Kunst, macht en mecenaat
(1999)–Bram Kempers– Auteursrechtelijk beschermdHet beroep van schilder in sociale verhoudingen 1250-1600
1 Staatsfuncties van rituelen in kathedraal en bedelordekerkenGezag en liturgie van bisschoppen en kanunniken 1200-1260Een belangrijke ontwikkeling in de twaalfde en dertiende eeuw was de sterke uitbreiding van kapittels: de gemeenschap van koorheren die de bisschop assisteerden bij de eredienst en het beheer van de kathedraal als gebouw en | |
[pagina 112]
| |
Madonna degli occhi grossi, fragment omstreeks 1230.
Museo dell' Opera del Duomo Siena, foto Grassi | |
[pagina 113]
| |
als complex van eigendommen en rechten. De bisschoppen verloren vaak een deel van hun macht aan het kapittel; tussen beide groepen konden tal van conflicten ontstaan. De vraag is nu hoe de voortgaande kapittelvorming van invloed was op het liturgische gebruik van de kathedraal, en hoe vervolgens het stadsbestuur van Siena de ingezette ontwikkelingen naar eigen inzicht wist om te buigen. Mogelijk is er een kathedraal vóór 1260 geweest met een halfronde absis, zoals de Sint Pieter en alle andere romaanse kathedralen in Italië. Deze kerken gaven geen aanleiding tot de bloei van de paneelschilderkunst, mede omdat grote panelen op het hoofdaltaar de eredienst die zich aan weerszijden daarvan voltrok zouden blokkeren.Ga naar eind17 Een tweede kenmerk van romaanse kathedralen was een grote crypte, aanzienlijk ruimer dan de ringcrypte van de Sint Pieter. Deze onderkerken boden plaats aan meerdere altaren en er werden relieken vereerd. Doorgaans voerden trappen met zo'n tien treden vanuit de schipvloer omhoog naar het koorpodium met ernaast trappen naar de crypte, een kleine variant van de benedenkerk in Assisi.Ga naar eind18 De dom van Siena was een van de vele grote kerken waarvoor in de dertiende eeuw een dienstboek voor de liturgie werd geschreven.Ga naar eind19 De misviering, het koorgebed, de koorzang en de plechtige processies van de kanunniken werden voor het gehele jaar in duidelijke regels beschreven. Deze regels hadden een disciplinerende invloed op de leden van het kapittel die dagelijks gedwongen werden ten overstaan van elkaar en van de leken de christelijke idealen tot uitdrukking te brengen. Het dienstboek geeft tevens een indruk van de romaanse dom rond 1200.Ga naar eind20 De auteur Odericus ontleende veel voorschriften en conventies aan de ordines romani, de Romeinse dienstboeken, waarnaar hij ook verwijst.Ga naar eind21 Het uitgebreide dienstboek is geschreven door een kanunnik voor zijn medekanunniken en betreft voornamelijk hun gezamenlijke rituelen in koor en crypte. De tekst moet dus gelezen worden, zoals deze is geschreven: vanuit het perspectief van de kanunniken in het koor en niet vanuit de leken in het schip.Ga naar eind22 Kern van de liturgie was het aan Maria toegewijde hoofdaltaar in het koor. Voor misviering, gebed en zang gebruikten de koorheren boeken die ze op lezenaars plaatsten. Er waren één of twee verplaatsbare houten boekenstandaarden die tijdens de koordienst links en rechts van het altaar werden opgesteld.Ga naar eind23 Zo laat de ordo zich het best interpreteren en zo werd de liturgie ook afgebeeld in miniaturen in koor- en getijdenboeken. De kanunniken zaten in twee rijen banken die recht tegenover elkaar en haaks op het hoofdaltaar geplaatst waren.Ga naar eind24 Het deel achter de dwarsschepen was aanzienlijk kleiner dan het huidige en mogelijk ook kleiner dan het koor van 1260. Vermoedelijk was er oorspronkelijk een halfronde absis met in het midden de bisschopstroon en daarvoor het koor van één travee groot. Voor bijzondere plechtigheden, gericht op een groter publiek dan alleen | |
[pagina 114]
| |
de koorheren zelf, konden de geestelijken gebruik maken van een grote stenen kansel waarop ook weer boeken geplaatst konden worden. Waarschijnlijk ging het om een klein balkon op de grens van koor en schip, rechts van het hoofdaltaar gezien vanuit het schip. Deze kansel werd gebruikt om ook de leken te bereiken via plechtige lezingen, evangeliezang, prediking, het uitwisselen van de vredeskus en het doen van buiten-liturgische mededelingen. Het gezag van de leden van het kapittel berustte voornamelijk op hun indrukwekkende rituelen en hun beheersing van de schaarse communicatiemiddelen in de nog kleine stadsgemeenschap. Een belangrijk element in de koorliturgie was de meerstemmige zang die aan beide kanten van het hoofdaltaar werd uitgevoerd door het kapittel als geheel: door twee groepen in het koor, of door het kapittel in samenzang met een solist.Ga naar eind25 Regelmatig beschrijft Odericus hoe enkele zangers hun banken verlaten en zich ‘aan de achterzijde van het altaar’ opstellen om in wisselzang met de anderen die in het koor blijven te zingen. Ante altare betekent telkens in het koor en post altare is de ruimte tussen het altaar en het schip. Daar stellen de solisten zich op en incidenteel bekleden de priesters zich in dit voorkoor met liturgische gewaden.Ga naar eind26 Het gebruik van post altare en ante altare wordt dus bepaald door de groep voor wie de tekst is geschreven, degenen die de dienst uitmaakten in de dom. Het tweede ruimtelijke accent in de dom was de crypte met enkele altaren.Ga naar eind27 Twee altaren stonden aan de zijkant, het Crescentiusaltaar met de relieken stond in het midden. Met trots vermeldt Odericus dat het Crescentiusfeest op bijzonder luisterrijke wijze gevierd werd vanwege de relieken en dat dit altaar sinds kort voorzien was van een tabula super altare.Ga naar eind28 Uit de Ordo officiorum Ecclesiae Senensis blijkt verder dat een imago Mariae verbonden met het hoofdaltaar ontbrak. Wel vermeld worden kandelaars op het hoofdaltaar dat verder met een zilveren kruis, een miskelk en een missaal was toegerust.Ga naar eind29 Naast het altaar stonden tijdens lezing en zang de lutrijnen of boekenstandaarden. Het koor werd omsloten door de banken, door hekwerk en mogelijk door een dwarsbalk met een kruis en kandelaars. Incidenteel, onder meer na processies, werd de ruimte tussen het hoofdaltaar en de trappen gebruikt voor het omkleden. Met de grote kansel, de relieken in de crypte en een bibliotheek vormde de uitrusting van het koor het apparaat waarmee de kanunniken hun liturgische en intellectuele functies vervulden. Het ruimere architectonische kader bestond uit het bisschoppelijk paleis, een kloostergang, de huizen van de kanunniken en tegenover de façade van de hoog gelegen dom het hospitaal, genoemd naar de trappen van de kathedraal: Ospedale Santa Maria della Scala. Tot het midden van de dertiende eeuw domineerden de seculiere geestelijken kathedraal en stad. Hun economische macht berustte op onroerend goed in de stad, op de offers en giften die ze ontvingen en op een uitgestrekt | |
[pagina 115]
| |
stuk land met hoeven en stadjes ongeveer vijftien kilometer ten zuiden van de stad. Deze leverden landrenten op waarvan de geestelijken konden leven. Deze inkomstenbronnen maakten een canonicaat tot een lucratieve, bevoorrechte positie waarvoor in het algemeen niet al te veel tegenprestaties geleverd hoefden te worden.Ga naar eind30 Aanvankelijk hadden bisschop en kapittel in de nog kleine comune een niet onbelangrijke politieke macht. Van doorslaggevende betekenis was de culturele macht van de koorheren die in de dom en daarmee in de vroege comune de dienst uitmaakten. De kathedraal was verreweg het grootste en meest imponerende gebouw in stad en streek. Daardoor beheersten de seculiere geestelijken het uiterlijk vertoon en de oriëntatiemiddelen. Door gezag uitstralende rituelen brachten de geestelijken hun waarden en normen over op de toen nog veel minder geschoolde burgers, die pas in de loop van de dertiende eeuw ernst maakten met het ontwikkelen van eigen gedragsregels in de vorm van stedelijke statuten.Ga naar eind31 Concurrerende geestelijken waren er verder nauwelijks: de opkomst van de bedelorden volgde wat later evenals de integratie in de stad van de cisterciënzer monniken uit San Galgano.Ga naar eind32 Het in hoge mate door kerkelijke rituelen bepaalde culturele leven in Siena was in handen van de bisschop en het kapittel. Zij beheersten misviering, de plechtigheid met de vredeskus, communie, preek, gebed, samenzang, heiligenverering en processies. Daarmee controleerden zij de verbale en de visuele communicatie op stedelijk niveau. De geestelijkheid was een gevestigde macht waardoor de leken zich lieten imponeren. In de ogen van de kanunniken die zich de voorrechten van een leisure class konden aanmeten waren de burgers slechts insapientes, zoals Odericus hen omschreef.Ga naar eind33 | |
