Kunst, macht en mecenaat
(1999)–Bram Kempers– Auteursrechtelijk beschermdHet beroep van schilder in sociale verhoudingen 1250-1600
1 Fresco's in Rome en Assisi:
| |
[pagina 41]
| |
onderhoud van ordekerken. Tussen 1270 en 1320 vormde zich een groep invloedrijke kerkelijke functionarissen die lid waren van een bedelorde of begunstiger en beschermheer. Verschillende hoge geestelijken die geen ordelid waren, hadden wel een kapelaan of biechtvader die tot een van de orden behoorde. Een toenemend deel van het pauselijk vermogen kwam na 1250 beschikbaar voor de bouw en decoratie van ordekerken. Deze tendens werd versterkt doordat de bedelmonniken doordrongen in curie en bisdommen. Veel meer bisschoppen raakten verbonden met de bedelorden. De sleutelposities in de uitdijende kerkelijke instellingen werden in toenemende mate bezet door leden van de nieuwe orden en hun sympathisanten. De opkomst van de nieuwe orden hing samen met de behoefte aan culturele oriëntaties van burgers in hun sterk groeiende steden. Ze voelden zich aangetrokken tot charismatische leiders als Franciscus en diverse lokale zaligen die tot de volksverbeelding spraken. De ordeheiligen figureerden primair in een stedelijke volksreligie. Sommige pausen en kardinalen met gevoel voor strategie zagen in de vaak op het eerste gezicht ketterse sekten op langere termijn krachtige bondgenoten. Via de orden konden ze de geloofsbeleving in de steden strakker controleren dan zonder deze bemiddelaars.Ga naar eind8 Ook de stadsbesturen en rijke families zagen in de bedelmonniken bondgenoten. Zo vormden zich niet lokaal gebonden netwerken met collectieve idealen, gemeenschappelijke bestuursvormen en onderling verbonden geldstromen. Bestaande kerkelijke verhoudingen werden uitgebreid, strakker georganiseerd en van een nieuw elan voorzien. Zo kon de verering van ordeheiligen en -zaligen in korte tijd tot wijd verbreide en goed verzorgde rituele conventies uitgroeien. De functies van bedelmonniken betroffen meer dan bij de gevestigde clerus de dienstverlening aan leken. Door hun zielzorg, regelmatige prediking en bestuurlijke deskundigheid konden ze een nieuw ‘religieus regime’ vestigen.Ga naar eind9 De bedelmonniken waren goedkoper, ondernemender en professioneler dan de pastoors en de kanunniken die zich vaak als leden van een aristocratische leisure class gedroegen. Het waren de monniken die het grootste aandeel hadden in de verbreiding van beschavingsidealen onder de burgers. Ze werden gerekruteerd uit de kringen van kooplieden en bankiers, terwijl de kanunniken en de leden van de oude orden wortelden in de militair-agrarische elite.Ga naar eind10 De sociale functies van de bedelmonniken berustten enerzijds op kerkelijke rituelen zoals misviering, koordienst, prediking, het afnemen van de biecht en processies, anderzijds op beïnvloeding van verwanten en medebestuurders van stedelijke instellingen.Ga naar eind11 De civilisatie van de bedelorden stond niet op zich zelf, maar paste in een bredere ontwikkeling die eerder geresulteerd had in de opvattingen van de cisterciënzers en in de elfde eeuw in diverse hervormingsbewegingen binnen de kapittels. Uiteindelijk was het effect van de bedelmonniken het | |
[pagina 42]
| |
grootst door hun gerichtheid op de welvarende stadsgemeenschappen waar ze burgers aanspoorden tot beschaafd koopmanschap, hen vertrouwd maakten met bestuurlijke en wetgevende tradities uit kerkelijke organisaties, en voor elkaar en voor leken een voorbeeldfunctie vervulden.Ga naar eind12 De nadruk op soberheid was tijdens de opkomst van de bedelorden een ideaal dat hen een aureool van zuiverheid gaf. Ze lieten in aanleg bescheiden decoraties maken voor hun koordienst en voor hun beschavingsarbeid onder de leken. Met het toenemen van hun macht groeide ook de behoefte aan meer imponerende decoraties in koor en schip. Deze ‘aristocratisering’ kwam voort uit de concurrentieverhouding met de seculiere geestelijken en met de andere orden binnen een rijker wordende stadsgemeenschap waar welgestelde burgers bereid waren veel te investeren in kerkbouw en decoratie. Zij waren immers van hun kant aangewezen op de diensten van de geestelijken die een belangrijke rol speelden in de opvoeding van burgers en in het aanschouwelijk maken van de sociale rangorde. Kerkdecoraties speelden in de verhoudingen binnen orden, tussen orden onderling, tussen regulieren en seculieren en tussen geestelijken en leken een beschavende rol. De ontwikkelingen in mecenaat en kunst kunnen in belangrijke mate verklaard worden uit de dynamiek in deze afhankelijkheidsrelaties.
