deugden als studie, vlijt, nijverheid en gemeenschapszin. Deze door afhankelijkheidservaringen gelouterde familiecultuur versterkte de positie van koopmansfamilies in economische en politieke relaties. Welopgevoede kooplieden konden zich op den duur beter handhaven dan degenen die minder geleerd hadden en meer handelden naar impulsen van luiheid of winstbejag. | |
De politieke elite en de Florentijnse staat 1400-1440De burgers, die het hoofd geboden hadden aan dreigingen zoals volksopstanden en de oorlog met de hertog van Milaan, konden na 1400 een groot prestige verwerven.Ga naar eind11 De vermogende bestuurders wierpen zich op als redders van de republiek. Florence bleef als een van de weinige Italiaanse steden bestaan als soevereine staat. In tegenstelling tot de burgers van Siena wisten de Florentijnen hun territorium nog aanzienlijk te vergroten. Florence verwierf zich een directe toegang tot de zee dank zij de inname van Pisa in 1407, onderwierp Arezzo en onderhield met andere centra goede diplomatieke contacten. In deze constellatie kon een kleinere groep van burgers een grotere politieke macht uitoefenen dan in de veertiende eeuw. De consolidering van de economische macht en de vergroting van politieke invloed hadden hun weerslag op het familiemecenaat. De burgerlijke elite liet zich nadrukkelijker gelden en werd daartoe gedwongen door de relaties met hoofse bondgenoten. | |
[pagina 195]
| |
De strijd binnen de stadssamenleving enerzijds en tussen Florence en de omringende centra anderzijds werd meer gestreden via reputatievorming en minder via de vervulling van juridisch vastgelegde posities in de stadsbureaucratie. De rijkste zakenlieden probeerden zowel een rol te spelen in het commissiemecenaat van de stad als in een eigen familiemecenaat.Ga naar eind12 Door de aanhoudende reeks opdrachten kregen allereerst bouwmeesters en beeldhouwers en later schilders de mogelijkheden nieuwe oplossingen te beproeven. De opdrachtgevers verlangden een genuanceerd en goed geordend beeld van de samenleving waarin zij verkeerden, volgens de inzichten zoals zij deze zelf onder woorden brachten. De grootste statusstijging begon rond 1400 met de religieuze stichtingen van Giovanni di Bicci de Medici. De San Lorenzo, de parochiekerk van de bankiersfamilie, was aan verbouwing toe. Het kapittel richtte in 1417 een verzoek om steun aan het stadsbestuur. De geestelijken probeerden hun greep op de verbouwingen te behouden door te bedingen zelf hun prior te benoemen. In 1418 gaf het stadsbestuur toestemming voor een onteigeningsprocedure. Er moest een hele straat worden afgebroken terwille van een nieuwe kerk. De rijkste parochieleden werden gepolst om een bijdrage te leveren. Onder hen was Giovanni di Bicci de Medici die de paus om raad vroeg in de hoop tot een regeling te komen inzake overtredingen van het woekerverbod, die hij niet alle kon ontkennen. De schuld werd afgekocht met een bijdrage van driehonderdvijftig florijn aan kerkrestauraties in Rome. Beschuldigingen van corruptie en simonie gingen vaak samen. Baldassare Cossa (later paus Johannes xxiii en vervolgens weer afgezet, zodat xxiii weer vacant werd) was ervan beschuldigd dat zijn benoeming tot kardinaal in 1402 gekocht was met tienduizend dukaten, die de mercatores de Medicis voor hem betaalden en dat hij met ‘grote sommen gelds met zekere kooplieden en tamelijk slechte woekeraars in de curie [...] op slimme en zeer vindingrijke wijze grote winsten maakte’.Ga naar eind13 Giovanni di Bicci, woonachtig in een van de minder deftige wijken, ontpopte zich als een groot schenker. Hij zorgde ervoor dat zijn giften meer waren dan een defensieve daad om het stigma van de sjacheraar uit te wissen. De koopman hield nauwlettend in de gaten dat hij als rijkste lid van de parochie de grootste bijdragen leverde en de meest in het oog springende onderdelen van de kerkbouw financierde. Naast de kosten voor de muren en het schip droegen Giovanni en zijn zoon Cosimo ook de kosten van de capella maggiore en de sacristie. Aldus ontstond binnen de bestuurlijke bovenlaag een competitief mecenaat, gedomineerd door de Medici's.Ga naar eind14 Vermogende families konden zich oriënteren op oudere opvattingen over het belang van bouwwerken voor aanzien en propaganda. De kanseliers van de stad, de humanisten Salutati en Bruni, hadden een visie op schrift gesteld over de betekenis van de Florentijnse architectuur als uitdrukking van de | |
[pagina 196]
| |
Gezicht op Florence met de Santa Maria Novella, de San Lorenzo en het Medicipaleis, de San Marco en de Santissima Annunziata, baptisterium, dom en Palazzo Vecchio met loggia dei Lanzi, erachter de Santa Croce en ten zuiden van de Arno de San Miniato al Monte, de Santo Spirito, het Pittipaleis, de Santa Maria del Carmine en de Cestello, aan de overzijde de Ognisanti en de Santa Trinità.