Stedelijke processies, de rol van burgers en de herinrichting van de kathedraalDe economische, politieke en culturele overherigheid van het kapittel werd in de loop van de dertiende eeuw aangetast door de rijker wordende burgers die zich evenals de koorheren goed gingen organiseren en zich toelegden op kennisontwikkeling en uiterlijk vertoon. De seculiere geestelijken verloren hun exclusieve greep op rituelen, giftrelaties en kennisoverdracht. De veranderende rangorde in de groeiende stadssamenleving werd tot uitdrukking gebracht in de kathedraal, waar de geestelijken steeds meer van hun invloed aan burgers moesten prijsgeven. De vergroting en herinrichting van de dom tussen 1250 en 1340 laat zich interpreteren als een geheel van samenhangende beslissingen waarbij het stadsbestuur de dienst ging uitmaken. | |
[pagina 116]
| |
Volgens bisschop Malavolti, die in 1599 over de dom van Siena schreef, had de vergroting van de kathedraal al in 1245 de aandacht van de burgers die van mening waren dat de kerk veel te klein was voor ‘de meest plechtige dagen’, dat wil zeggen de hoogtijdagen waarop de gehele stadsgemeenschap zich in processie in het schip van de dom presenteerde.Ga naar eind34 In 1259 werd ernst gemaakt met de plannen, getuige de notulen van de raadsvergaderingen.Ga naar eind35 Klaarblijkelijk had het stadsbestuur toen al enige zeggenschap verworven over de plaats van het hoofdaltaar in de dom. Drie leden van de commissie dienden, mogelijk geadviseerd door een ambitieuze bouwmeester een verstrekkend minderheidsvoorstel in. Dit behelsde de volgende onderling hecht samenhangende ingrepen: verplaatsing van het hoofdaltaar naar een plek direct onder de nieuwe koepel; het van alle kanten toegankelijk maken van het koorpodium, of het verlagen van de kerkvloer tot schipniveau; aanpassing van de toegangsdeuren en de bouw van een nieuwe muur. De precieze verhouding tussen de romaanse dom van vóór 1250 en de gotische dom die daarna in verschillende bouwfasen gestalte kreeg moet nog nader door archeologisch onderzoek vastgesteld worden, maar de trend in de ontwikkeling in kerkbouw en ritueel gebruik is in grote lijnen duidelijk: het monumentaliseren van de gehele kerk door een grootse en rijkelijk gedecoreerde gevel en monumentalisering van de ruimte rond het hoofdaltaar. Het waren vooral de burgers die het hoofdaltaar beter vanuit het schip toegankelijk wilden maken. In overleg werd besloten tot een praktische oplossing die bescheidener was dan het ambitieuze minderheidsplan van 1259. De schilderingen en gewelven in de afgescheiden ruimte van de crypte leren dat de vloer niet al in 1260 werd verlaagd, maar dat waarschijnlijk toen wel een sluiting van de crypte vanuit het schip plaats vond. Plannen uit 1260 wijzen op een koorvergroting die direct samenhing met de aanpassing van de crypte. In 1260 stelden enkele burgers als lid van de adviescommissie voor om ‘drie andere nieuwe gewelven, gelijk aan die welke nieuw gemaakt zijn tussen twee naast elkaar staande pijlers’ te bouwen.Ga naar eind36 Vervolgens lanceerden ze het plan nog meer gewelven te bouwen en enkele huizen af te breken. Alle gegevens te zamen wijzen in de richting van één conclusie. Tussen 1250 en 1260 vond een aanzienlijke vergroting van de kathedraal plaats, een reeks van ingrepen die zich bouwkundig en functioneel laat omschrijven als de overgang van de romaanse naar de gotische dom. De ingrepen betroffen de bouw en decoratie van een majestueuze gevel, mogelijk de bouw van twee dwarsschepen, waarschijnlijk de aanleg van een groter, recht gesloten koor en zeker de bouw van een koepel als gemonumentaliseerde entree vanuit het schip naar het hoofdaltaar. Alle latere ingrepen lagen in het verlengde van deze aanpassingen. De belangrijkste opdrachten voor inrichtingsstukkennieuwe koorbanken, een nieuw altaar, een monumentale kansel, een nieuw raam voor het koor en een reeks altaarstukken laten zich alle in hun onder- | |
[pagina 117]
| |
linge chronologische en functionele samenhang verklaren uit de aldus geschetste architectonische context: toen het monument bij uitstek van de comune als geheel.
De implicaties van deze opdrachten voor de beeldhouwers in Siena die na de komst van beroemde vakgenoten uit Pisa een eigen beroepstraditie vestigden waren groot; die voor de schilders nog veel groter. De oudste paneelschildering in de dom was de rond 1230 gemaakte Madonna degli occhi grossi. Verondersteld is dat dit een antependium was dat later op het hoofdaltaar zou zijn gezet. Gegevens over vergelijkbare kerken wijzen op andere functies van dergelijke panelen: ze werden meegevoerd in processies en hingen als object van verering bij de ingang van de kerk, rijkelijk voorzien van votiefgeschenken. Een later opgetekend verslag van een bidprocessie in Siena aan de vooravond van de grote slag met de Florentijnen wijst erop dat een dergelijk paneel op het hoofdaltaar werd gezet en zo diende als visueel eindpunt van de optocht. Latere inventarissen geven aan dat zo'n paneel normaal aan een muur bij de ingang hing waar de burgers offerden.Ga naar eind37 Na afloop van de processie knielden de burgers van Siena, aangevoerd door hun bisschop en hun burgemeester ‘aan de voeten van het koor van de dom’ voor Maria: een afbeelding in laag reliëf met figuren eromheen. De staatsvorming vanuit Siena en Florence bracht deze steden in 1260 in oorlog met elkaar. Enkele veldslagen leerden dat de ene stad de andere niet duurzaam kon onderwerpen en dat een bondgenootschap profijtelijker was dan kostbare tweestrijd. In 1255 was een vredesovereenkomst gesloten-in San Donato, halverwege beide steden - maar in 1260 kwam het bij Montaperti opnieuw tot een treffen. De burgers van Siena voelden zich bedreigd en probeerden door de druk van buitenaf interne tegenstellingen te beteugelen. De bisschop, padre spirituale della città, preekte, sprak een gebed uit en leidde het gezang. De hoofdrol was echter weggelegd voor Buonaguida Lucari, een burger van goeden huize en onbesproken gedrag. Hij leidde de processie vanuit de kerk waar het stadsbestuur gewoon was bijeen te komen, de San Cristoforo, naar de dom. In tranen knielde hij voor het hoofdaltaar en bad: ‘Glorierijke Maagd, Koninging van de Hemel, Moeder der zondaars, ik ellendige zondaar geef U en draag aan U deze stad en haar ommelanden op. En ik smeek U dat Gij onze stad behoedt, verdedigt en bevrijdt uit de handen van onze vijanden de Florentijnen en allen die voornemens zijn ons schade te berokkenen en ons angst en verwoesting aan te doen.’Ga naar eind38 Na deze smeekbede besteeg de bisschop de grote kansel om liefde, eenheid en vergeving te preken en om de burgers aan te sporen tot gebed, biecht en communie. Daarna trok de gehele stadsgemeenschap weer in optocht door de stad, terwijl de geestelijken de beeltenis van Maria meedroegen die zij in | |
[pagina 118]
| |
De dom van Siena met verhoogd koor, lezenaars, altaarstuk en raam van Duccio en rechts de kansel van Pisano, omstreeks 1320.