Voor de opdrachtverlening was rond 1250 het pauselijk hof van doorslaggevende betekenis. Rome was een centrum met een rijke mecenaatstraditie; Rome was een knooppunt in het bestel van kerkelijke relaties in de christelijke wereld en van de politieke en economische verhoudingen in Latium. Tegelijk onderhielden de pausen diplomatieke contacten met de vorsten, in het bijzonder de keizer.Ga naar eind13 Deze verhoudingen werden eerder door strijd dan door duurzame samenwerking gekenmerkt. De sociale rangorde was voortdurend aan veranderingen en spanningen onderhevig. De pausen van de dertiende eeuw zagen in hun strijd met andere groepen onverwachte bondgenoten in de bedelorden. Ook de edelen in Latium zagen in de monniken mogelijkheden om hun positie te versterken en gingen hen steunen of traden toe tot een reguliere gemeenschap van bedelmonniken, die in de opkomende communes ten noorden van Rome veel invloed verwierven. De gevestigde clerus kon de nieuwkomers niet negeren, paste zich aan en maakte gebruik van de nieuwe machtskansen.Ga naar eind14 In de opdrachtverlening kon een vruchtbare synthese ontstaan tussen de soberheidsidealen van de bedelorden en de daarvan in de steden uitgaande aantrekkingskracht enerzijds en de grootse pauselijke traditie anderzijds. Kunst als vorm van informatieoverdracht, waarmee de Romeinse elite als geen andere groep vertrouwd was, werd in een sobere vorm verder verbreid. De toenadering tot de bedelorden gold voor vrijwel alle vooraanstaande geslachten die over veel land, versterkte woonplaatsen, kennis en toegang tot | |
[pagina 43]
| |
bestuurlijke posities beschikten, zoals de families Orsini, Colonna, Savelli en Stefaneschi. Zo vond een deel van het bestaande, overwegend agrarische vermogen zijn weg naar de nieuwe orden. Een deel van de traditionele Romeinse elite ging via de bedelorden een verbond aan met de Toscaanse kooplieden. De luisterrijke traditie van het pauselijk mecenaat kreeg zo nieuwe impulsen en werd een voorbeeld in de groeiende steden waar een mecenaatstraditie ontbrak. De belangrijkste opdrachtgevers kwamen aanvankelijk uit de streek tussen Rome en Assisi, waar ze over uitgestrekte bezittingen beschikten. Daarnaast waren er vermogenden die van heinde en verre kwamen om binnen de curie carrière te maken. Zij gaven extra allure aan de streekgenoten die veelal door bloed- of aanverwantschap met elkaar verbonden waren. Binnen de curie vormden verschillende families en clans duurzame facties waarin ook buitenleden werden opgenomen. De toonaangevende kerkelijke functionarissen reisden veel en ontleenden mede aan hun mobiliteit een groot gezag. In de dertiende eeuw konden zij hun gezag vergroten door zich ontvankelijk op te stellen tegenover de nieuwe bedelorden waarmee ze als bisschop, kardinaal, ordeprotector of ordegeneraal te maken kregen. Rome werd mede door de opkomst van de bedelorden in de Italiaanse steden opnieuw een brandpunt van macht en mecenaat. Pausen hadden biechtvaders en kapelaans. Ze wijdden diakenen, priesters en bisschoppen. Ze benoemden kardinalen en controleerden ordeprotectoren. Kardinalen kozen uit hun midden een paus en bleven hem adviseren en controleren. In verschillende rollen bezochten de vermogende geestelijken de kerken waar hun voormalige studiegenoten of leermeesters belangrijke opdrachten hadden verleend. Zij die het ver gebracht hadden in het kerkelijk bestel werden een voorbeeld voor de jongeren die ook vooruit wilden. Zo ontstond een competitief mecenaat binnen een groep van zo'n dertig vermogende geestelijken die elkaar vrij regelmatig ontmoetten tijdens diplomatieke reizen, consistories, conclaven, concilies of kapittelvergaderingen van reguliere orden.Ga naar eind15 De relaties tussen kerkelijke functionarissen en vorsten waren als zodanig niet nieuw, evenmin als de beschavende functies van bisschoppen en abten ten overstaan van keizers, koningen en hertogen. Nieuw was de schaal waarop gedurende de dertiende eeuw in Italiaanse steden dergelijke relaties ontstonden, alsmede de duurzaamheid en sociale reikwijdte ervan. Vorsten en vooral kooplieden gingen land, geld en goederen aan kerken schenken, lieten zich door kerkelijke functionarissen de les lezen en ontleenden aan hen gedragsnormen. Incidenteel kerkelijk mecenaat in enkele centra ging vooraf aan duurzame en grootschalige opdrachtverlening voor kerken op veel meer plaatsen. In Italië ontstond van Napels tot Padua een gelijksoortige opdrachtverlening, gefinancierd via zo'n tachtig mensen die elkaar kenden als | |
[pagina 44]
| |
vader, zoon, oom of neef, stad- of streekgenoot, lid of medebegunstiger van eenzelfde orde, vriend, kennis, gast aan hetzelfde hof, lid van de Welfische bond, Italiaan en als christen. De bedelorden konden in Midden-Italië zo'n grote rol spelen doordat het bestaande kerkelijk bestel dat in de twaalfde en dertiende eeuw versterkt en gecentraliseerd was, na 1303 werd verzwakt, in het bijzonder door de verhuizing van het pauselijk hof naar Avignon waar de Franse geestelijken de Romeinse kardinalen gingen domineren. Dit machtsvacuüm in Midden-Italië werd voor een belangrijk deel opgevuld door de bedelorden die zich na hun opkomst konden handhaven met steun van de Toscaanse stadsbesturen en enkele vorsten. De steun van kooplieden, stadsbesturen en vorsten ging een voorbeeldfunctie vervullen voor minder vermogende ondernemers, kleinere steden en minder machtige signori. Zo maakte de opdrachtverlening in het kader van de bedelorden een duidelijke ontwikkeling door: van 1220 tot 1260 overwegend sobere opdrachten; schaalvergroting en kostbare opdrachten tussen 1260 en 1330; nadien continuïteit en verdere verbreiding van het ordemecenaat op bescheidener voet, in vormen die afhankelijk waren van wat vóór 1330 was ontwikkeld. In de steden die door vorsten beheerst werden, zoals Napels, Milaan, Verona, Ferrara, Mantua, Rimini en Urbino, werden de bedelorden niet door kooplieden en stadsbesturen gesteund, maar door