Tekening Bram Kempers | |
[pagina 197]
| |
sociale orde in stad en ommelanden én als argument voor de politieke hegemonie van Florence in geheel Italië.Ga naar eind15 Zij verwoordden in Latijnse volzinnen hoe de harmonieuze sociale orde van de stadstaat Florence voor zowel inwoners als buitenstaanders zichtbaar werd in grote mooie gebouwen. De propagandistische functie die aan architectuur werd toegeschreven bood de kooplieden perspectief. Van hen werd een verregaande identificatie verwacht met de stadstaat als geheel, en ze werden geacht de bijbehorende financiële verplichtingen te aanvaarden. Voor de bovenlaag van rijke kooplieden was er op langere termijn ook een collectief belang gemoeid om aan hun wijk en stad allure te verlenen. Onder hun medeburgers konden ze hun economische bijdragen in politieke invloed kapitaliseren en ten overstaan van de gezanten en heersers buiten de eigen staat schiepen ze zich de mogelijkheden aanzien te verwerven. Zelfs grote heren lieten zich imponeren door wat de Florentijnse burgers zelf als de mooiste stad van de wereld beschouwden. De verheerlijking van de eigen stad als kunstwerk kreeg gestalte in pleitredes en lofdichten die onder meer als pamflet op het concilie van Bazel onder de aandacht gebracht werden van de daar aanwezige bestuurders. | |
Centralisatie van de macht rond één geslacht: de Medici's 1430-1490De accumulatie van rijkdom, beslissingsbevoegdheden en prestige rond de kern van de familie Medici verliep op drie sociale niveaus: patroon-cliëntrelaties binnen de Florentijnse stadstaat, diplomatieke relaties met de grote heren in Italië en zakelijke relaties in Europa. De machtskansen van de familie Medici en haar cliënten vloeiden voort uit de verhoudingen met de markies van Mantua, de vorst van Urbino, de in Rome teruggekeerde pausen en het Bourgondische hof. Vooral dank zij verhoudingen buiten de stad kon Cosimo de Medici na zijn terugkeer uit ballingschap in 1434 in Florence een duurzaam familiegezag opbouwen. Hij oefende zijn macht voornamelijk uit via informele relaties en minder door zelf bestuursfuncties te bekleden.Ga naar eind16 Voor deze vorm van machtsuitoefening was eer en aanzien van groot belang.Ga naar eind17 De kerkbouw was een probaat middel. De Medici's wisten een grotere invloed te laten gelden dan de rijkste families uit de veertiende eeuw. De bedelorden waren immers bij uitstek aangewezen op de steun van één familie, die via een geef-, verdeel- en heerspolitiek de geestelijkheid in haar macht kreeg. De orden konden veel minder dan voorheen verschillende families tegen elkaar uitspelen. Bovendien hadden ze zelf aan prestige ingeboet. Daarbij konden ze ook minder | |
[pagina 198]
| |
steun verwachten van het stadsbestuur, de Parte Guelfa en de grote gilden die ook afhankelijker waren geworden van de factie rond de Medici's. Deze omslag in de machtsbalans resulteerde in een herindeling van de kerken: enkele families kregen meer ruimte, de monniken minder. Cosimo de Medici ging met zijn bijdragen aan de San Lorenzo in op een verzoek van het kapittel koor en schip uit te besteden aan leken in de parochie.Ga naar eind18 In 1442 werd de samenwerking geregeld. Cosimo verklaarde zich bereid geld over te maken van zijn privé-rekening naar die van de Medicibank en naar de stedelijke schatkist. In de periode 1441-1453 werden vele rekeningen uitbetaald voor kosten van materialen en lonen. Een lid van de familie Sassetti, cliënt van de Medici's, verzorgde de boekhouding. Op 13 augustus 1442 werd een notariële akte opgemaakt voor het transport van veertigduizend florijn van Cosimo, in naam van prior en kapittel, naar de stedelijke schatkist. Dit waren slechts enkele stappen in de complexe financiële verhoudingen waarin de kerkbouw plaats vond. Bij de besluitvorming waren de volgende groeperingen betrokken: prior en kapittel, monniken (augustijnen), bisschop en paus, verschillende families en stedelijke instellingen. De bouwplannen waren aan veranderingen onderhevig als gevolg van wijzigingen in de relaties tussen de betrokkenen. De eerste plannen waren ontwikkeld vóór de ballingschap van Cosimo de Medici in 1434. De aarzeling van verschillende families die niet tot de Medicifactie behoorden om aan het project deel te nemen, werd kort voor 1434 weggenomen. Zij verklaarden zich bereid vergelijkbaar kapellen (conformes) te stichten in het schip, maar zij wilden niet precies dezelfde kapellen als het oude bouwprogramma voorschreef. De nieuwe schenkers kozen een oplossing die afweek van het plan van hun rijkere rivalen.Ga naar eind19 De bescheidener plannen werden vervolgens doorkruist toen Cosimo terugkeerde in Florence. In de geest van de oorspronkelijke plannen werden de schipkapellen gebouwd op kosten van de Medici's en hun cliënten, onder wie leden van de families Tornabuoni en Sassetti. Dit gebeurde na vertragingen pas in de jaren zeventig en