Tekening B. Kempers | |
[pagina 119]
| |
eendracht om bescherming op aarde en voorspraak in de hemel smeekten. De afbeelding waarom het gaat is de Madonna degli occhi grossi, thans in afgezaagde vorm in het museum van de dom. Het paneel dankt haar naam aan de zilveren votiefgeschenken, veelal in de vorm van ogen, die rondom werden aangebracht.Ga naar eind39 Uit het kroniekverslag en vermeldingen in inventarissen blijkt dat het niet ging om een vaste decoratie van het hoofdaltaar.Ga naar eind40 Veeleer betrof het een verplaatsbaar votiefpaneel voor de leken. Doorgaans hing het bij de deur in het zuider dwarsschip.Ga naar eind41 Bij bijzondere plechtigheden werd het paneel van de muur gehaald en in processies meegedragen. Aan het einde van de rondgang door de stad kon het Mariapaneel op het hoofdaltaar geplaatst worden, als tijdelijke decoratie, net zoals dat in andere kathedralen wel gebeurde. Ook het gebruik van een Maria-afbeelding bij de ingang was een gangbaar verschijnsel.Ga naar eind42 Het unieke van Siena was gelegen in een reeks besluiten tussen 1260 en 1340 om beschilderde panelen te laten maken als vaste altaardecoraties. De slag bij Montaperti vervulde hierin een katalyserende rol. Kort na de onverwacht gewonnen oorlog kondigde het stadsbestuur aan om een nieuwe kapel te bouwen ter nagedachtenis aan de slag bij Montaperti en ter ere van Maria. Dit besluit werd opgenomen in de geheel nieuw geredigeerde stadswetten van 1262.Ga naar eind43 De nieuwe kapel was een vaste plaats waar de veldslag en de gelofte herdacht konden worden en waar een nieuw ritueel ten uitvoer werd gebracht, namelijk het overhandigen van de stadssleutels aan Maria, de stadsheilige. Dit ritueel is afgebeeld op het omslag van het jaarverslag van de belastingdienst uit 1483.Ga naar eind44 De sleutels worden overhandigd in de derde kapel in de zuidelijke zijbeuk van het schip. We zien niet de kapel zoals deze in 1262 gebouwd is, maar zoals deze er na enkele verbouwingen uitzag. Ook de andere kapellen in het schip zijn van grote altaarstukken voorzien, terwijl op de achtergrond een nieuwe grote kansel, een groot altaarstuk op het hoofdaltaar en een nieuw rond raam zijn afgebeeld: opdrachten die nog aan de orde zullen komen. Aan het begin van deze reeks stonden de Madonna degli occhi grossi en de Madonna della grazie van Guido da Siena, geschilderd rond 1280. Algemeen wordt aangenomen dat dit paneel het hoofdaltaar sierde, maar het is aannemelijker dat het bedoeld was als decoratie voor de nieuwe votiefkapel met in het midden Maria en naast haar de vier mannelijke stadsheiligen.Ga naar eind45 De inrichting van de dom werd steeds meer gericht op de leken. De gevel werd voorzien van grote beelden.Ga naar eind46 Na het passeren van de nieuwe votiefkapel kregen zij een adembenemend gezicht op een nieuwe stenen kansel. De oude kansel waarover Odericus nog met enige trots schreef werd voor de vergrote koepelruimte met daarachter het ruimere koor te klein bevonden. In 1266 werd een rijkelijk van sculptuur voorziene kansel besteld bij Niccolò Pisano.Ga naar eind47 De beeldhouwer uit Pisa kreeg de plicht om twee jaar in Siena te | |
[pagina 120]
| |
verblijven. In tegenstelling tot de schilders waren er in Siena zelf toen nog geen geschikt geachte beeldhouwers beschikbaar. De kansel van Pisano werd het aandachtspunt voor de leken. Hij stond rechts op de scheiding van koor en schip en was direct vanuit het verhoogde podium toegankelijk.Ga naar eind48 Pas halverwege de zestiende eeuw is de kansel gedemonteerd, verplaatst en voorzien van een trap vanaf de kerkvloer. Pas toen werd de kansel exclusief preekstoel, opgesteld in het schip. Oorspronkelijk was hij een onderdeel van het verhoogde koor, een multifunctionele tribune als brug tussen geestelijken en leken.Ga naar eind49 Er werd op gezongen, er werden medelingen van stedelijke aard gedaan en waarschijnlijk diende de kansel ook als ereloge voor leden van het stadsbestuur tijdens de grote stedelijke plechtigheden, in het bijzonder de jaarlijkse processie die in de dom eindigde.Ga naar eind50 Sinds de jaren zestig kon het stadsbestuur, dat met de wetten van 1262 zijn positie aanzienlijk had versterkt, zich laten gelden als het hoogste gezag en als de belangrijkste mecenas. | |
Kathedraalfabriek en financiering van kunstVoordat de opdrachtenstroom verder wordt beschreven met onder meer de beglazing van het koor en de Maestà, is het zinvol de economische facetten van de bloei van de kunst aan de orde te stellen.Ga naar eind51 Bisschop en kanunniken beschikten over onvoldoende middelen om de kerkbouw en decoratie in eigen hand te houden. Landrenten en offergaven waren in Siena niet toereikend. Bovendien hadden de leden van het kapittel bij een aantal ingrepen geen direct belang. De uitrusting die nodig was voor de steeds omvangrijkere stedelijke processies was niet hun eerste zorg. Wel waren ze afhankelijk van verdere verfraaiingen en vergroting van de kerk om hun uitzonderingspositie tegenover de zich sterk manifesterende bedelmonniken te bekrachtigen. Op de achtergrond speelde ook de prestigestrijd met andere kathedralen een rol, maar dat gold minstens zo sterk voor de burgers. Zo ontstond een versterkte afhankelijkheidsverhouding tussen kapittel en stadsbestuur, dat een groter belang kreeg bij de dom. De seculiere geestelijken raakten allengs sterker aangewezen op het kapitaal, de ambachtelijke deskundigheid, de wetgevende macht en het organisatievermogen van de burgers.Ga naar eind52 De sociale dwang tot investeringen in de kathedraal ging voor de seculiere geestelijken voornamelijk uit van de concurrentieverhouding met de succesvolle reguliere geestelijken. Verder vermoed ik dat het kapittel in de loop van de dertiende eeuw in omvang toenam. Het gezamenlijke vermogen, vertegenwoordigd door de te vergeven prebenden en beneficiën-inkomens ver- | |
[pagina 121]
| |
bonden aan de positie van kanunnik en de lagere, niet semhebbende leden van het kapittel-daalde wel in verhouding tot het vermogen van het stadsbestuur, maar waarschijnlijk niet in verhouding tot het kapittelvermogen van vóór 1250. De koorheren kregen vanwege interne uitbreiding en vanwege de prestigestrijd met de bedelmonniken behoefte aan een groter, mooier ingericht koor. Daarom betoonden zij zich ontvankelijk voor de steun van het stadsbestuur, dat eigen motieven had om de kathedraal te vergroten en te verfraaien. Door de steun aan het kapittel kwam het stadsbestuur in een verdeel en heerspositie te verkeren tegenover seculieren en regulieren. De centrale stedelijke overheid kon zo haar greep op het kerkelijk bestel verstevigen. Ze had daarbij door de processiefunctie van de kathedraal een duidelijk belang.Ga naar eind53 Dit stimuleerde het bestuur van de groeiende stadsgemeenschap tot een grotere betrokkenheid bij de kathedraal als bouwwerk; de dom werd een symbool van stedelijke macht.Ga naar eind54 In ruil voor steun aan het kapittel verwachtte het stadsbestuur een grotere invloed op de besteding van geld en goederen.Ga naar eind55 De tijd van de kathedralen werd zo tegelijk het begin van secularisering, niet in de zin van geloofsafval, maar van toenemende invloed van leken op kerkelijke verhoudingen.Ga naar eind56 Het stadsbestuur vergrootte zijn invloed ten koste van het kapittel. Organisatie, financiering en beheer van de dom werden een burgerlijke aangelegenheid.Ga naar eind57 Deze berustte bij de Opera del Duomo of kathedraalfabriek: de rechtspersoonlijkheid die het kerkgebouw beheerde. Deze opera werd in Siena een stedelijke instelling, terwijl burgers ook buiten de kathedraalfabriek de opdrachtverlening aan schilders en beeldhouwers gingen beheersen. Gedurende een overgangsfase in deze machtsverschuiving speelden cisterciënzer monniken uit de abdij van San Galgano een grote rol. Overal in West-Europa droeg deze orde bij tot de rationalisering van landbouw en veeteelt, maar zelden speelden de cisterciënzers een rol in de professionalisering van het stadsbestuur. In Siena gebeurde dat wel en gingen ze als stadsbestuurders vooraf aan de bedelmonniken. De fabriekmeester van de kathedraal werd op voorstel van de burgers niet meer uit het kapittel gerekruteerd, maar uit de abdij. Conversi-op latere leeftijd tot de orde toegetreden monniken-verwierven tussen 1230 en 1260 een grote rol in de organisatie van de dom en in de stedelijke administratie.Ga naar eind58 De abdij van San Galgano was een van de eerste kerkelijke instellingen in de regio die opgenomen werd in het uitdijend bestuurlijk apparaat van de comune, zo leren de stadswetten. Conversi uit verschillende orden gingen sleutelposten bezetten in het stadsbestuur, de kerkfabrieken en de belastingdienst. Burgers speelden regulieren en seculieren enigszins tegen elkaar uit en konden zo na een overgangsperiode zelf het bestuur vertegenwoordigen. De rechte koorsluiting van de kathedraal, analoog aan die van San Galgano, | |
[pagina 122]
| |
was een resultaat van de samenwerking tussen de cisterciënzers, de bedelmonniken en de burgerbestuurders. Na een periode van clericalisering volgde een ontwikkeling in staatsvorming en civilisatie die gekenmerkt werd door secularisering, niet in de zin van mensen die hun geloof verlieten, maar van toenemende invloed van leken binnen de kerkelijke verhoudingen. Op langere termijn werd secularisering in Siena de dominante trend. Kerkelijke instellingen verloren hun greep op eigen inkomsten en interne benoemingsprocedures; ze werden geïntegreerd in een groeiend staatsapparaat dat een grotere mate van belastingheffing en geweldbeheersing wist af te dwingen. De organisatie van de kathedraalfabriek werd onderdeel van een zich uitbreidend bestel van bestuurlijke instellingen. Kapittel en stedelijke instellingen vormden een nieuw, meer complex geheel. De belangengemeenschap overheerste de tegenstellingen. Beide partijen hadden belang bij een grotere kerk. Waarschijnlijk werd het kapittel zelf rijker door de bloei in handel en nijverheid in Siena. De prebenden waren aantrekkelijke inkomstenbronnen, niet alleen voor leden van gevestigde aristocratische geslachten, maar ook voor de burgers. Voor de gevestigden moet de ondermijning van hun autonomie overigens wel een pijnlijke ervaring zijn geweest. Het stadsbestuur liet zijn aanspraken op zeggenschap over het kapittel duidelijk vastleggen in de regelingen van 1295 en 1309. Daarin werd gesteld dat noch de kathedraalfabriek noch de kerkmeesters onderworpen waren aan de kerkelijke overheid of enige kerkelijke gezagdrager.Ga naar eind59 De opkomst van de kathedraalfabriek maakte deel uit van het staatsvormingsproces. Niet alleen de bouw en het beheer van de kathedraal werden een zaak van het stadsbestuur, maar ook het hospitaal, de ordekerken en enkele abdijen. Met de financiering en het beheer van de stadsmuren en poorten, de straten, bruggen en wegen, huizen en paleizen werden de kerken opgenomen in een algemeen beleid inzake de ruimtelijke ordening.