edelen. Zo leverde Robert van Anjou, koning van Napels, belangrijke bijdragen aan de grafkerk te Assisi en stichtte hij in Napels een convent, gewijd aan de heilige Clara. Dit kerkcomplex, waarmee andere stichtingen in omvang en kosten werden overtroffen, diende als vorstelijk mausoleum. Koning Robert was zo machtig dat hij in staat was de canonisatie van zijn eigen broer af te dwingen. In 1317 vond, na een langdurig diplomatiek offensief en een intensieve lobby, de plechtige heiligverklaring plaats van Lodewijk, franciscaan en bisschop van Toulouse.Ga naar eind16 Hierdoor konden de franciscanen na bijna een eeuw bogen op eigen heiligen: Franciscus en Clara van Assisi, Antonius van Padua en Lodewijk van Toulouse. Van een oppositionele sekte was de franciscaner orde een gevestigde organisatie geworden.Ga naar eind17 Zo had de opkomst van de bedelorden grote gevolgen voor bestaande machts- en mecenaatsverhoudingen. Veel meer mensen raakten als opdrachtgevers en publiek betrokken bij de beeldende kunst. Nieuwe opdrachtgevers namen bestaande vormen en voorstellingen over van de gevestigde bovenlaag, pasten deze aan en ontwikkelden eigen varianten. De vernieuwingen werden ten dele overgenomen door leden van de hoofse en kerkelijke elite. Aldus ontstond tussen 1250 en 1340 een competitief en dynamisch mecenaat met de Toscaanse steden als toonaangevende centra en met de Romeinse tradities als uitgangspunt. | |
[pagina 45]
| |
Rome: pauselijke potestas en auctoritas 1100-1300Tussen 1260 en 1305 werd in Rome en omgeving een groter aantal opdrachten aan schilders verleend dan sinds de keizertijd het geval was geweest. De pausen manifesteerden zich op grote schaal als opdrachtgevers. Nicolaas iii, Martinus iv en Nicolaas iv speelden tussen 1277 en 1292 een belangrijke rol in het mecenaat.Ga naar eind18 Deze bloei werd bekrachtigd door het mecenaat van de geestelijken die door deze pausen en hun opvolgers, Celestinus v (1294) en Bonifatius viii (1294-1303), tot kardinaal waren benoemd. De bisschoppen van Rome gingen sinds de twaalfde eeuw behoren tot de machtigste territoriale heersers van West-Europa. In die rol konden zij aanspraken op een centraal spiritueel gezag tot gelding brengen en de pretenties van Rome als Caput Mundi gestand doen. De pausen en hun rechtsgeleerden ontwikkelden een uitgewerkte leer over de potestas en auctoritas van de Pontifex Maximus.Ga naar eind19 De bisschop van Rome maakte via zijn rechtsgeleerden sinds de twaalfde eeuw aanspraken op een superieur gezag binnen kerkelijke verhoudingen en tegelijk op soevereine macht in de streek rond Rome. Deze aanspraken op regnum en sacerdotium werden sinds de twaalfde eeuw met meer systematiek en regelmaat verwoord dan daarvoor. In dezelfde periode groeide ook het pauselijke bestuurspparaat. De pauselijke wetgeving kreeg een duidelijker staatkundige inslag en groeide gaandeweg uit tot een staatstheorie. Deze kreeg gestalte in een geheel van decretalen, commentaren, glossen bij oudere verordeningen en algemenere beschouwingen. Het Decretum Gratiani werd de basis voor een rechtssysteem in het kader waarvan tevens opvattingen over macht en gezag van de paus tot uitdrukking werden gebracht. Het bleef niet bij woorden alleen. De pauselijke aanspraken op kerkelijk gezag en territoriale macht werden in 1246 uitgebeeld in een reeks fresco's in de Silvesterkapel, behorend bij het oude klooster van de Santi Quatro Coronati in Rome. De politieke opvattingen van de kerkelijke rechtsgeleerden (canonisten) werden monumentaal in beeld gebracht met de legende over de schenking van keizer Constantijn als kernthema. De Donatio Constantini was een document dat de gezagsoverdracht van de keizer aan de paus legitimeerde. Volgens deze uit de achtste eeuw stammende akte had Constantijn het gezag over Rome en omgeving aan paus Silvester overgedragen. De tekst waarin deze schenking bekrachtigd was werd door de canonisten gebruikt om de pauselijke aanspraken op territoriaal gezag in Midden-Italië te rechtvaardigen. Dit gebeurde in tal van beschouwingen en ook in fresco's die aanschouwelijk maakten hoe Silvester de keizer, aan wie hij een icoon met Petrus en Paulus schenkt, geneest, en hoe Constantijn als dank aan de paus | |
[pagina 46]
| |
de macht over Rome verleent - gesymboliseerd door ombrellino, tiara en schimmel - terwijl hij zelf een nieuwe stad sticht: het naar hem vernoemde Constantinopel. De verhouding tussen keizer en paus bleef sedertdien een belangrijk thema, getuige de zestiende-eeuwse fresco's in het Vaticaans paleis die in hoofdstuk 4 aan de orde zullen komen. De pauselijke aanspraken op potestas en auctoritas werden na 1250 op steeds meer plaatsen uitgebeeld en in meer facetten. Naast de verhoudingen met keizers kwamen ook die met kloosterorden aan de orde. In de bedevaartskerk ter ere van Benedictus te Subiaco werd de relatie met de benedictijnen aanschouwelijk gemaakt, korte tijd later gevolgd door de fresco's in de grafkerk in Assisi met de verhoudingen tussen pausen en franciscanen.Ga naar eind20 De franciscaner paus Nicolaas iv (1288-1292) speelde een hoofdrol in de afbeelding van franciscaner heiligen in Rome. Zelf werd hij in gebed geportretteerd op de absismozaïeken in de Sint Jan van Lateranen en de Santa Maria Maggiore. In deze traditionele beeldvormen introduceerde Nicolaas iv een vernieuwing: hij gunde naast de tronende Maria de ordeheiligen Franciscus van Assisi en Antonius van Padua een plaats. Dit ontlokte later de kritiek van Bonifatius viii die dit niet gepast achtte. De pogingen de toevoegingen ongedaan te maken, strandden, zo verhaalde een franciscaner legende, door een wonderbaarlijk ongeval bij de restauratie. De bedelmonniken beschouwden dit als een teken van Gods onbehagen over het weghalen van hun heiligen.Ga naar eind21 De veranderingen in heiligenvoorstellingen vonden soms plaats in samenhang met gebedsportretten van opdrachtgevers die een grote rol speelden in de verering van nieuwe heiligen. Dit