tachtig. Aldus werden de architectuur, de wijdingen van kapellen, de decoraties, inscripties en het liturgisch gebruik van de San Lorenzo in toenemende mate bepaald door de familie Medici, een proces dat in de zestiende eeuw werd bekroond met de nieuwe grafkapellen en daarna met de Capella dei Principi. De religieuze schenking werd in toenemende mate beschouwd als een zakelijke transactie. Cosimo de Medici liet de wederdiensten die hij in het begin van de bouwcampagne verwachtte, duidelijk omschrijven. De schenker verbond beperkende voorwaarden aan zijn giften voor de San Lorenzo: Onder voorwaarde dat het koor en het schip van de kerk, tot het oorspronkelijke hoofdaltaar aan hem en zijn zonen toegewezen zouden worden, samen met alles wat tot dan opgericht is, zou hij plechtig beloven dit deel van het | |
[pagina 199]
| |
gebouw te voltooien binnen zes jaar, uit de rijkdom die God hem geschonken had, op eigen kosten en met zijn eigen wapens en emblemen, voor zover duidelijk is dat er geen andere wapens en emblemen en graven in voornoemd koor en schip geplaatst worden, behalve die van Cosimo en leden van het kapittel.Ga naar eind20
Voor kerkelijke schenkingen in Florence werden relaties met de curie van groter belang. De San Marco, het tweede grote kerkproject van de familie Medici werd een strijd op meer fronten. Het San Marcoklooster ging een grote rol vervullen in de reputatievorming van de familie.Ga naar eind21 Martinus v had pogingen ondernomen het klooster te hervormen, maar hij was niet bij machte de silvestijner orde zijn wil op te leggen. Eugenius iv was daartoe met steun van de familie Medici wel in staat. Het verwerven van patronaatsrechten op kapellen gelukte in enkele gevallen, maar er waren ook rechthebbenden die zich verzetten tegen gedwongen verkoop en nieuwe bouwplannen. Er werd een compromis bereikt tussen de oude stichters, de nieuwe stichter Cosimo en de nieuwe orde: de dominicaner observanten uit Fiesole. Cosimo de Medici onderhield goede contacten met de dominicanen en achtte uitbreiding hiervan zinvol. De predikheren vertegenwoordigden een politiek-religieuze macht die de koopman graag voor zich won, mede omdat het pauselijk hof toen voor korte tijd gevestigd was in de Santa Maria Novella. Cosimo de Medici wist munt te slaan uit zijn schenkingen; de relatie met Fra Antonino Pierozzi, prior van het klooster, gezant namens het stadsbestuur bij de paus en later bisschop en aartsbisschop van Florence, was bijzonder profijtelijk voor de koopman. Ook bij de ingrijpende verbouwing van de San Marco werd Cosimo de Medici de belangrijkste financier. Toch was hij niet in staat zijn grootse plannen geheel aanvaard te krijgen. Hij moest rekening houden met oude schenkers en met de opvattingen van de dominicaner observanten, die een al te groots project niet konden verenigen met hun ascetische principes.Ga naar eind22 De bouw van enkele kapellen, vergroting van de absis, nieuwe wijdingen van altaren en verplaatsing van het koor vonden wel doorgang. De familiemacht werd tot uitdrukking gebracht in de veelvuldig aangebrachte Mediciwapens. De machtsrelaties bij de verbouwing van deze kerk duiden erop hoezeer de positie van broederschappen en gilden opging in de rol van families en hoe weinig er restte van de invloed van oudere corporaties. Kerkaanleg en decoraties maakten de positie van de Medici's aanschouwelijk. Tussen monniken en leken werden overgangsruimten gecreëerd, die bestemd waren voor de bevoorrechte geslachten en de broederschappen waarvan ze lid waren. Ondanks de weerstand tegen Cosimo's verbouwingsplannen was hij toch in staat veel ervan door te drijven. De afnemende macht van de monniken bleek uit de plaats die hen werd toegewezen: het koor werd | |
[pagina 200]
| |
verkleind en verhuisde naar een ruimte achter het hoofdaltaar. De geestelijken werden na 1434 geleidelijk uit hun eigen kerk gekocht. Het hoofdaltaar werd gewijd aan de familieheiligen van de Medici's: Cosmas en Damianus. De schenkingen aan de San Marco waren onderdeel van een groeiende gifteconomie.Ga naar eind23 De feesten die in verschillende kerken ter ere van Cosmas, Damianus en Driekoningen op kosten van de Medici's werden gehouden, golden in toenemende mate als feesten ter verheerlijking van de protagonisten ervan. De deelname aan deze feesten werd een bewijs van aanhankelijkheid en ging gelden als een graadmeter voor de macht van het geslacht. De religieuze stichting ontstond uit een meervoudige ruil tussen vele partijen, elk met hun eigen belangen. Het ging om meer dan een juridisch erkende positie van families op grond van verworven patronaatsrechten op kapellen. Cosimo de Medici kreeg een eigen cel in het klooster. Deze cel gaf hem gelegenheid zich terug te trekken op een terrein waar de rechtspraak van de stad niet gold.Ga naar eind24 De ruimte gaf hem gelegenheid tot meditatie en tot overleg met de hoogste dominicaner