De meeste rekeningen over de kathedraalbouw in Siena zijn verloren gegaan. Toch staan de bewaard gebleven betalingen aan bijvoorbeeld schilders, beeldhouwers en steenhouwers te zamen met de in groten getale bewaard gebleven voorschriften wel een vergelijking toe met andere steden. In het licht van wat W.H. Vroom schrijft over de financiering van de kathedraalbouw in de middeleeuwen, is de mate waarin het stadsbestuur in Siena de zaken beheerste uitzonderlijk. In weinig andere steden werd de macht van de bisschop en het kapittel op een zo drastische wijze afhankelijk gemaakt van stedelijke wetten en subsidies als in Siena. Gelijksoortige verschuivingen ten gunste van de stad kwamen voor in steden met een sociale structuur die verwant was aan die van Siena: Florence, Bologna en Milaan, alsmede Noordeuropese steden als Straatsburg en Lübeck.Ga naar eind60 | |
[pagina 123]
| |
Het contrast dat Vroom signaleert tussen Italië en de rest van Europa wordt door nader onderzoek over de financiering van de kerkbouw in Italië bevestigd, maar moet enigszins genuanceerd worden. De dominantie van stadsbesturen in stad en kathedraal is niet waarneembaar in Napels, Rome, Spoleto, Orvieto, Pisa, Lucca, Pienza en Urbino. Ze is dus noch specifiek voor Toscane noch voor Italië als geheel. De grote stedelijke invloed ten noorden van de Alpen richtte zich op grote parochiekerken en collegiale kerken die in de rijke handelssteden met name in Zuid-Duitsland en in de Nederlanden zelden de status van kathedraal hadden. Deze hoofdkerken die vaak groter waren dan menige bisschopskerk werden in hoge mate beheerst door burgerlijke families en het stadsbestuur.Ga naar eind61 De financieringsverhoudingen bij de bouw en decoratie van kerken waren afhankelijk van de vermogensverhoudingen in de stadssamenleving waarin de kerk functioneerde. Grootschalige werkzaamheden vonden in de regel plaats na een lange periode van aanzienlijke kapitaalsaccumulatie. De economische differentiatie waartoe de bouw- en decoratiecampagnes aanleiding gaven, bekrachtigden op korte termijn de economische bloei. De bouweconomie stimuleerde investeringen en vernieuwingen. Grootschalige kerkbouw versterkte de uitbreiding van marktverhoudingen en wat sinds Weber een ‘kapitalistische geest’ wordt genoemd.Ga naar eind62 Op langere termijn konden de uitgaven voor dergelijke grootse projecten waarbij uiterlijk vertoon zo belangrijk was remmend gaan werken op economische ontwikkelingen omdat ze te veel middelen aan de volkshuishouding onttrokken die beter benut zouden kunnen worden voor vernieuwingen in de nijverheid.Ga naar eind63 Het zwaartepunt in financiering en besluitvorming lag meer bij het stadsbestuur, naarmate bisschop en kanunniken meer aangewezen waren op het stedelijk systeem van wetten en belastingen. In een stad als Siena werd het beheer van kerkelijke goederen, de bestemming van offers en donaties en vermoedelijk ook de toedeling van prebenden steeds afhankelijker van de stadspolitiek. De financiering via belastinggelden ging de giftrelaties bepalen. De economie van offer en donatie werd geleid door de belastingwetten van de stad. De offerblokken bij het hoofdaltaar werden voorzien van de stadswapens. De zeggenschap die de bisschop en kanunniken krachtens gewoonte, gebruik, specifieke regelingen en krachtens het kerkelijk recht op offers konden laten gelden, werd afhankelijk gemaakt van stedelijke regelingen en voorzieningen. Deze verschuiving in financierings- en vermogensverhoudingen hing samen met veranderingen in het gebruik en de inrichting van de kerk. Het schip kreeg primair een functie in stedelijke rituelen, met name processies, en de belangrijkste decoraties dienden ter afsluiting van het schip en ter accentuering van deze stedelijke functies. De veranderingen in financieringsverhoudingen voltrokken zich in een halve eeuw. Aanvankelijk betroffen de offers voornamelijk, zoals blijkt uit de | |
[pagina 124]
| |
stadswet van 1262, niet-geldelijke verplichtingen in de vorm van steun door arbeid, het beschikbaar stellen van lastdieren, het aanbieden van bouwmaterialen en het schenken van waskaarsen naar draagkracht. De eerste directe ingrepen van het stadsbestuur waren echter al in de wet opgenomen: de bouw van de capella del voto.Ga naar eind64 Financiering via wettelijk geregelde belastinggelden werd gaandeweg belangrijker. De toenemende afhankelijkheid van de bisschop ten opzichte van de stedelijke overheid kwam in 1277 tot uiting in een subsidieverzoek van de bisschop aan het stadsbestuur.Ga naar eind65 In zijn schrijven stelde ‘de heer bisschop’ dat de bouw van zijn paleis en van de bisschoppelijke kapel niet voltooid kon worden zonder ‘hulp, steun en gunst van de comune’. In 1287 ging het stadsbestuur een stap verder door zelf het initiatief te nemen om een raam te bestellen voor het koor van de kathedraal. Het stadsbestuur nam het besluit ‘dat het grote ronde venster, dat zich achter het hoofdaltaar van de Heilige Maagd Maria van de hoofdkerk bevindt, moet worden beglaasd op kosten van de comune van Siena’.Ga naar eind66 In 1288 volgde de betaling voor ‘het raam dat boven het altaar gemaakt moet worden’. Deze opdracht speelde op het moment dat formeel een nieuw burgerbewind gevestigd werd: het regime van de Heren Negen die van 1287 tot 1355 het stadsbestuur beheersten. De machtsontplooiing van de burgers werd ook tot uitdrukking gebracht in de keuze van de voorstelling. Het raam van ruim vijfeneenhalve meter doorsnede bevatte de eerste uitgebreide afbeelding van Maria als patroonheilige van Siena met naast haar meerdere stadsheiligen: Ansanus, Savinus en Crescentius. Het waren heiligen met een voornamelijk lokale betekenis, die in de ordo van Odericus en in de vroegste beelden die voor de dom besteld werden slechts een marginale rol vervulden. De stadsbestuurders selecteerden deze heiligen met veel nadruk uit de veel grotere groep heiligen die traditioneel in de dom werd vereerd en plaatste hen als de stadsheiligen op de voorgrond, gegroepeerd rond Maria. Op het raam verschenen drie scènes uit haar leven: Dood, Hemelvaart en Kroning. De besluitvorming over de kathedraal werd onderdeel van het goede bestuur in de stadstaat. De kathedraalfabriek is te beschouwen als een voorloper van een instelling als Publieke Werken. Het werk verliep langs bureaucratische banen; aan het hoofd stond een fabriekmeester, hij werd bijgestaan door raadsheren en toezichthouders, een notaris notuleerde de besluiten en een penningmeester beheerde het geld. De commissieleden werden ter voorkoming van machtsmisbruik telkens voor korte tijd benoemd.Ga naar eind67 Vaklieden als schilders werden per opdracht aangetrokken, een capomaestro werd vaak voor langere tijd benoemd. Betalingen voor incidentele opdrachten kwamen vaak direct uit de stedelijke schatkist.Ga naar eind68 De achtergrond van al deze inspanningen was het besef dat geschilderde afbeeldingen een grote uitwerking hadden op het bewustzijn van mensen. | |
[pagina 125]
| |
Aan afbeeldingen van voorbeeldige personen en gedragsstandaarden werden belerende functies toegeschreven. Burgerbestuurders zochten in navolging van geestelijken naar middelen om te imponeren: goud, edelstenen, kleuren, bijzonder vakwerk en een fraaie belichting. Een economisch neveneffect lag besloten in de toenemende bereidheid tot offeren en belasting betalen, gestimuleerd door de collectieve identificatie met schone en goede werken. Niet alle motieven en effecten zijn precies te documenteren, maar de moeite die ook de doordacht handelende burgerbestuurders als opdrachtgevers deden, rechtvaardigt de these dat geschilderde afbeeldingen daadwerkelijk effectief waren in de culturele vorming en gedragsbeheersing. | |