was het geval bij de hiervoor genoemde mozaïeken, bij het grafmonument van Mattheus van Acquasparta in de Santa Maria in Aracoeli en in de grafkapellen van kardinalen te Assisi. Zo werd de nieuwe bedelorde-iconografie via de traditie van het Romeins curiemecenaat sinds het midden van de dertiende eeuw over Midden-Italië verbreid. Rome kon zich dank zij de oplevende agrarische economie in Latium in combinatie met de kerkelijke belastingen en de bestuurlijke prerogatieven in kerkelijke aangelegenheden binnen geheel Europa opnieuw ontwikkelen tot een mecenaatscentrum. De pausen ondernamen decoratieprojecten in een groot aantal steden rond Rome: Anagni, Grotta Ferrata, Subiaco, Viterbo, Orvieto, Perugia, Assisi en San Piero a Grado bij de monding van de Arno waar veel pelgrims aan land kwamen. In Rome lieten de pausen hun gezag op meerdere plaatsen uitbeelden. In het schip van de grote basilieken werden pausportretten aangebracht in reeksen die teruggingen op Christus. Via Petrus, Paulus, Stefanus en Laurentius werd het pauselijk gezag historisch gelegitimeerd en gesanctioneerd. De pontificale potestas en auctoritas, dominium én sacerdotium werden als een ondeelbaar geheel uitgebeeld. De pause- | |
[pagina 47]
| |
lijke successie werd voorgesteld als een van God gegeven dynastie, die zich alle martelingen ten spijt, gevestigd had als een wettige heerschappijvorm binnen een heilige wereldorde. In deze beeldvorming verkregen in hun eigen tijd weinig invloedrijke martelaren vele eeuwen later een groot prestige. Dit straalde af op de opdrachtgevers die zich staand of knielend in deze illustere reeks lieten opnemen en aan die plaats hun gezag in Rome en in de wereld ontleenden. In de uitbeelding van de pauselijke heerschappij werd de wederzijdse afhankelijkheid van curie en bedelorden van grote betekenis. De franciscanen verwierven in Rome twee kerken: de Santa Maria in Aracoeli en de San Francesco a Ripa, die in korte tijd verbouwd en geheel opnieuw gedecoreerd werden.Ga naar eind22 De dominicanen lieten in dezelfde periode een grote kerk bouwen niet ver van het Pantheon, de Santa Maria sopra Minerva. De klassieke beschaving en de oudchristelijke cultuur kregen door de coalitie van curie en bedelorden een nieuwe glans. | |
Pauselijk hof en franciscanen 1250-1300Enkele personen speelden in de opdrachten voor frescodecoraties een doorslaggevende rol. Onder hen waren Bonaventura, een toonaangevend theoloog, leider van de orde en lid van het pauselijk hof, en zijn begaafde leerling, streekgenoot en opvolger, Mattheus van Acquasparta. Hij werd in 1287 ordegeneraal en in 1288 benoemde de franciscaner paus Nicolaas iv hem tot kardinaal. Omstreeks 1290 vielen de belangrijkste beslissingen over de decoraties, die tijdens ordekapittels en de conclaven na de dood van Nicolaas iv en Celestinus v zijn geëffectueerd.Ga naar eind23 De opdrachtverlening aan de schilders had een voorgeschiedenis in dezelfde kringen. De franciscaner opdrachtgevers in Assisi moesten van meet af aan rekening houden met de curie, maar verzetten zich daar ook tegen. De gedachtenvorming over functies van afbeeldingen in kerken, zinvolle voorstellingen en de gewenste beteugeling van overdaad in architectuur en decoratie ontstond in polemiek met de Romeinse traditie. Ideeën over kunst in kerken werden verwerkt in statuten. De franciscanen kwamen in onderling overleg tot wetten op het moment dat de ‘arme’ broederschap een vermogende organisatie werd. De belangrijkste regels werden opgesteld in 1260 te Narbonne, herzien in 1279 te Assisi en nogmaals in 1290 te Parijs. Onder druk van een radicale factie binnen de orde - de spiritualen - werd stelling genomen tegen persoonlijk eigendom van monniken en tegen al te kostbaar geachte decoraties in franciscaner kerken.Ga naar eind24 Het door giften en offers verkre- | |
[pagina 48]
| |
Franciscus met rondom voorstellingen uit zijn leven.
Pinacoteca Nazionale Siena, foto Grassi | |
[pagina 49]
| |
gen vermogen mocht niet besteed worden aan weelderige boeken en aan kunstwerken als schilderingen en ramen die naar omvang overbodig waren: In picturis, caelaturis, fenestris, columnis et huiusmodi aut superfluitas in longitudine, latitudine et altitudine.Ga naar eind25 Dit compromis ging de spiritualen niet ver genoeg; voor hen was een grote kerk met inrichtingsstukken en wanddecoraties een schending van het armoede-ideaal dat onverbrekelijk verbonden was met de identiteit van de bedelorden.Ga naar eind26 Zij verwierpen alles wat zweemde naar geleerdheid, grote gebouwen en dure decoraties met ingewikkelde voorstellingen. In de organisatie van de bedelorden als gevestigde macht kon dit radicale standpunt echter niet gehandhaafd blijven. Een zo extreem beroep op apostolische idealen en op een sobere overdracht daarvan was niet functioneel in de franciscaner orde die in 1300 uitgegroeid was tot een schatrijke, hiërarchische organisatie met ingewikkelde wetten en procedures.Ga naar eind27 Aan het hoofd stond een minister-generaal. Naast hem stond een kardinaal-protector. Zij werden in rang gevolgd door provinciale ministers die weer boven de gardianen stonden. De grote kerken en kloosters beschikten over verschillende professionele deskundigen, zoals lector, confessor, sacristiebewaarder, zangers en predikers. De gardianen waren belast met bestuur en beheer van afzonderlijke kloosters en kerken, die meestal aan Maria, Franciscus of een van zijn volgelingen gewijd waren. In het verband van orde en curie werd de radicale oppositie geleidelijk gesmoord. De kritiek op overdaad, misbruik, luxe, ijdelheid, trots en zelfverheffing op het gebied van architectuur, schilderkunst, boeken en weefsels werd een minderheidsstandpunt, dat zelfs in de beginperiode van beperkte betekenis was. De toonaangevende ordeleden erkenden dat kunst onmisbaar was bij misviering, prediking, meditatie en heiligenverering. Kort na 1260 werd de biografie van Franciscus door Bonaventura herschreven; hij systematiseerde