geestelijken in Florence. Het klooster bood tevens de mogelijkheid in tijden van nood geld veilig onder te brengen op een plaats waar het onbereikbaar was voor rebellen en rovers. Boven de deur van de cel werd een opschrift aangebracht waarin Cosimo werd genoemd. Dit was een luisterrijke voortzetting van de talrijke Mediciwapens in het klooster. De tekst bracht de feestelijke wijding van het klooster door Eugenius iv in herinnering, die na de misviering de nacht in het klooster had doorgebracht. De paus verleende ter gelegenheid van de wijding aan alle aanwezigen aflaten op lange termijn, in het bijzonder aan de stichter. De mogelijkheden voor aflaat als bijzondere vorm van kwijtschelding van zondestraffen werden in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw verruimd tot aflaten voor overledenen of voor eventuele zonden in de toekomst oplopend tot honderdduizend jaar, en tot algemene aflaten, afgekondigd ter dekking van bijzondere kosten, zoals die van kerkbouw. Hoewel juist deze uitgebreide aflaten veroordeeld werden als excessen, bleef de aflaat een belangrijke bron van inkomsten voor de geestelijken. Leken noch geestelijken lieten zich het gebruik van de aflaat ontzeggen, ze waren er tot de reformatie te zeer van afhankelijk.Ga naar eind25 De aflaten behoorden tot de florerende gifteconomie en vormden een hoeksteen van de financiering van de kerkbouw. Tevens verwierf de Medicibank financiële concessies. Het innen en beheren van kerkelijke belastingen ging tot de meest lucratieve activiteiten van de Medici's behoren. Giften werden eveneens benut in het diplomatieke verkeer en in de patroon-cliëntverhoudingen. De politiek van lijmen, schenken en omkopen ging de formele besluitvorming sterker beïnvloeden. Op langere termijn ontleenden de rijkste families gezag aan hun bijdragen aan bijvoorbeeld het algemene concilie in Florence in 1439 of de financiering van kostbare pu- | |
[pagina 201]
| |
blieke ceremonieën zoals begrafenissen, kerkwijdingen en kroningen.Ga naar eind26 De Medicibank overvleugelde de comune als financier van collectieve projecten. Kapitaalkracht werd ook omgezet in militaire macht. De Medici's financierden legers en betaalden de honoraria voor de condottieri. De Medicibank bekostigde onder meer de benoeming van Nicolò da Tolentino tot legerleider in Florence en had een aandeel in de benoeming van Lodovico Gonzaga, markies van Mantua en een belangrijk mecenas. Als bankiers speelden zij een grote rol in het krijgsbedrijf, dat gebaseerd was op huurlingenlegers. De stadsrepubliek Florence kon alleen haar zelfstandigheid handhaven door voor gigantische bedragen legerleiders met voetvolk te huren. De stadsgemeenschap werd hierdoor afhankelijker van de rijkste families die de hoge bedragen konden opbrengen in de vorm van belastingen, leningen en giften. De Santissima Annunziata, het derde grote kerkproject van de Medici's, werd verbouwd met steun van een door hen betaalde condottiere. Oorspronkelijk beheerste de familie Falconieri de servieterkerk, waar ze aanspraken maakte op exclusieve grafrechten. Via cliënten en vooral door de vermogende legerleider, Lodovico Gonzaga, wist de familie Medici de macht over te nemen.Ga naar eind27 Cosimo suggereerde de markies in 1449 om zijn nog openstaande rekening als capitano generale van Florence te vereffenen door bijdragen aan de kerk. De comune zou het bedrag dat de stad aan de markies verschuldigd was overmaken aan de kerk. De suggestie van Cosimo was de inleiding tot een reeks ambtelijke en diplomatieke manoeuvres. Bij wijze van schikking werd besloten dat de stedelijke schatkist het geld, dat nog steeds niet aan de markies betaald was, overmaakte aan de servieten ten behoeve van de bouw van de capella maggiore. Daaraan werd de voorwaarde verbonden dat de wapens van de Gonzaga's als enige naast die van de Medici's in de kerk afgebeeld mochten worden. Het aanzien van de kerk was het resultaat van ruim dertig jaar onderhandelen tussen vele partijen die elk hun ruimte in de kerk probeerden te vergroten. Nieuwe machthebbers verlangden een ereplaats in de kerk in ruil voor hun goede gaven. Zij wensten het recht op uiterlijk vertoon voor zichzelf, hun bondgenoten en cliënten, met uitsluiting van anderen. Deze wens richtte zich op memoriemissen voor overledenen, grafrechten, inscripties en decoraties. De rijkste familie met de grootste clientèle in de stad en de meeste bondgenoten daarbuiten wist deze wensen het best tot gelding te brengen. Piero de Medici, de zoon en opvolger van Cosimo, benutte zijn kansen onder meer door een grote marmeren overhuiving te bestellen boven de meest populaire cultusplaats in Florence: het altaar met het naar verluidt miraculeus geschilderde fresco, waaraan de kerk veel van haar reputatie dankte. Hierop liet hij de tekst aanbrengen: ‘Het marmer alleen al kost vierduizend florijn.’ Ook in deze kerk verhuisden de monniken naar een vergrote ruimte achter | |
