idee dat wij één familie zijn in stand te helpen houden. Daar bedank ik voor. Jullie moeten toch wel onderhand weten dat de gevoelssferen ‘patria’ of ‘familia’ mij sentimenteel koud laten. Een ernstige emotionele tekortkoming van mijn kant. Dat geef ik toe. Maar mijn frigiditeit verklaart tenminste waarom ik jullie ‘Wir-Gefühl’ niet kan meevieren. Ik ben qua geboorte een van jullie, maar niet qua gevoel.
Dat onderscheid dat me net ontviel, dat beroerde me even. Eensklaps zag ik in één zin de continuïteit en de breuk met jullie voor me. Naast onze roots, onze ontaarding. En deze beide feiten, in die ene zin door de komma van elkaar gescheiden en dan weer samengevoegd tot een nieuw feit.
Deze conjunctie behelst een synthese van onze oorspronkelijke nabijheid en daaropvolgende verwijdering. Een samenvoeging van onze verwantschap en verstrooiing. Van onze focus en dispersie. Van onze onschuld en frustratie.
En dan de articulatie, de wens dat wij van de zomer op ons plekje samenkomen, met de negentigjarige als attractie. Wat harteloos moet je zijn om die ouwe baas z'n negentigste niet te gunnen. Ik gun hem dat van harte en zelfs nog vele jaren toe. Alleen herinner ik me al te goed wat hij mij niet gunde.
‘Wat moet je met je afro-kapsel! Je bent toch geen...’ Vooral dat ‘geen’. Dat niet. Die nulliteit die hij mij niet gunde; en als ‘Ersatz’ praatte deze krasse dialecticus mij een ‘Selbstbewußtsein’ aan dat in zijn eigen zelfvervreemding wortelt.
Dat deze meester mij het bos in stuurde dat zal een ieder wel duidelijk zijn. Ik moest niet een verbond met hem, die stadsneger, die évolué, sluiten, maar één met dat lichtere bloed in mij. En zo bracht hij zelf ons isolement, ons pervers narcisme teweeg. Hoe meer je je van hem verwijderde, des te meer je in verhevenheid bij hem steeg. Hoe meer je je van hem losmaakte, des te groter de vervreemding werd, de onoverbrugbare kloof tussen een wereld die heil zag in zelfverloochening en één die op zoek is naar zichzelf.
Hij heeft altijd over zichzelf gezwegen. Bijna een eeuw aan beleving, bijna de beleving van een eeuw gaat allengs in niets op. Niets uit zijn mond van de tijd waarin hij leefde. Niets van een ervaring van zijn tijd, een beleving van zijn tijd, niets van een expérience vécue, van een petite histoire. Alsof het wezen van zijn tijd een onopgemerkt ontstaan en vergaan van menselijk leven is. Alsof zijn leven in de orde van de tijd onbetekenend en zinloos moet zijn. Onbeduidend klein, een bijna niets. En daarom heeft hij geen verhaal. Of is de afwezigheid van een verhaal zijn verhaal.
Tegenover zijn doodse stilte, doe ik een poging iets uit te spreken. Maar wat een armoe als je niets hebt om door te geven. Als je alleen kan berichten dat er geen verhalen zijn. Dat die verhalen in hem sluimeren, maar nooit over zijn lippen zijn gegaan. Altijd al hebben gezwegen als het graf. Verinnerlijkt leven dat zich inhoudt totdat 't vanzelf ophoudt. Een corps nalaat en er met de geest vandoor gaat.