de ideologie van beschaafd gedrag in schema's van deugden en zonden. De leer van Bonaventura werd bepalend voor de franciscanen. Hij beschreef hoe Franciscus de ‘theologische’ en de ‘kardinale’ deugden op voorbeeldige wijze had nageleefd en ten voorbeeld stelde aan zijn volgelingen. In de Legenda Maior en de Legenda Minor werd het levensverhaal van Franciscus gemodelleerd naar dat van Christus. Hagiografie en evangelie werden in harmonie gebracht. Het in aanleg afwijkende gedrag van Franciscus werd afgezwakt en ingepast in een institutioneel kader, net zoals dat vele eeuwen eerder met het Christusverhaal was geschied. Het radicale optreden van de tomeloos ambitieuze jongeling, die niet als koopman of kruisridder zijn glorie tegemoet wilde gaan, maar als broeder en monnik, stelde Bonaventura zo voor dat het goed verenigbaar was met de wensen van de aristocratische pausen en kardinalen. Het opmerkelijke verhaal van de jongen, die in een grofwollen pij met een touw eromheen voor de | |
[pagina 50]
| |
rijk uitgedoste paus en het luxueus geklede college van kardinalen kwam prediken, werd geïntegreerd in de cultuur van de curie. De pausen verleenden de franciscanen verschillende privileges, niet alleen het recht om het goddelijk officie te lezen, te zingen, missen te celebreren en de sacramenten toe te dienen, maar wat belangrijker was, het recht om aflaten te verlenen en om offergaven te gebruiken voor de bouw en decoratie van hun kerken in Assisi. Met de verkregen indulgentia en potestas absolvendi konden de broeders goede zaken doen met gelovigen in Assisi en met de toestromende pelgrims. Zo vergrootte de curie indirect haar greep op de orde via de bedongen sociale controle in termen van gubernatio, protectio en correctio. De toenemende begunstiging van de franciscaner orde hing direct samen met de centralisatiepolitiek van de pausen.Ga naar eind28 Via de orden probeerden de pausen immers hun greep op de kerken en steden in Midden-Itaië en daarbuiten te vergroten. De vorming van een relatiepatroon tussen curie, orde en steden werd bekrachtigd door Nicolaas iv. Enerzijds zette hij de typisch pauselijke traditie voort, zoals blijkt uit zijn vele bullen ten gunste van de Santa Maria Maggiore en de Sint Jan in Rome. Anderzijds zorgde hij voor een duidelijke accentverschuiving door de franciscaner kerken in Assisi met bullen en geschenken te steunen. Hij bekrachtigde de eerdere beslissingen ten gunste van de orde en maakte de weg vrij voor de financiering van kunstopdrachten, die aan de kerken allure konden verlenen. In 1288 besloot Nicolaas iv om de San Francesco en de Santa Maria de Portiuncula in Assisi te laten vernieuwen, vergroten en versieren met behulp van het door offers vergaarde vermogen. Hij verleende deze privileges aan de San Francesco opdat de kerk ‘met een voorname bouwwijze en met voorkeur voor een kostbare decoratie verschijnen kan’.Ga naar eind29 | |
De benedenkerk in Assisi:
| |
[pagina 51]
| |
gewond. Door tussenkomst van Franciscus aan wie de wonderbaarlijke genezing werd toegeschreven, werd zij van de dood gered, zo schreef Bonaventura. Naast de koordeur bevond zich, zo leert dit relaas, een Franciscusaltaar voor de lekendevotie, als dependance van het grafaltaar in het koor waar de leken slechts bij uitzondering mochten komen. Ten behoeve van de leken werden buiten het koor voorzieningen getroffen: een Franciscusaltaar, vermoedelijk met een beschilderd paneel dat de hoogtepunten uit zijn leven uitbeeldt, en een monumentale frescocyclus op de wanden met het leven van Franciscus naast dat van Christus. Tussen 1290 en 1300 werden ingrijpende veranderingen doorgevoerd. De bovenkerk kwam gereed en werd gedecoreerd; de benedenkerk werd verbouwd. Het besluit viel om een reeks kapellen te bouwen, waardoor er grote gaten in de beschilderde muur werden gehakt. De bestaande frescocyclus verloor zijn functie die werd overgenomen door soortgelijke fresco's in de bovenkerk die primair pelgrimskerk werd.Ga naar eind31 De benedenkerk werd monnikenkerk en grafkerk voor hoge franciscaner prelaten die ad sanctum begraven wilden worden: zo dicht mogelijk bij de door hen vereerde heilige. De overbodige koormuur werd geslecht. Men gebruikte de restanten voor de verbouwing en inrichting van de nieuwe kapellen.Ga naar eind32 Deze werden beschilderd nadat de bovenkerk gereed was en vóór dat het mecenaat in Assisi stagneerde: tussen ongeveer 1300 en 1319. In deze periode werd ook het koorgedeelte gedecoreerd met fresco's: de absis, de viering en de dwarsschepen. De vraag wie wat wanneer schilderde, heeft al velen gekweld. De schilder van de eerste fresco's in de benedenkerk wordt de ‘Franciscus-meester’ genoemd. Cimabue heeft na ongeveer 1285 in het dwarsschip van de bovenkerk gewerkt, mogelijk met Giotto als leerling en assistent. Dante's verhaal over de beroemde Cimabue die door de jonge Giotto werd overschaduwd heeft waarschijnlijk zijn wortels in de samenwerking te Assisi. Na het werk in de bovenkerk reisde Giotto naar Padua waar hij opdrachten uitvoerde voor de franciscanen en voor de schatrijke koopman Enrico Scrovegni, wiens vader ook door Dante is beschreven, en wel als woordvoerder van de woekeraars in het Inferno. Deze opdrachten in Padua hadden een uitstraling op het mecenaat en op de ontwikkeling van de schilderkunst in Noord-Italië.Ga naar eind33 Mogelijk keerde Giotto na 1306 terug naar Assisi om deel te nemen aan de decoraties voor de noordelijke kapellen in de benedenkerk. Daar hebben verschillende andere schilders, mogelijk medewerkers van Giotto, gewerkt; Vasari noemt een aantal van hen met name.Ga naar eind34 De rol van een andere groep schilders, afkomstig uit Siena, is makkelijker vast te stellen. Simone Martini heeft de kostbare zuidelijke grafkapel beschilderd en Pietro Lorenzetti het grootste gedeelte van het koor, met uitzondering van de viering. Voor elk van deze schilders waren de opdrachten in Assisi van groot gewicht voor hun vorming en verdere carrièreverloop. | |