[pagina 202]
| |
het hoofdaltaar waar een nieuwe tribuna of rotonda verrees. Voordien was er een koor voor het hoofdaltaar vanaf halverwege het schip voor hen gereserveerd. De tribuna werd omgeven door een kring van kapellen terwijl ook aan weerszijden van het schip kapellen werden gebouwd. Deze vielen grotendeels toe aan leden van de familie Medici, cliënten en hun bondgenoten. Voor de kerk verrees een atrium, waar veel leken votiefbeelden lieten aanbrengen bij wijze van publieke dankbetuiging voor verkregen gunsten van hogerhand. De Medici's maakten veelvuldig gebruik van deze ruimte door er portretten te plaatsen van familieleden. | |
Macht en architectuurDe introductie en verbreiding van vernieuwingen in de architectuur was een gevolg van de aanhoudende stroom bouwopdrachten voor kerken en paleizen waarmee enkele families hun positie in de stad tot uitdrukking brachten.Ga naar eind28 Kerken met reeksen kapellen en nabijgelegen stadspaleizen werden meer als eenheid gebouwd. De ornamentiek werd gerationaliseerd. Toch is geen van de beroemde ‘renaissancekerken’ feitelijk volgens één totaalontwerp gebouwd. Het waren vele jaren durende projecten met tal van aanpassingen en veranderingen. De kooplieden gaven de bouwmeesters nieuwe kansen, beperkingen en mogelijkheden; daaruit kwamen de vernieuwingen voort, die achteraf zijn beschouwd als autonome artistieke creaties. Dat Brunelleschi, Michelozzo en Alberti de San Lorenzo, de San Marco en de Santissima Annunziata in één geniale greep ontworpen zouden hebben als zuiver architectonische ruimten zonder koor en veel decoratieve toevoegingen, is een legende, vooral ingegeven door de toegenomen beroepstrots van bouwmeesters zelf. Architecten gingen de eisen van opdrachtgevers inzake koorscheidingen, altaarstukken en wandschilderingen als storende bijverschijnselen in het ontwerpproces ervaren. Vele latere restauraties zijn in belangrijke mate ingegeven door de mythe van ‘de zuivere renaissancekerk’ en hebben deze versterkt. De opdrachtverlening kwam na 1450 meer in het teken te staan van groots vertoon. Dit uitte zich in de bouw en inrichting van een eigen familiepaleis vlakbij de San Lorenzo en in de patronage van de San Miniato al Monte, een deftige, even buiten de stad gelegen benedictijner kerk. Deze kerk was naar ligging, aanleg en traditie ver verwijderd van de kerken waar het familiepatronaat begonnen was. Piero de Medici schonk een monumentale overhuiving voor het parochie-altaar midden in het schip. Hij verbond aan zijn gift de voorwaarde dat zijn wapens erop afgebeeld werden. Het wolkopersgilde, de oorspronkelijke patroon, verzette zich tegen dit voornemen. Het gilde zag | |
[pagina 203]
| |
zijn macht tanen en wilde vermijden dat dit op een al te ondubbelzinnige wijze zichtbaar werd in de wapens van een concurrerende schenker, die nauwelijks enig aandeel had gehad in de overige kosten van de kerk. Geen van de partijen - stadsbestuur, consuls van het gilde en de abt met zijn monniken - kon evenwel voldoende tegenwicht bieden tegen een schenker zonder wiens goede gaven zij de kerk te kort zouden doen. Zo kreeg de familie Medici greep op het meest in het oog springende inrichtingsstuk van de kerk. De traditionele aanleg bleef echter ongewijzigd, omdat niemand in deze buiten de stad gelegen bedevaartskerk belang had bij het soort herinrichting dat in de stad wel bruikbaar was. De schenker liet niet de traditionele Medici-symbolen afbeelden zoals Cosimo de Medici in de San Lorenzo had gedaan, maar introduceerde andere familiesymbolen: een diamanten ring, struisvogelveren en als persoonlijk embleem de valk.Ga naar eind29 Hiermee luidde de koopmanszoon een nieuwe ontwikkeling in. Piero de Medici gaf uiting aan een aristocratische pretentie door de symboliek van hoofse bondgenoten in Milaan, Mantua en Pesaro over te nemen en daarmee te pronken in een van de deftigste kerken van de Florentijnse republiek. De familie Medici werd na 1450 afhankelijker van de aan invloed winnende paus, onder meer bij het verwerven van kerkelijke ambten. De bastaardzoon van Cosimo, Carlo, werd proost van de kathedraal in Prato. Lorenzo de Medici koesterde hogere ambities. De relatie met Sixtus iv gaf aanvankelijk aanleiding tot hoop. Lorenzo woonde zijn wijding in 1471 bij als Florentijns gezant en schreef: ‘Ik werd met grote achting ontvangen en bracht twee antieke beelden mee, een van Augustus, de ander van Agrippa, die de paus mij ten geschenke gaf.’Ga naar eind30 De relatie verslechterde echter, onder andere door conflicten over steden die in het nog onbepaalde grensgebied van de Kerkelijke Staat, Florence, Venetië en Milaan lagen. De familie Pazzi beraamde met steun van de paus en zijn neven een coup. Deze aanslag blokkeerde het streven van Lorenzo een van zijn zonen tot kardinaal te laten benoemen. Dit lukte wel in 1489 toen Innocentius