De Maestà van Duccio als symbool van de soevereine stadstaat SienaHet stadsbestuur van Siena drukte zijn stempel op de kathedraal niet met beeldhouwwerk, tapijten of edelsmeedkunst, maar vooral door opdrachten voor paneelschilderingen.Ga naar eind69 Directe invloed op de kathedraal was binnen de bestaande kerkrechtelijke verhoudingen problematisch.Ga naar eind70 Via de omweg van voorzieningen ten behoeve van stedelijke processies en votiefkapellen ter ere van Maria als stadsheilige was het stadsbestuur toch in staat het gebruik en de inrichting van de dom te bepalen. Langs de weg van het mecenaat werd tevens de heiligenverering beïnvloed. In de tijd van Odericus speelden Savinus, Ansanus en Victorinus een ondergeschikte rol in de eredienst. Een uitgebreid programma van Mariafeesten bestond evenmin. Er is een groot verschil tussen de koorliturgie van 1200 en de iconografie zoals die na 1280 op altaarstukken dominant werd. Deze werd bepaald door beslissingen van het stadsbestuur, die ook hun weerslag hadden op het gebruik van de kathedraal. Via de opdracht voor de Maestà en de polyptieken met Mariavoorstellingen en stadsheiligen op de zijaltaren wist het stadsbestuur het interieur van de dom te beheersen zonder dat daaraan een aanwijsbare verandering in de gebruiken en behoeften van de geestelijken voorafging. De altaarstukken hadden een direct waarneembaar effect op de kathedraal, maar kwamen niet voort uit een specifieke liturgische behoefte van de kathedraalgeestelijken. Opvallend is dat niet de veranderingen in de koorliturgie geleid hebben tot de opdracht voor een groot altaarstuk, maar ontwikkelingen in het stedelijk ritueel, namelijk processies in het schip waaraan de stadsgemeenschap in al haar geledingen deelnam. Via schilderingen wisten de burgerlijke machthebbers hun greep te vergroten op liturgie, devotie, processies en heiligen- | |
[pagina 126]
| |
Duccio, Maestà met Ansanus, Crescentius, Savinus en Victorinus knielend voor de troon van Maria; op de achterkant voorstellingen uit het leven en lijden van Christus, 1308-1311.
Museo dell' Opera del Duomo Siena, foto Grassi | |
[pagina 127]
| |
verering. De plaatsing van een monumentaal altaarstuk op het hoofdaltaar van de dom met daarop een tronende Maria, omgeven door de vier Sienese stadsheiligen, was visueel een verregaande ingreep van het stadsbestuur in het kerkelijk bestel van Siena.Ga naar eind71 De burgerbestuurders van Siena stoorden zich bij hun keuze nauwelijks aan theologische disputen en conventies. Maria-Hemelvaart was voor hen een belangrijk feest; de controversen daarover onder theologen waren voor hen blijkbaar van ondergeschikt belang. Zo ontstond in de stadsrepubliek een nieuwe religieuze iconografie die steeds meer ging afwijken van de beeldtraditie van de oudchristelijke kerk welke nog voortleefde in de byzantijnse kerk. De burgers zochten naar aanknopingspunten in nieuwe theologische ideeën die opgeld deden binnen orden als de cisterciënzers, franciscanen en dominicanen. De burgers gingen verder dan de ordetheologen in hun verering van Maria en in de introductie van Mariavoorstellingen die binnen de orden nog omstreden waren.Ga naar eind72 De behoefte van de burgers aan een stadsritueel en aan stedelijke symbolen die op een sacrale wijze hun staatsideaal toonden dwong hen ertoe als het ware vooruit te lopen op theologie en dogmatiek, die dus in dit verband als verklaring voor iconografische vernieuwingen van beperkte betekenis zijn. De besluiten van het stadsbestuur over de inrichting en het gebruik van de dom hadden tevens economische effecten. In de imponerende kathedraal konden de burgers hun gaven kwijt op het hoofdaltaar dat op kosten van de stad met typisch stedelijke symbolen was gedecoreerd. Zo ontstond een samenhang tussen inkomsten en uitgaven in de dom. De met belastinggelden gefinancierde decoraties ontlokten giften van de kerkbezoekers. Een tweede economisch effect was te danken aan de uitbesteding van het meeste vakwerk aan specialisten uit de eigen stad. Zo konden de stadsbestuurders de bouweconomie beter beheersen dan in de meeste andere steden waar een grote kathedraal werd gebouwd. Meestal verloor een stad kapitaal om de kerkbouw te kunnen financieren, terwijl in Siena het geld in de stadseconomie bleef circuleren. Sinds de vestiging van de Heren Negen werd bovendien steeds meer decoratiewerk uitbesteed aan de relatief goedkope schilders uit de eigen stad, terwijl voordien het werk nog voornamelijk verricht werd door beeldhouwers uit andere steden, met name Pisa. Ook op deze manier wisten de Heren Negen de economie en de politiek te leiden en konden zij als wetgevers, financiers en opdrachtgevers tegelijk de welvaart, het bestuur en het aanzien van hun stad dienen. Siena was de eerste stad waar op grote schaal monumentale altaarstukken werden besteld, niet alleen voor ordekerken, maar ook voor de kapellen in het stadhuis. Siena was de enige stad waar de kathedraal vol altaarstukken kwam te staan. Het contract tussen de kerkmeester en de schilder werd op 9 oktober 1308 gesloten en betrof ‘een zeker paneel om op het hoofdaltaar te | |
[pagina 128]
| |
zetten’.Ga naar eind73 Duccio verplichtte zich ertoe ‘om voortdurend aan voornoemd paneel te werken op de tijden dat hij in staat was eraan te werken, en geen ander werk aan te nemen en te ontvangen’. Overeengekomen werd een dagloon voor arbeid en een boete voor beide partijen bij contractbreuk. Het uitvoerige contract, opgetekend door een notaris in het bijzijn van getuigen, was slechts het begin van een lange procedure. Op 20 december ontving Duccio vijftig goudgulden en verklaarde zich in een al even uitvoerige akte debiteur van de kathedraalfabriek. Dit bedrag kan mede bedoeld zijn als dekking van te maken onkosten maar het is waarschijnlijk alleen een voorschot op het eerder overeengekomen dagloon van zestien soldi. Dit loon lag hoger dan wat Duccio eerder ontving en was hoger dan het loon van zijn vakgenoten in die dagen. Dit is een bewijs van de verbeterde beroepsmogelijkheden van schilders als gevolg van het stadsmecenaat dat vooral schilderwerk betrof. Een later document, gesteld in het Italiaans, waarvan datum en herkomst onbekend zijn, bevat een aantekening over een schatting van de kosten die gemoeid zijn met het beschilderen van de achterkant. Voor de afzonderlijke voorstellingen ontving de schilder tweeëneenhalve goudgulden per stuk, ‘aanbiedende alles wat het handwerk met penseel betrof, terwijl de kerkmeester de kleuren bepaalt en alles wat verder nodig is’. Hierop volgde een voorschot van vijftig goudgulden. De afwezigheid van enige verwijzing naar de achterkant van het altaarstuk in het oorspronkelijke contract en de twee betalingen van vijftig florijn doen vermoeden dat beide documenten minstens een half jaar en waarschijnlijk één tot twee jaar na elkaar zijn opgesteld. Er is geen indicatie dat het plan om de achterkant van de Maestà zo uitvoerig te beschilderen al in oktober 1308 geheel vaststond. Zeker is dat de decoratie van de schipzijde de hoofdzaak was. De besluitvorming werd door de gelijktijdige opdrachtverlening aan Duccio en de codificatie van de rubrieken in de wet over het Maria-Hemelvaartfeest geheel door het stadsbestuur bepaald.Ga naar eind74 Zo werden plaats, functie, gebruik en decoratie van het hoofdaltaar vanuit het stadhuis geregeld. Op 28 november kwam het stadsbestuur nogmaals bijeen om over de opdrachtverlening in de kathedraal te vergaderen. Twee zaken werden duidelijk gesteld: het stadsbestuur moest toezicht houden op de kathedraalfabriek en alle uitgaven moesten zorgvuldig afgewogen worden tegen de mogelijke baten. De consequenties die uit de beraadslaging werden getrokken, waren dat het grote paneel voor het hoofdaltaar zo snel mogelijk voltooid moest worden, terwijl er op de staf van de kerkfabriek bezuinigd diende te worden door enkele beambten te ontslaan-een eerste blijk van doelmatig kunstbeleid door te bezuinigen op ambtenaren en feitelijke opdrachtverlening te bevorderen. In de maand juni van het jaar 1311 werden ten slotte trompetspelers, | |