[pagina 52]
| |
De benedenkerk te Assisi met het graf van Franciscus werd een alternatief voor vermogende kardinalen die geen grafkapel in de Sint Pieter konden verwerven. De opdrachten van enkele toonaangevende kardinalen die in Assisi begraven wilden worden waren erg belangrijk voor de werkgelegenheid van schilders en de stimulering van opdrachten voor grafvoorzieningen die in Rome niet aan schilders, maar aan beeldhouwers en mozaïekmakers werden verleend. De hoge curieprelaten die in de benedenkerk een grafkapel stichtten vervulden daarmee een bemiddelende functie tussen Romeinse tradities in grafmonumenten en de opdrachten van Toscaanse kooplieden voor wie een grafmonument nog ongebruikelijk was. Voor geestelijken die zich sterk door Franciscus voelden aangesproken was een graf nabij deze heilige buitengewoon aantrekkelijk. Het stichten van een grafkapel was echter alleen weggelegd voor bisschoppen en kardinalen met een aanzienlijk familievermogen. Voor hoge geestelijken, die niet stamden uit een rijk geslacht, zoals Mattheus van Acquasparta, was zoiets te duur. Een grafmonument langs de wand was nog wel te betalen, maar een complete kapel was te kostbaar. Mattheus vond zijn laatste rustplaats niet in een eigen grafkapel te Assisi, maar in een wandgraf in de Santa Maria in Aracoeli te Rome, de kerk die de franciscanen mede met zijn steun hadden verworven. De grafkapellen werden bekostigd door de franciscaner bisschop van Assisi - afkomstig uit een vermogend geslacht - Teobaldo Pontano, door leden van de Orsiniclan en door de franciscaner kardinaal Gentile Partino da Montefiore. Napoleone Orsini - geboren rond 1260, kardinaal vanaf 1288 en onder Clemens v (1305-1314) aartspriester van de Sint Pieter - stichtte in het linker dwarsschip een grafkapel, gewijd aan Johannes. De decoraties werden niet voltooid door het overhaaste vertrek van de stichter naar Avignon. De aandacht van de machtige Orsinikardinalen richtte zich ook op de tegenover gelegen kapel, gewijd aan Nicolaas, die wel voltooid werd. Napoleone en Gian Caetano Orsini werden knielend afgebeeld in aanbidding voor Nicolaas. Zij namen de patronaatsrechten over van een collectief dat in een eerder stadium was afgebeeld.Ga naar eind35 Korte tijd later, vermoedelijk tussen 1307 en 1310, werd de Magdalenakapel van fresco's voorzien door dezelfde schilders. Deze kapel, gelegen in het rechter schip, bekostigde Teobaldo Pontano, die knielend geportretteerd werd, biddend voor Magdalena en voor Ruffinus, de stadsheilige van Assisi.Ga naar eind36 De duurste kapel werd gesticht door de franciscaner kandinaal Gentile Partino uit Montefiore. Hij was belast met het vervoer naar Avignon van de tijdelijk in de sacristie van de grafkerk opgeborgen pauselijke kerkschat. Zijn reis in 1312 liep van Assisi via Siena naar Lucca waar hij onverwacht kwam te overlijden. De kerkschat werd geroofd.Ga naar eind37 De kardinaal financierde uit eigen middelen een grafmonument in zijn geboorteplaats, de Lodewijkkapel tegenover de Martinuskapel en de Martinuskapel zelf. Waarschijnlijk | |
[pagina 53]
| |
regelde de kardinaal voor zijn overlijden zelf de opdrachtverlening aan Simone Martini die de kapel voorzag van franciscaner heiligen, episoden uit het leven van Martinus, de patroonheilige van de titelkerk van de kardinaal, en een postuum portret van hem. In dezelfde periode, vermoedelijk ook tussen 1316 en 1319, beschilderde een stadgenoot van Simone Martini, Pietro Lorenzetti, de gewelven en wanden in het linker en rechter dwarsschip, terwijl leerlingen van Giotto, die eerder de kapellen in het rechter gedeelte van de kerk verzorgd hadden, de viering onder handen namen.Ga naar eind38 Beide dwarsschepen werden voorzien van voorstellingen uit het leven en lijden van Christus. Op de gewelven van de viering verschenen geen verhalende, maar dogmatische voorstellingen: de franciscaner deugden van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid, gevolgd door Franciscus in zijn hemelse glorie. Deze opdracht sloot aan op de discussies binnen orde en curie over de franciscaner leer van gehoorzaamheid en armoede. Clemens v probeerde de tweespalt binnen de orde in 1312 te beteugelen met een bul waarin de normen van gehoorzaamheid en armoede werden onderstreept. Clemens v, een gematigd sympathisant van de spiritualen, die zich sterk maakten voor de zuiverheid in de leer, stierf in 1314. In 1316 vond een ordekapittel plaats onder leiding van Robert van Anjou en werd zowel een nieuwe ordegeneraal als een nieuwe paus gekozen. Johannes xxii (1316-1334) zorgde voor een revisie van de ordestatuten, inzonderheid de reglementering van habijt, kerkbouw en de idealen van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid. Hij liet een onderzoek instellen naar het wel en wee binnen de in opspraak geraakte orde en vaardigde bullen uit waarin de nadruk kwam te liggen op de gedachte ‘groot is armoede; groter nog is kuisheid; maar het allergrootste goed van alles is gehoorzaamheid indien deze streng in acht wordt genomen’. In 1318 werd de pauselijke dwang op dissidenten in de orde versterkt en volgden veroordelingen; enkele ordeleden werden ter dood gebracht. Sindsdien werd de houding van de paus allengs minder gunstig ten opzichte van de franciscanen en nam de kritiek op het ideaàl van armoede toe. In de statuten van 1336 stond vrijwel niets meer over armoede, prediking en dienstbetoon aan de minder bedeelden in de samenleving. Daarentegen kwamen ‘goddelijke officie, stilte, onthouding in eten en heiligheid van gedrag’ centraal te staan.Ga naar eind39 Deze statuten-in verband met de fresco's nog niet eerder bestudeerd-bieden enkele argumenten voor dateringen en voor het verhelderen van de iconografie. De voorstellingen komen overeen met de statuten van 1317 en zijn een voortzetting van de fresco's in de bovenkerk waarin de verhouding tussen curie en bedelorde werd gelegitimeerd. In de schilderingen in het koor was het moeizaam bereikte compromis tussen orde en curie over de interpretatie van de monastieke idealen van armoede, gehoorzaamheid en | |