viii Lorenzo's tweede zoon op dertienjarige leeftijd de titel van kardinaal verleende. ‘Het grootste succes van ons huis,’ zoals zijn trotse vader schreef.Ga naar eind31 Giovanni werd bij zijn vertrek naar Rome ertoe aangespoord zich vooral te wijden aan de belangen van de kerk, zijn stad én zijn familie. De pauskroning van Giovanni de Medici in 1513 en de verheffing van Cosimo tot hertog van Toscane in 1537 vormden de staatkundige en hoofse bekroning van het streven naar aristocratische allure waarvoor de bankiersdynastie zich sinds 1420 had beijverd.Ga naar eind32 De financiering van kerken en kapellen verleende de familie eer en aanzien. Goede betrekkingen met kerkelijke functionarissen boden het geslacht een podium voor familierituelen: huwelijken, broederschapsfeesten, processies en kerkelijk toneel. Deze rituelen en de decors daarvan kregen steeds | |
[pagina 204]
| |
meer allure; de aristocratisering in Florence, dat wil zeggen het toenemend uiterlijk vertoon van een kleiner wordende, zich duidelijker onderscheidende elite, was mogelijk door een lange periode van vrede en welvaart. Pacificatie en handel werden in stand gehouden door een zich over Italië uitstrekkend netwerk van diplomatieke verhoudingen. Daarin gingen de Medici's namens Florence optreden. In het diplomatieke verkeer ontstond een gezamenlijke cultuur. Geleerden citeerden en kritiseerden elkaar; ze stelden gelijksoortige Bildungs-idealen op schrift met studia humanitatis en magnificentia als sleutelwoorden, zowel in Florence als in de hofresidenties.Ga naar eind33 De bijzondere positie van de Medici's in Florence was een functie van de relaties waarin de koopmansrepubliek kwam te verkeren en niet primair van een interne dynamiek. Deze positie werd ook door buitenstaanders opgemerkt. Zo zag Pius ii Cosimo de Medici als feitelijk hoofd van de staat en als toonaangevend mecenas, zonder dat hij deze positie echter formeel kon innemen, zoals de paus zelf.Ga naar eind34 De macht van de Medici-factie, die de Pazzi-samenzwering overleefd had, werd gedragen door vermogende en loyale cliënten, die na 1460 elk voor de eer van hun eigen familie kapellen lieten decoreren en daarmee tevens de macht van de factie als geheel zichtbaar maakten.Ga naar eind35 De consolidering van de macht van de Medici-factie bevorderde de verbreiding van de nieuwe vormgeving, omdat elk van de cliëntenfamilies een moderne kapel begeerde, gebouwd en ingericht naar het model van de toen reeds beroemde Medicistichtingen. Het mecenaat van de cliënten versterkte de tendens van hofvorming rond de Medici's die zowel in Florence als daarbuiten een reputatie opbouwden als grootse opdrachtgevers, gelijk aan vorsten en pausen. De belangrijkste partners van Cosimo's kleinzoon Lorenzo waren Giovanni Tornabuoni en Francesco Sassetti. De familie Tornabuoni behoorde tot de stichters van een kapel in de San Lorenzo. Zij bezat tevens de rechten op wand- en gewelfdecoraties in de grote kapel van de Santa Maria Novella. Het geslacht bekostigde ook een kapel in de nieuwe Santa Maria Maddalena di Cestello. De bouw en decoratie daarvan waren de uitkomst van een reeks initiatieven vanuit de curie die in het klooster een hervorming doorvoerde. Daarvoor werd steun gezocht bij het stadsbestuur en bij vermogende burgers, onder wie Giuliano de Medici, die goede contacten onderhield met de cisterciënzer abt van de Cestello. De bijdragen van de Medici's zelf waren vooral gelegen in het ontlokken van bijdragen aan vrienden en zakenrelaties, zoals Lorenzo di Giovanni Tornabuoni en Galeazzo di Francesco Sassetti. Het vermogen van de Medici's werd zichtbaar in een kring van kerkelijke stichtingen van Medici-cliënten. Tot in Brugge werden bouwactiviteiten ondernomen. De in Brugge gevestigde familie Portinari liet verder een grote kapel bouwen als toevoeging aan de San Eustorgio in Milaan. Zo werden de relaties met de dominicanen die in Florence en omgeving opgebouwd waren, | |
[pagina 205]
| |
uitgebreid tot Milaan. Giovanni Tornabuoni stichtte in Rome een grafkapel. Florence was het knooppunt van al deze patronaatsverhoudingen. Elk van de families waarmee de Medici's goede relaties onderhielden had een kapel in een Florentijnse kerk: de Santa Trinità, de Ognisanti, de Santa Maria Novella, de San Pancrazio, de San Egidio en de Santa Maria Maddalena di Cestello.Ga naar eind36 De Medici's hadden in de jaren zestig een zodanige reputatie opgebouwd als schenkers, dat Piero de Medici in 1462 vanuit Genève door een Florentijns koopman werd aangeschreven met de suggestie om daar een kerk te financieren. Immers, zo stelde de koopman, in alle kerken in Genève waren de wapens te zien van Florentijnse kooplieden die daar waren gevestigd, met uitzondering van de Medici-wapens, en dat ondanks het feit dat hún vestiging de oudste en de meest winstgevende was.Ga naar eind37 De Medici's waren het aan hun stand