[pagina 129]
| |
andere blazers en castagnettenspelers betaald als onderdeel van de feestelijke installering van het magnifieke altaarstuk. De plechtigheid werd met grote trots beschreven door Agnolo di Tura. Hij schatte de kosten op drieduizend goudgulden.Ga naar eind75 Gezien wat wij weten over prijzen en lonen in Siena, de betalingen aan Duccio, en de gangbare verhoudingen tussen het loon van de schilder en de veel hogere materiaalkosten, alsmede het timmermansloon, moet dit een retorische overdrijving zijn. De passage van Tura geeft een goede indruk van het chauvinisme en van het toenmalige gevoel voor esthetiek. Dit werd naar alle waarschijnlijkheid bepaald door drie criteria: groot, kostbaar en glanzend. Het heeft weinig gemeen met wat mensen nu mooi vinden aan de vroege Italiaanse schilders, namelijk het sobere en strakke, soms net iets onbeholpene. De kroniekschrijver verhaalde uitgebreid hoe de burgers van Siena een mooi en kostbaar paneel voor het hoofdaltaar van de dom lieten maken, ‘geschilderd door meester Duccio di Niccolò, schilder van Siena, die in zijn tijd de meest bekwame schilder was die men kon vinden in de streek’. Het werd door de burgers in processie door de stad gedragen, ‘met de bisschop van Siena, Rogier van Casole, alle domgeestelijken, alle monniken, de podestà en de capitano en alle burgers die familiewapens voerden en met hen die meer bijzondere wapens voerden, terwijl ze lampen in de hand droegen’. De winkels gingen dicht op die dag, de klokken werden geluid en de armen kregen aalmoezen; alle burgers baden tot Maria en smeekten haar om bescherming op aarde en om voorspraak in de hemel. Op het hoofdpaneel van de Maestà is aan de schipzijde Maria te zien, gezeten op een troon.Ga naar eind76 Aan weerszijden van de monumentale marmeren troon knielen de stadsheiligen met achter hen een groep heiligen en engelen. Achter de knielende Savinus, Ansanus, Crescentius en Victorinus staan onder meer Johannes, Petrus en Paulus. De Sienese stadsheiligen bevinden zich op de voorgrond en hebben de meer bekende en op veel grotere schaal vereerde andere heiligen van hun prominente plaatsen verdreven. Zo ontstond een beeld van de civitas Dei dat bepaald werd door het specifieke van de civitas terrena, de civitas Senensis. Rondom deze monumentale Maestà werden kleinere verhalende scènes geplaatst die het leven van Maria illustreren. De bovenste rij begint met de boodschap van haar dood, een voorstelling die direct aansluit bij de voorstellingen op het raam erachter. Altaarstuk en beglazing vormden een iconografische eenheid, geprogrammeerd vanuit het gezichtspunt van de stadsbestuurders en bedoeld voor de burgerij als kerkpubliek. De vierde heilige van het raam, de apostel Bartholomeus, was op het altaarstuk vervangen door een onvervalste stadsheilige: Victorinus. De weergave van Maria als stadspatrones van Siena werd aangescherpt door het iconografische verband met deze vier stadsheiligen. Haar rol als symbool van de soevereine stadstaat werd onderstreept door het gebruik van traditio- | |
[pagina 130]
| |
nele heerserssymbolen, zoals het podium, de verhoging, de troon en het later toegevoegde baldakijn boven het paneel. Deze typisch vorstelijke symbolen van legitieme en sacrale macht werden door de burgers van Siena benut om de onafhankelijkheid van hun stadstaat te demonstreren. Door de traditionele symbolen van soevereiniteit toe te passen op voorstellingen van Maria met stadsheiligen schiepen de burgerbestuurders van Siena een nieuwe symboliek voor hun onafhankelijke stadstaat, waarvoor toen nog geen iconografische modellen beschikbaar waren. Zo kreeg Maria in de vorm van de Maestà een uitgesproken politieke betekenis. Als tegenhanger van de verhalende scènes uit het leven van Maria werden op de achterkant voorstellingen uit het leven van Christus verbeeld. Deze scènes konden uiteraard niet zoals de grote Maestà aan de schipzijde een functie vervullen voor de leken die het beeld op grote afstand moesten kunnen zien, net als bij de monumentale Mariapanelen die in de ordekerken op de koorafscheidingen stonden. De kleine, zeer gedetailleerde voorstellingen aan de koorzijde vervulden geen functies voor leken, maar meditatieve en liturgische functies voor de geestelijken die in hun koorbanken achter het hoofdaltaar voor mis en officie plaatsnamen. Voor hen waren de verhalende voorstellingen een uitgelegd koorboek zonder tekst. Zo zijn vorm, plaats en voorstelling van dit uitzonderlijke altaarstuk verklaarbaar uit het uitzonderlijke gebruik van de dom van Siena en de bijzondere verhoudingen tussen stadsgemeenschap en kapittel. De Maestà van Duccio is een uniek altaarstuk. Als monumentale decoratie op een hoofdaltaar in een kathedraal vond het alleen navolging in het sterk van Siena afhankelijke Massa Marittima. Daar werd een soortgelijk altaarstuk gemaakt waarboven waarschijnlijk een crucifix hing, eveneens van de werkplaats van Duccio. Rond 1335 volgde nog een aan één kant beschilderd altaarstuk met een Maria op een troon, uitgevoerd door Ambrogio Lorenzetti ten behoeve van een andere kerk in Massa. De functies en betekenissen van de aan twee kanten beschilderde Maestà werden bepaald door de bijzondere opdrachtsituatie en het rituele gebruik in de dom van Siena.Ga naar eind77 Het altaarstuk werd besteld precies op het moment dat het centrale gezag van de stedelijke overheid bekrachtigd werd met nieuwe stadswetten. De algemene wet werd gesystematiseerd en in het Italiaans gesteld in een prachtig uitgevoerde, voor alle burgers toegankelijke, codex. In de nieuwe grondwet, die de wet uit 1262 verving, werden de maatregelen over de kathedraalfabriek en de verplichte toelevering van bouwmaterialen herhaald, uitgebreid en aangescherpt.Ga naar eind78 Tevens werd de oude rite om waskaarsen te offeren in de wet verbonden met een jaarlijks op grootse wijze te vieren feest ter ere van de stadsheilige. De comune, vertegenwoordigd door het stadsbestuur, de burgers in al hun geledingen en de vertegenwoordigers van de kastelen en stadjes die tot het | |
[pagina 131]
| |
soevereine gezag van Siena behoorden, moesten volgens hun sociale positie in de stadstaat deelnemen aan de jaarlijkse processie aan de vooravond van Maria-Hemelvaart. Het hoogtepunt van deze processie was het naar vermogen offeren van waskaarsen die naast het hoofdaltaar geplaatst werden. Daarmee werd gedurende het hele jaar het altaar verlicht. Het stadsbestuur schonk zelf een reuzenkaars, waarna de stadsbestuurders in de dom gingen dineren, terwijl het volk buiten met wijn, dans en mooie kleren feest kon vieren.Ga naar eind79 De volgende dag vonden op het stadhuisplein de paardenrennen plaats, de beroemde palio die tot op de dag van vandaag wordt verreden in middeleeuwse kostuums. De opdracht voor de Maestà vloeide direct voort uit de centralisatiepolitiek van de Negen en bekrachtigde deze. Opdrachtverlening en wetgeving waren instrumenten van goed en effectief bestuur waarmee beoogd werd de sociale orde te handhaven en de stratificatie te regelen. Tijdens de vergadering van de Negen over de Maestà op 28 november 1310 werd expliciet verwezen naar de nieuwe wetten. Deze waren besteld door de zelfde mensen, die ook de opdracht gaven voor het altaarstuk. Ze deden dat bovendien tegelijkertijd en met hetzelfde bestuurlijke doel voor ogen. Stadswet en kunstwerk vormden een functionele eenheid in het tot uitdrukking brengen van de grootsheid van de soevereine stadstaat Siena. De rubrieken in de wet inzake de kathedraalfabriek en de stadsfeesten in de dom moesten het mogelijk maken dat de Maestà ook werkelijk functioneerde als stadssymbool aan het einde van de grote Maria-Hemelvaartprocessie. De stedelijke betekenis