[pagina 54]
| |
kuisheid te herkennen. In het licht van de latere ontwikkelingen was deze toenadering gunstig voor de franciscanen die rechtlijnig in de leer waren. Later keerden de pausen zich tegen de strenge factie binnen de orde. Deze ontwikkeling resulteerde in de ingrijpend gewijzigde statuten van 1336 waarin van de verregaande ascetische idealen nauwelijks nog sprake is. Het is derhalve aannemelijk om de fresco's te interpreteren als de visuele uitdrukking van het bereikte compromis dat in 1317 in de vorm van nieuwe statuten werd vastgelegd. De vieringfresco's zijn dus vermoedelijk tussen 1317 en 1319 gemaakt; de onvoltooide delen in het koor waarvan Vasari melding maakt onderstrepen deze hypothese. Uitgaande van deze veronderstelling kan men ook de knielende kardinaal identificeren. De enige gezaghebbende curiekardinaal die als lid van de pauselijke commissie belast was met de problemen binnen de franciscaner orde en op goede voet stond met deze orde was Jacopo Stefaneschi. In 1341 kwam deze verhouding formeel tot uitdrukking in zijn benoeming tot ordeprotector. Het portret van de knielende kardinaal is vermoedelijk een dankbetuiging voor Jacopo Stefaneschi's rol, waarbij zijn franciscaner biechtvader van invloed is geweest, inzake het compromis tussen orde en curie.Ga naar eind40 Na 1319 trad een algehele ommekeer in te Assisi. De financiering van grote projecten in Assisi was weliswaar al bemoeilijkt door het vertrek van de belangrijkste geestelijken naar Avignon tussen 1303 en 1312 en door het transport van een groot deel van de kerkschat in 1312, maar de meeste opdrachten werden nog wel voortgezet. Na 1319 was het echter afgelopen met de grootschalige opdrachtverlening en met de rol van Assisi in de professionalisering van schilders die daar van elkaar konden leren en de in Assisi geleerde vaardigheden elders konden toepassen. De curie verloor haar greep op het convent en de stad. De franciscanen vielen ten prooi aan interne twisten. De edelen in Umbrië herwonnen hun verloren invloed. De gewelddadigheid nam toe, de welvaart daalde. De processen van commercialisering en pacificatie, die welvaart en vrede gebracht hadden, veranderden van richting. Algemener gesteld: de staatsvorming en de civilisatieprocessen in Latium en Umbrië stagneerden voor langere tijd, daardoor was er van groots mecenaat nauwelijks nog sprake, en zo verloren Rome en Assisi hun betekenis voor de verdere beroepsvorming van schilders. Rome en Assisi werden kwetsbare, door gewelddadigheden geteisterde streekcentra met indrukwekkende pelgrimskerken waaraan na 1320 niet veel meer werd toegevoegd. In Assisi werd tijdens de opstanden van 1319 en kort daarna het een en ander verwoest, maar de vernielingen en de roof van de kerkschat met de inhoud van de rijkelijk gevulde schatkamer van de franciscanen lieten de fresco's vrijwel ongemoeid. De kerk werd geplunderd, de bisschop moest vluchten en de stedelijke economie ging ten onder aan factiestrijd. De franciscanen wisten hun onderlinge eenheid minder goed te bewaren en Johannes xxii | |
[pagina 55]
| |
keerde zich tegen hen.Ga naar eind41 Aldus verloor Assisi de economische, politieke en culturele betekenis die stad en kerk tussen 1250 en 1300 verkregen hadden. In de verhoudingen van na 1319 was het in Assisi gedaan met het bijzondere mecenaat van paus, kardinalen en bedelorde. | |
De fresco's in de bovenkerk als monument van pauselijke machtOp het hoogtepunt van de vervlechting van pauselijke centralisatie en expansie van de franciscaner orde werden de grootste opdrachten gegeven. De decoratie van de bovenkerk begon met de fresco's van Cimabue in koor en dwarsschip. Er verschenen monumentale schilderingen van de onthoofding van Paulus en van de kruisiging van Petrus, zoals deze eerder diverse malen in Rome waren afgebeeld. In de ruimte achter het hoofdaltaar werden voorstellingen geschilderd met Maria en Michael in de hoofdrol. Deze opdrachten waren ten dele een uitvloeisel van besluiten over de verering van Maria en Michael, die in 1269 tijdens het generaalkapittel te Assisi waren genomen. Daarna werden in de vroege jaren negentig, vermoedelijk mede door Giotto en de ‘Isaak-Meester’, de wanden van het schip beschilderd met voorstellingen uit het leven van Christus en Franciscus.Ga naar eind42 Het leven van de ordestichter werd voorgesteld als een nieuwe fase in de verlossingsgeschiedenis. Franciscus verschijnt als niet minder dan de tweede in rang na Christus - als alter Christus, zoals de theologen het noemden. Zijn levensverhaal werd gemodelleerd naar dat van Christus. Het verband tussen beiden werd benadrukt door de nevenschikking van hun biografieën en door de nadruk op de stigmatisering van Franciscus. Dit was het symbool van de mystieke identificatie met Christus, door de curiegeleerden verwerkt tot een theologisch dogma. Behalve aan de belangen van de paus kwam deze interpretatie tegemoet aan de meditatieve behoeften en de hang naar mystiek van nieuwe groepen burgerlijke gelovigen. De afbeelding van de stigmatisering en die van de controle van de stigmata sluiten aan op de afbeeldingen in het dwarsschip. Daar stond de kruissymboliek centraal - eerst in de persoon van Christus, vervolgens in die van Petrus en ten slotte in die van Franciscus. Het biografische beeldverhaal werd aldus bepaald door een theologische systematiek die op deze plaats in het lekenschip in verhalende vorm verbeeld werd, zodat de afbeeldingen voor een breder publiek begrijpelijk waren. Het beeldprogramma in het schip was ontleend aan de biografie van Franciscus, door Bonaventura in de jaren zestig geschreven ter vervanging van alle bestaande teksten die in de ogen van de toonaangevende geestelijken | |
[pagina 56]
| |
Giotto, Hieronymus onderzoekt de wonden van de gestorven Franciscus voor de balk met paneelschilderingen, 1295-1300.