verplicht in deze stad een kerkelijke stichting op hun naam te zetten, zo luidde de redenering van de briefschrijver. Cliënten ontlokten geschenken voor zichzelf, de Medici's gaven met gulle hand. Zij voldeden de belastingschulden van potentiële aanhangers die daardoor weer verkiesbaar werden. Zij steunden homines novi in hun loopbaan en verwierven daarmee politieke steun. Dank zij schenkingen zagen zij hun invloed groeien op verkiezingen, stemmingen, benoemingen en wetgeving. De republikeinse structuur van de stad met haar instellingen en wetten werd niet ontbonden, maar raakte verweven met een netwerk van patronagerelaties rond de familie Medici.Ga naar eind38 De familie- en factieverhoudingen verleenden aan de stadstaat interne stabiliteit en boden aanknopingspunten voor diplomatieke betrekkingen met de omringende hoven. De vorming van een groep vermogende kernfamilies versterkte het Florentijnse staatsvormingsproces dat verbonden was met de hofsamenlevingen rond de stadsrepubliek. Binnen de hoofs georiënteerde Florentijnse elite nam de neiging en noodzaak toe zich op aristocratische levensvormen te richten, zonder daarbij de religieuze en republikeinse cultuur te verzaken. De architectuur veranderde conform de machtsverhoudingen. De rijke families trokken zich terug in kapellen, paleizen en villa's. De publieke podia, stadhuis en kathedraal, werden minder belangrijk. Familieliturgie en paleisceremonieel werden van toenemend belang, evenals privé-stichtingen en geschenken aan cliënten en bondgenoten. Exotische dieren, antieke beelden en verfijnde schilderijen werden als gift belangrijker dan aalmoezen of bankgaranties voor bouwprojecten. | |
[pagina 206]
| |
Privatisering, secularisering en aristocratisering: een interpretatieDe veranderingen in de architectuur, in het bijzonder de kapelbouw, laten zich interpreteren met drie begrippen: privatisering, secularisering en aristocratisering. Familiekapellen, paleizen en villa's waren minder openbare ruimten dan stadhuis en kathedraal; ze werden met familiekapitaal gefinancierd en waren geen gezamenlijke stedelijke projecten. Het gangbare woord ‘individualisering’ is echter niet adequaat, omdat het geen individuele ondernemingen waren, maar bij uitstek beslissingen die voortkwamen uit familiemacht en familietrots. Het privé-verband van de kernfamilie werd benadrukt als samenlevingsvorm binnen het grotere geheel van kerk en stadstaat. De verbijzondering van families, die in de architectuur en zoals nog zal blijken ook in de schilderkunst tot uitdrukking werd gebracht, voltrok zich binnen eerder gevormde sociale verbanden - ontwikkelingen die in het hoofdstuk over Siena beschreven zijn. Privatisering en collectivering zijn complementaire sociale processen, evenals het in het hoofdstuk over de bedelorden geïntroduceerde begrippenpaar secularisering en clericalisering. Leken konden pas meer ruimte voor zich opeisen in kerken, nadat deze gevormd waren als kader voor een gemeenschap die zich als geestelijkheid presenteerde. Het toetreden van zonen en dochters van kooplieden, bankiers en ambachtslieden tot religieuze orde laat zich interpreteren met het begrip clericalisering, een tendens die de basis werd voor de later dominante secularisering. De rijke schenkers wensten in ruil voor hun bijdragen zeggenschap in de kerk en gebruikten daarvoor hun tot de orden toegetreden familieleden. In de veertiende eeuw verwierven de schenkers eigen kapellen, in de vijftiende eeuw moesten de monniken hun koor in het schip ontruimen en kregen ze een capella maggiore toegewezen temidden van de familiekapellen. Gerichte campagnes van de monniken, bekend als observantiebewegingen, ten dienste van hernieuwde clericalisering hadden in de sociale context van de vijftiende-eeuwse Toscaanse stadskerken weinig effect. Naast kerklatijn en liturgie kwamen de volkstaal en het ceremonieel tot ontwikkeling, waardoor de geestelijken hun professionele voorsprong verloren. De opkomst van de bedelorden en van de stadsrepublieken is in het voorgaande geïnterpreteerd met het begrip democratisering: afnemende sociale ongelijkheid ten opzichte van voorgaande perioden, binnen een maatschappelijk geheel dat meer mogelijkheden voor meer mensen te bieden had. Ook deze tendens is onverbrekelijk verbonden met een aristocratiseringsproces. Latere generaties bedelmonniken maten zich ook adellijke allures aan, en zo verging het ook de rijke kooplieden en bankiers. Aanvankelijk hadden ze de | |
[pagina 207]
| |