werd nog eens geaccentueerd door de aanwezigheid van de leden van het stadsbestuur, die tijdens hun ambtstermijn slechts bij hoge uitzondering deelnamen aan feesten, ter voorkoming van beïnvloeding door medeburgers.Ga naar eind80 Voor de bestuurders van de onderworpen stadjes en de edelen uit de ommelanden was het een herinnering aan hun onderwerping en versterking van hun gevoel van afhankelijkheid. Zij moesten knielen voor de Maestà, offeren in de blokken met de stadswapens van Siena en met hun kaarsen glans verlenen aan dit collectieve symbool dat de eenheid van staat, kerk en kunst in de kathedraal aanschouwelijk maakte ten overstaan van alle burgers. Kosten noch moeite werden gespaard om er een imponerend geheel van te maken. Het geschilderde altaarstuk, zoals het nu in het dommuseum hangt in een klein zaaltje met wat stoeltjes tussen de doorgezaagde helften van het polyptiek, is slechts een schaduw van deze grootse constructie. De burgers die in processie de dom binnenkwamen zagen in de verte op het verhoogde altaarpodium een fraai verlicht spektakel, opgebouwd uit trappen, hekwerk, kleden, de kansel van Pisano, het ronde raam, kaarsen waarvan de meeste versierd waren met wapens, offerblokken met wapens, vliegende engelen, hangende struisvogeleieren en een grandioze constructie van verguld timmermanswerk, bestaand uit zware, maar elegant versierde steunberen en aan | |
[pagina 132]
| |
Simone Martini, Maria Boodschap met Ansanus en Margaretha, 1333 en een negentiende-eeuwse lijst. Galleria degli Uffizi Florence, foto Alinari
| |
[pagina 133]
| |
de bovenkant pinakels, kruisbloemen en andere gotische ornamenten.Ga naar eind81 Op weg naar dit oogeverblindende geheel passeerden de burgers, edelen en geestelijken de Kapel van Dank met het altaarstuk van Guido da Siena, terwijl de Madonna degli occhi grossi meegevoerd werd in de processie, alvorens ze haar plaats hervond bij de deur in het dwarspand. De installering van de Maestà liet het rituele gebruik van de kathedraal niet onberoerd. De kerk werd in tweeën gedeeld. Daardoor werd een belangrijk deel van de traditionele kapittelliturgie, zoals deze in het dienstboek is beschreven, nauwelijks nog uitvoerbaar. Het hoofdaltaar was de kern van de koorliturgie, maar werd een stedelijk symbool en een afsluiting van het door leken beheerste schip. Het was de trotse stadsbestuurders echter nog niet genoeg. | |
Stadsheiligen op zijaltaren in de kathedraal en in bedelordekerkenHet kerkelijk mecenaat van het stadsbestuur werd na de plaatsing van Duccio's Maestà op twee manieren voortgezet. Binnen de nieuwe indeling van de kathedraal werden vier polyptieken besteld voor zijaltaren die vanuit het schip gezien het hoofdaltaar flankeren.Ga naar eind82 Tegelijkertijd vergrootte het stadsbestuur via subsidies zijn greep op het mecenaat in bedelordekerken. Na het ontwikkelen van diverse plannen voor vergroting van de bestaande dom, werd in de jaren twintig besloten een geheel nieuwe kathedraal te bouwen, loodrecht op de oude, zodat deze qua afmetingen, indeling en ligging beter kon functioneren in de stadsgemeenschap, die inmiddels een nieuw centrum had gekregen, namelijk het Palazzo Pubblico op het Piazza del Campo. De Duomo Nuovo zou de grootste kathedraal van de wereld moeten worden: nauwelijks kleiner dan de pauselijke Sint Pieter, groter dan de magnifieke gotische kathedralen in Frankrijk en veel groter dan de kathedralen in de steden rondom Siena, zoals Florence, Arezzo, Pisa, Lucca en Volterra.Ga naar eind83 In 1339 werd de eerste steen gewijd van de nieuwe kathedraal; een van de ontwerpen toont een grote kerk met een ruim schip, besloten door een kapellenkrans rond het hoofdaltaar. Het ambitieuze plan voorzag in een hoofdingang die direct toegankelijk was vanuit het nieuw gebouwde stadscentrum: het Palazzo Pubblico en de Piazza del Campo. De stedelijke processies konden zo makkelijker naar de dom geleid worden, waar het ruimere schip en de royale omloop rond het koor alleszins op die functie berekend waren. In een dergelijk processieschema waren ook de kapellen opgenomen, gewijd aan de vier stadsheiligen, zoals de tekst in de ontwerptekening duidelijk maakt. Hoe de plannen feitelijk werden uitgevoerd en aangepast blijft in de de- | |
[pagina 134]
| |
Bartolommeo Bulgarini, Geboorte van Christus met Maria die de biddende herders ontvangt, detail van een middenpaneel van een altaarstuk met een staande Victorinus en verhalende voorstellingen uit zijn leven, omstreeks 1350.
Fogg Art Museum Cambridge Massachusetts | |
[pagina 135]
| |
tails onduidelijk, maar de opzet bleef onaangetast en voorzag in een indrukwekkend panorama vanuit het schip, met aan weerszijden van Duccio's Maestà twee altaarstukken die de centrale thematiek verder verduidelijkten. De polyptieken werden tussen 1333 en 1350 afgeleverd door de beste schilders van Siena: Simone Martini, Piero en Ambrogio Lorenzetti en Bartolommeo Bulgarini. In het midden bevatten deze altaarstukken een verhalende voorstelling uit het leven van Maria, die op veel kleinere schaal en in eenvoudiger vorm al door Duccio was uitgebeeld op de predella van de Maestà. In processievolgorde waren dit van noord naar zuid: Maria-Geboorte, Maria-Boodschap, de Geboorte van Christus en Maria-Lichtmis. Deze altaren vervulden tevens functies in de Marialiturgie en de heiligenliturgie. Naast de verhalende Mariavoorstelling werden op aparte panelen staande heiligen afgebeeld. Een van hen was telkens een stadsheilige uit Siena: achtereenvolgens Savinus, Ansanus, Victorinus en Crescentius. Op de predella werden voorstellingen uit het leven van deze tot voor kort obscure heiligen uitgebeeld, zoals dat eerder met het leven van Maria op het hoofdaltaar was gebeurd. Hoezeer de burgers van Siena cachet probeerden te geven aan hun heiligen blijkt ook uit de opdracht aan ‘Cieco, meester in de grammatica’ om in 1335 voor Pietro Lorenzetti ‘de geschiedenis van Savinus in het Italiaans te vertalen om deze op paneel in beeld te brengen’.Ga naar eind84 Een van deze voorstellingen is bewaard gebleven en bevindt zich in de National Gallery in Londen. Met dit programma van stedelijke opdrachten werd de staatkundige heiligeniconografie in de dom, die met het raam in het koor, de Capella del Voto en de Maestà was ingeleid, op grootse wijze afgerond. Religie was voor de burgers van Siena niet een mystieke, magische en etherische aangelegenheid, maar een zaak van goed bestuur en daarbij hoorden voorzieningen voor heiligenverering, misviering en processies.Ga naar eind85 De toenemende staatsinvloed op de rituelen, voorstellingen en kennisontwikkeling binnen de kathedraalsamenleving strekte zich ook uit tot de andere kerkelijke instellingen in de stadstaat Siena. Het stadsbestuur ontving subsidieverzoeken en nam zelf initiatieven. Uit tal van overlegsituaties kwamen institutionele, wettelijk bekrachtigde verhoudingen tussen kerk en staat voort. De machtsbalans verschoof ten gunste van de staat die financieel en organisatorisch een overwicht verkreeg op de onderling verdeelde kerkelijke instellingen. De organisatorische bemiddeling en subsidiëring van het stadsbestuur richtten zich voornamelijk op de verering van medeburgers uit de dertiende eeuw, die in de geur van heiligheid kwamen te staan.Ga naar eind86 De feesten ter ere van zalig verklaarde medeburgers werden bij wet geregeld en verder door de nauwkeurig genotuleerde besluiten van de Algemene Raad. Evenals aan de stadsfeesten in de dom werden aan de verering van Ambrogio Sansedoni (1220-1288) lange passages gewijd in de stadswetten.Ga naar eind87 Hij was een geleerde | |
[pagina 136]
| |