Bovenkerk San Francesco Assisi, foto Alinari | |
[pagina 57]
| |
ketterse elementen bevatten. De opschriften onder de fresco's waren ontleend aan de Legenda Maior. De opzet was verder ontsproten aan theologische teksten uit de kring van Bonaventura, aan enkele concrete kapitteluitspraken, bullen en decretalen en aan regelingen inzake het beheer van kerk en convent. Kardinalen en hoge ordefunctionarissen probeerden door opdrachtverlening de volksdevotie van een juridisch, liturgisch en theologisch kader te voorzien. Zielzorg, bezinning en prediking werden begeleid door schilderingen. In de afbeeldingen werd de rol van Franciscus als wonderdoener en vooral als maatschappelijk randfiguur die afwijkend gedrag vertegenwoordigde, teruggebracht. Daarentegen werd zijn rol als charismatisch leider van een broederschap en sterker nog zijn rol als stichter van een pauselijke orde breed uitgemeten. De pausen kregen als staatslieden, hoofden van een hofhouding en kerkelijke leiders een hoofdrol. De beschavingsidealen die Franciscus bepleit had werden voorzien van een staatkundig kader, met de curie als de organisatie die in het gebied tussen Rome en Assisi het hoogste gezag vertegenwoordigde. De franciscaner iconografie was een synthese tussen de theologische, liturgische en juridische ideeënwereld van de curie en de minder intellectuele volksdevotie onder de gelovigen in de groeiende steden. De wetgevende bedoeling van het Franciscusverhaal kwam tot uitdrukking in de voorstellingen die zich afspelen aan het pauselijk hof, in het bijzonder de goedkeuring van de regel door Honorius iii. Deze plechtigheid maakte de integratie van de in aanleg ketterse broederschap en de paus aanschouwelijk. Een van de eerste voorstellingen toont hoe Innocentius iii (1198-1216) droomt dat Franciscus het omvallende Lateraan steunt; daarna verlaat Franciscus Assisi en gaat hij als prediker op pad. Alle met de curie verbonden episoden worden groots verbeeld met als hoogtepunt de goedkeuring van de regel. De paus zit rechts op een troon, omgeven door kardinalen in kostbare ambtskledij. Links knielt Franciscus die de wetten vasthoudt. Deze worden aan hem overhandigd door de hem zegenende paus. De wet is het verbond tussen broeder en paus. Franciscus en de broeders zijn gekleed in een bruin habijt, bijeengebonden door een touw; een scherp contrast met de kleding van de kardinalen. Daarop volgen de preek van Franciscus voor Honorius iii (1216-1227), zijn verschijning op het kapittel in Arles, de controle en de goedkeuring van de stigmata en ten slotte de canonisatie. De wettige relatie tussen orde en curie werd in beeld gebracht als kader voor meer mystiek-theologische voorstellingen zoals de stigmatisatie. Naast de paleisceremonie werd de liturgie in de kerk sterk benadrukt. Slechts enkele voorstellingen spelen zich in de natuur af. Grote kerkgebouwen met gedecoreerde gevels en een rijk versierd interieur vormden telkens de decors van de Franciscusverhalen. De afgebeelde kerken zijn royaal voorzien van marmeren omheiningen, altaren, kansels, heiligenplanken en kruisen. | |
[pagina 58]
| |
In de fresco's werd de kerk als gevestigde juridische, liturgische en theologische instelling het kader van gebeurtenissen die zo'n zestig jaar eerder op een andere wijze en met een geheel andere intentie plaatsgevonden hadden. Het architectonische en decoratieve repertoire van Romeinse kerken werd het uitgangspunt voor een groots uiterlijk vertoon. Het gezichtspunt van de vermogende curieleden, die tussen 1260 en 1300 de dienst uitmaakten, bepaalde de overlevering in woord en beeld van de Franciscuslegende. Alle maatschappijkritische elementen werden veroordeeld als ketterij en in de beeldvorming genegeerd. Franciscus werd als ‘charismatisch’ leider de Toscaanse burgers ten voorbeeld gesteld en mede via hem brachten pausen en kardinalen het Christelijk geloof in bredere kringen onder de aandacht. De ‘bureaucratische’ boodschap, om wederom een term aan Weber te ontlenen, bepaalde de visuele overlevering van de eertijds oppositionele, op persoonlijke verhoudingen gebaseerde sekte. De fresco's in Assisi toonden interieurs van bedelordekerken met een pauselijke inslag. Weinig franciscaner kerken waren in de dertiende eeuw ingericht met marmeren afscheidingen, monumentale altaaroverhuivingen en kostbare leesplaatsen en kandelaars. Een kostbare kerkinrichting was slechts voorbehouden aan de van pauselijke zijde gesubsidieerde kerken en kloosters. Een dergelijke inrichting was in strijd met de eerste voorschriften van de orde. De geschilderde kerkinterieurs geven echter geen inrichtingsstukken van edelmetaal te zien, maar beschilderde panelen, en mozaïeken ontbreken: de eerste tekens van een overgang van Romeinse tradities naar Toscaanse vernieuwingen. Assisi werd in de veertiende eeuw het voorbeeld van de rijker wordende franciscaner kerken in de Italiaanse steden.Ga naar eind43 Daar konden de bedelmonniken zich ook zonder directe steun van de paus goed handhaven, mede dank zij de ingeburgerde bijstand van de stadsbesturen. Franciscusvoorstellingen werden in alle steden van enige omvang geschilderd op muren en panelen. Aan de uitbreiding van de opdrachtverlening naar het model van Rome en Assisi en aan de veranderingen in de tradities, ontleenden de schilders hun mogelijkheden voor verdergaande beroepsvorming. Vanuit enkele produktiecentra konden ze generaties lang in wisselende samenwerkingsverbanden hun bekwaamheden handhaven en verder ontwikkelen. Voor het betoog is de bestendiging van de eenmaal op gang gekomen professionalisering in relatie met een min of meer vast patroon van opdrachtverlening minder interessant dan de introductie van nieuwe produkten en de implicaties daarvan voor de opkomst van het schildersberoep. Daarom laten we de fresco-opdrachten verder voor wat ze zijn, en richten wij de blik op de bloei van de paneelschilderkunst en de effecten van opdrachten voor verschillende soorten paneelschilderingen op de professionalisering van schilders in steden als Pisa, Siena en Florence. |
|