oude elite van haar politieke macht en culturele presentatiemogelijkheden beroofd, mede door ‘anti-magnatenwetten’ waarin kostbare kleding, bijzondere sieraden en namen met een adellijke roep verboden werden. De rijk geworden kooplieden die bestuurlijk gezag verwierven, konden deze beperkende maatregelen met souplesse hanteren. Mede door de relaties met machthebbers buiten de eigen stad werd het etaleren van familiewapens, emblemen, motto's, kostbare kleding en fraaie, grote gebouwen belangrijker. Deze tendens die zich ook voordeed onder geestelijken en hovelingen, laat zich aanduiden met het begrip aristocratisering. Het ging niet per se om een terugkeer naar het land, het aankweken van een renteniersmentaliteit en het verzaken van handel en nijverheid, maar veeleer om een heroriëntatie in gedragsnormen. Deze aristocratisering is verweven met de andere tendensen, alleen al omdat het de besteding van een groot, collectief kapitaal in een kerkelijk verband betekende: magnificentia en het gehele repertoire van onderscheidingstekens werden in de veertiende en vijftiende eeuw in belangrijke mate binnen kerken getoond. Ook kooplieden en bankiers werden gedwongen tot uiterlijkheden die hun voorouders nog afkeurden. Het ontvangen van diplomaten vereiste een gepast decor. Het tegelijkertijd met boeren en onaanzienlijke ambachtslieden in dezelfde kerkelijke ruimte bidden werd als pijnlijk en vernederend ervaren. Stilering van sociale ongelijkheid werd in allerlei centra van groot belang, of de bovenlaag haar macht nu ontleende aan bankzaken, kerkelijke ambten of oorlogvoering. Zo kwam er in de Toscaanse steden een einde aan de democratisering. De aristocratisering werd in de architectuur bevestigd met de Capella dei Principe, het vorstelijk mausoleum met de magnifieke koepel en lantaarn die de domkoepel van Brunelleschi naar de kroon stak. | |
Beroepen, staat en beschaving in Florence:
| |
[pagina 208]
| |
roepsmatige vaardigheden werden niet geleerd en toegepast in zoiets als een ‘vrije markt’, maar binnen dwingende sociale verbanden. Vanuit bestaande kaders konden nieuwe activiteiten ontplooid worden die kansen boden op woekerwinsten welke later weer in de vertrouwde omgeving werden geïnvesteerd. Het uitdijend staatsapparaat bood kansen op nieuwe ondernemingen en werd daardoor gefinancierd. Deze samenhangende processen zijn voor Siena gedetailleerd beschreven, terwijl in het voorgaande de verdergaande professionalisering en beschaving van de Florentijnen is aangegeven: zij beheersten de grondstoffen, het land en de arbeidskrachten, hun onderlinge bestuurlijke verhoudingen én zichzelf beter dan anderen. De vraag is hoe deze algemene verklaring voor de Florentijnse verhoudingen - uitgaande van het overzicht in de Inleiding en het voorafgaande, en vooruitlopend op de informatie die schilderingen bieden - zich laat samenvatten. Florentijnse kooplieden wisten als geen andere groep de mogelijkheden uit te buiten die besloten lagen in de regionale, gemengd agrarisch-ambachtelijke economie, en in de Europese markt voor luxe produkten en financiële transacties. Ze woekerden met het schaarse mobiele kapitaal, stimuleerden daarmee de regionale nijverheid en maakten op gezette tijden enorme winsten in de handel over grote afstanden. De accumulatie van geld die mogelijk werd door een verregaande professionalisering in handel en bankwezen verleende de kooplieden de mogelijkheden in Florence hun bezit te beschermen tegen arme medeburgers en legers van vreemde heersers. De Alpen en de Apennijnen maakten een bezettingsoorlog tot een onderneming waartoe in de veertiende en vijftiende eeuw geen enkele van de onderling verdeelde vorsten in staat bleek te zijn. Op hun beurt matigden de Florentijnen zich in kostbare bezettingsoorlogen. Ze wisten een evenwicht te vinden tussen bescherming en uitbreiding van het grondgebied door muren, milities, volkslegers en condottieri. Waar de staatsvorming in Siena stagneerde, kon deze in Florence voortgaan, mede dank zij de recessie in Siena. De Florentijnen gaven hun economie nieuwe impulsen door verdergaande specialisatie in nijverheid, bouwbedrijf, handel over grote afstanden en financiële dienstverlening. Ze bleven langer dan in andere stadstaten investeren en maakten nog generaties lang winsten, terwijl handel en nijverheid in andere steden stagneerden. Mede daardoor konden de kinderen van rijke Florentijnse kooplieden beter leren zich te gedragen als zakenlieden en bestuurders. In geen enkele andere stad werden sociale ervaringen met zoveel zorg in gedragsvoorschriften, kronieken, algemene beschouwingen en vertalingen van oudere teksten verwerkt. Binnen de Florentijnse staat kwam voor de rijke kooplieden een cultuur beschikbaar die hen een voorsprong gaf op anderen. Naast literatuur beoefenden zij ook de schilderkunst als beschaafde en beschavende activiteit op een niveau waarmee burgers uit andere steden zich generaties lang niet konden meten. Geld bleef de grondslag | |
[pagina 209]
| |
voor hun macht; de Florentijnse munt werd het betaalmiddel in Europa. Geld zonder staat en zonder beschaving was echter weinig meer dan een ongedekte cheque. Het Florentijnse staatsbestel en de Florentijnse cultuur stelden de kooplieden in de gelegenheid de uitstaande cheques metterdaad te verzilveren. |
|