dominicaan die deelnam aan enkele pauselijke concilies. Pier Pettinaio, die stierf in 1289, was een franciscaan aan wie Dante nog enkele woorden wijdde.Ga naar eind88 De augustijnen hadden Agostino Novello, gestorven in 1300, en tijdens zijn leven een rechtsgeleerde. De servieten vereerden Andrea Gallerani en de karmelieten Francesco Grotti. Deze thans wat in de vergetelheid geraakte zaligen stonden in hoog aanzien vanwege hun ascese, kennis en offervaardigheid. Net als Franciscus zijn het burgerlijke heiligen, zowel door hun eigen afkomst, als door de groepen die hen vereren. De opkomst van burgerlijke heiligen en zaligen is een uiting van de verburgerlijking en democratisering van de religie. De oudere ordeheiligen en de gecanoniseerde bisschoppen en edelen waren allen afkomstig uit de oude elite. Toen deze in Siena het onderspit moest delven, zochten de nieuwe machthebbers in eigen kring naar eigen heiligen. Sinds de dertiende eeuw werd in de Italiaanse stadstaten de heiligenkalender grondig herschreven en op andere voet geredigeerd. Het stadsbestuur probeerde de verering van heiligen en zaligen in ordekerken door wetten en subsidies te controleren, zonder daaraan overigens meer geld kwijt te raken dan strikt nodig was. De bedelorden streefden er rond 1328 naar om de graven, altaren en reliekhouders van de stadszaligen te vernieuwen en nog meer allure te geven. Iedere zalige had buiten de koormuur van elke bedelordekerk een eigen cultusplaats, vergelijkbaar met de situatie in de benedenkerk te Assisi: leken kwamen bij het heiligenaltaar dat tegen de koormuur stond de heilige vereren, terwijl daarachter de halfverborgen koordienst van de monniken plaatsvond. Deze heiligen en zaligen golden als wonderdoeners. Ze werden aangeroepen bij dreigend ongerief en tot hen werd een dankgebed uitgesproken na afgewende of goed afgelopen rampen, zoals een kind dat uit het raam was gevallen, een door een kar overreden man, ziekte in huiselijke kring of een familielid dat door een hond was gebeten, maar gelukkig niet ernstig.Ga naar eind89 Zo moeten ze een grote rol gespeeld hebben in het bewustzijn van burgers die allerlei sociale ervaringen, van hevige hoop tot grote angst beleefden via de heiligenverering. Ze functioneerden als een spectrum voor emoties omdat hun leven voorbeelden bood van goed gedrag en doordat ze aangeroepen konden worden bij problemen die mensen onder elkaar niet direct konden oplossen. Zo was er enerzijds het hospitaal tegenover de dom waar burgers verpleegd werden en anderzijds de heilige in de nabijgelegen ordekerk tot wie men kon bidden voor genezing die de dokter alleen niet kon bewerkstelligen. Het stadsbestuur erkende het belang van deze zaligen en heiligen ten volle. In antwoord op een petitie voor financiële steun bij de renovatie van de cultusplaats van Pier Pettinaio werd gesteld: ‘Wij geloven en hopen sterk dat de verering van de heiligen die voorheen in de stad Siena door voornoemde comune en haar bestuurders is bevorderd, vele voordelen voor genoemde | |
[pagina 137]
| |
comune met zich mee heeft gebracht, en een einde heeft gemaakt aan vele gevaren en veel kwaad en de stad daartegen beschermde.’Ga naar eind90 De uitbreiding van de staatsinvloed op rituelen, heiligenverering en christelijke voorstellingen dreigde in 1328, onder meer door de hoge kosten verbonden aan de pacificatie van de ommelanden, te stagneren. In 1329 werd door het stadsbestuur besloten te bezuinigen op de stedelijke bijdragen in de kosten voor de verering van de ordezaligen. De bedelorden zagen de nog jonge, maar al diep gewortelde cultus van hun nieuwe zaligen en heiligen in spe in gevaar komen en protesteerden hevig tegen de voorgenomen bezuinigingen. De kwestie kwam opnieuw op de agenda van de Algemene Raad die op 29 februari 1329 tot de slotsom kwam dat de zaligen toch van groot sociaal belang waren in de stadsgemeenschap.Ga naar eind91 Door voorspraak in de hemel hadden zij vele rampen en groot onheil weten te voorkomen, zo werd door de raadsleden gesteld. Het algemene belang van de zaligen werd nog eens onderstreept, de bezuinigingsmaatregelen werden ingetrokken en de overheid bleef de verering van de stadszaligen subsidiëren. De cultusplaatsen voor de stadszaligen waren een combinatie van graf, altaar, reliekschrijn en altaarstuk. Het aan Simone Martini toegeschreven altaarstuk met in het midden Agostino Novello stond boven een beschilderde grafkist. Links en rechts van de opening was het leven van de zalige uitgebeeld. Het altaarstuk toont de veronderstelde, postuum verrichte wonderen.Ga naar eind92 De zalige staat in een landschap met bomen en vogels. Een aanvliegende engel fluistert hem iets in het oor, waarschijnlijk een smeekbede van een sterveling. Links zien wij de geslaagde interventie van de volksheilige. Hij komt in de stad aanvliegen en redt een kind van een vervaarlijk grommende en, gezien het bloed ook bijtende hond. Er onder redt hij een kind van een val van een uitbouw die ondeugdelijk in elkaar is getimmerd. Rechts redt de zwevende Agostino iemand die op reis in de bergen met paard en al is gevallen. Ten slotte verhoort hij de smeekbede van een moeder op het kraambed, die haar genezen kind vervolgens tot de orde toe laat treden. Dit altaarstuk stond vlakbij de koormuur in de Sant' Agostino. Het is omstreeks 1329, toen de subsidieverzoeken aan de orde waren, geschilderd en diende als brandpunt van de lekendevotie in de chiesa dele donne, zoals het schip werd genoemd, dat met een muro al mezo van het koor werd gescheiden.Ga naar eind93 De karmelieten maakten van de gelegenheid gebruik om tevens subsidie aan te vragen voor hun polyptiek op het kooraltaar, in 1325 besteld in verband met de nieuwe statuten van de orde. Op 14 april 1329 stuurden de karmelieten een petitie naar de Algemene Raad om zich te verzekeren van steun voor de verering van de beschermheilige van hun kerk, Nicolaas. Van oudsher beijverden zij zich voor zijn verering, te zamen met de als ordestichters gepresenteerde Elia en Elias. Het stadsbestuur stemde toe in de rol van Nicolaas als speciaal door de karmelieten te vereren heilige. Na deze onver- | |
[pagina 138]
| |
Simone Martini, Postume wonderen van beato Agostino Novello in stad en ommelanden van Siena, detail altaarstuk, omstreeks 1329.
Museo dell' Opera del Duomo Siena, foto Grassi | |
[pagina 139]
| |
wacht gunstige uitspraak dienden de monniken een tweede verzoek in. Zij vroegen subsidie voor het nog onvoltooide altaarstuk voor het kooraltaar in de San Niccolò waarop Nicolaas, Elia en Elisa een plaats was toebedacht. Het verzoek werd gehonoreerd zodat de belastingdienst op 29 november 1329 de betalingsopdracht aan de schilder, Pietro Lorenzetti, kon regelen. De Raad had hierover op 26 oktober een positief advies uitgebracht. Met de betaling van 20 december 1329 werd de al vele jaren slepende opdrachtprocedure beëindigd.Ga naar eind94 In de betalingsopdracht werd verwezen naar de voorgaande raadsbesluiten, waarin stond dat het polyptiek voor het conventsaltaar, waarop Nicolaas stond afgebeeld, zo mooi en eerbiedwaardig was. Met de rol van het stadsbestuur in de opdracht voor een altaarstuk, dat exclusief een functie vervulde in het besloten koor van een bedelordekerk, was het mecenaatsmonopolie van de stedelijke overheid vrijwel compleet geworden. De elite van vermogende kooplieden en bankiers wist haar macht aanschouwelijk te maken in alle belangrijke kerken van de stad. Reguliere en seculiere geestelijken werden afhankelijk van de wettelijke regelingen en financiële steun van de Heren Negen. Zelfs op de hoofdaltaren konden de burgers zich als opdrachtgevers manifesteren. Zo versterkten zij hun greep op de rituelen. Via altaarstukken probeerden zij de informatieoverdracht en daarmee het bewustzijn van leken en geestelijken te beheersen. De kerkelijke kunst in Siena moet derhalve begrepen worden vanuit de burgerlijke politiek in het stadhuis, waar de eenheid van staat, kerk en kunst nader gestalte kreeg door wetgeving en opdrachtverlening van de Nove.Ga naar eind95 |
|