Sirito. 50 Surinaamse vertellingen
(1993)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Geschreven verhalen | |
[pagina 75]
| |
1Nadat het door motorpech getroffen vaartuig met de twee geleerden urenlang had rondgedobberd in de Caraïbische Zee, werd het neergesmakt op het rotsige strand. Uit alle macht klampten de opvarenden zich vast in de kleine ruimte van de boot. Geen enkele lamp brandde meer, wat de welhaast sterreloze nacht nog onheilspellender maakte. De geoloog doctor Chet Delson en zijn vriend de oceanograaf doctor Renco Zaral vreesden dat een volgende ruwe golf het fatale einde zou betekenen, omdat het vaartuig dan te pletter zou slaan tegen de rotsen. Delson zag reeds flarden van zijn uitgeputte lichaam verspreid liggen op het eenzame strand en hij dacht aan zijn vrouw en kinderen van wie hij enkele dagen tevoren afscheid had genomen in New York. Ver van huis te moeten sterven in een vreemd oord was het laatste waaraan hij ooit gedacht zou hebben. Het scheelde weinig of nostalgische sentimenten overmeesterden hem. Zaral had het ondanks zijn benarde toestand gemakkelijker met zijn gevoelens. Hij hoefde zich geen zorgen te maken om een gezin, omdat hij ongetrouwd was. Enkele kortstondige scharrels waren op niets uitgelopen en daarna had hij er niet veel zin meer in gehad zijn geluk in de liefde te beproeven. Zijn wetenschappelijke carrière had hem volledig in beslag genomen en hij had er geen bezwaar tegen zijn verdere leven als vrijgezel door te brengen. Maar was er nu nog kans op een toekomst? Alsof hij en Delson tegelijk op hetzelfde idee kwamen besloten ze het vaartuig met alle kostbare apparatuur prijs te geven aan de zee. Haastig staken ze hun paspoorten bij zich en sprongen overboord. In de verte hoorden ze het gebrul van een aanstormende golf. In volle vaart renden ze het strand op. Nadat ze zich enkele honderden meters landinwaarts in veiligheid hadden gebracht en hijgend op een rots waren gaan zitten, zagen ze tot hun grote vreugde hoe de motorboot vastgeklemd was komen te liggen tussen twee forse rotsen en de aanval van de watermassa's weerstond. ‘Ook de wetenschap is gered’, zuchtte doctor Delson. ‘De Almachtige zij geprezen’, antwoordde doctor Zaral. ‘Maar toch moeten wij niet te vroeg juichen. Want straks worden wij nog door een stelletje bandieten om zeep gebracht. Ik vertrouw de rust van dit strand niet.’ Delson keek somber. En voordat hij nog iets terug kon zeggen, werden hij en Zaral overvallen door het verblindend licht van een zaklantaarn. Als uit het niet te voorschijn gekomen stonden twee geüniformeerde gestalten op korte afstand voor hen, en uit de mond van de langste klonk het bevel: ‘Werp uw pistolen achter u neer en loop ons langzaam tegemoet met de handen omhoog!’ Delson en Zaral stonden onmiddellijk op. Om zich te beschermen tegen het felle schijnsel hieven ze hun handen voor hun ogen en ze liepen de mannen be- | |
[pagina 76]
| |
hoedzaam tegemoet. De rijzige kustwachter herhaalde zijn in het Spaans uitgevaardigde bevel nu in het Engels en daarna in een andere taal die de wetenschapsmannen als Russisch in de oren klonk. ‘Wij zijn niet gewapend!’ riep doctor Zaral in het Spaans terug. De lange kustwachter wendde de lichtstraal van de vreemdelingen af en sprak op vriendelijker toon: ‘U bevindt zich op het grondgebied van de Constitutionele Agro-Theocratische Republiek Benditania, het Gezegende Rijk van de Almachtige Lahua. In naam van ons Democratisch Triumviraat heten wij u welkom. Ons eiland zal u laven en spijzigen.’ De beide kustwachters kwamen naderbij en nadat ze met de geleerden kennis hadden gemaakt, luisterden ze vol belangstelling naar het verhaal van doctor Zaral. ‘Wij zijn Noordamerikaanse staatsburgers. Enkele dagen geleden zijn wij met ons moederschip uit New York vertrokken. Wij behoren tot een team van zestien wetenschappers van Noord- en Latijnsamerikaanse universiteiten. Onze expeditie onderzoekt de milieuproblematiek in het Caraïbisch Gebied. Doctor Delson en ik zouden een speciaal project uitvoeren en daarom werden wij in dat vaartuigje neergelaten van ons moederschip. Het was al avond toen wij werden neergekatrold. Maar dat vormde geen bezwaar omdat wij door ons verfijnd navigatiesysteem zowel bij dag als in het donker kunnen werken. Bovendien stonden wij in radiocontact met ons moederschip. Toen kwam de storm. Inslaande golven sleurden onze walkie-talkie mee de zee in. En tot overmaat van ramp kregen we motorpech. Uren hebben wij getracht het ongemak te verhelpen. Maar steeds verder dreven wij van het moederschip weg. Totdat wij tenslotte op dit strand werden neergesmakt.’ De rijzige kustwachter die zich had voorgesteld als majoor Caraguay zei op bemoedigende toon: ‘Hier bent u veilig. Onze technici zullen morgen alle noodzakelijke reparaties uitvoeren aan uw motorboot, terwijl u kunt genieten van de gastvrijheid van Benditania en op verhaal kunt komen.’ De korte, dikke kustwachter die zich had voorgesteld als korporaal Cevedo, kon zijn wantrouwen niet onderdrukken. Dat bleek uit de toon van zijn vraag hoe het kwam dat de Noord-Amerikanen vloeiend Spaans spraken. ‘Ik kom uit een tweetalig gezin’, antwoordde Zaral. ‘Mijn ouders spreken Spaans en Engels. Mijn moeder is geboren en getogen in New Mexico en mijn vader in Texas.’ Doctor Delson zei dat ook hij tweetalig werd opgevoed door zijn Portoricaanse moeder en zijn Noordamerikaanse vader. Korporaal Cevedo knikte en reageerde slechts met: ‘Uitstekend!’ Majoor Caraguay leverde geen commentaar en vroeg vriendelijk of de heren hem nu wilden volgen naar de controlepost. ‘Daar kunnen wij u iets te drinken aanbieden’, vervolgde Caraguay. ‘Daarna rijdt korporaal Cevedo u naar de immigratiedienst in de hoofdstad, een kleine twintig minuten hier vandaan. Na een aantal formulieren te hebben ingevuld wordt u ondergebracht in Azteca. Dat is een luxueus hotel, aan Benditania cadeau gemaakt door Mexico toen wij negentien jaar geleden onafhankelijk werden. In het hotel krijgen de heren te eten. Daarna krijgt u uw welverdiende nachtrust. Wat er mor- | |
[pagina 77]
| |
genochtend verder gebeuren zal verneemt u van de toeristengids in het hotel. De Republiek Benditania zal ervoor zorgen dat onze hoge gasten niets tekort komen.’ Caraguays woorden klonken Delson en Zaral als muziek in de oren en ze volgden de beide kustwachters naar de controlepost. | |
2De beide geleerden stuitten nergens op de bureaucratische arrogantie waarmee hulpbehoevende vreemdelingen in sommige landen worden geconfronteerd. Integendeel, ze kregen zelfs de indruk dat de Benditaanse autoriteiten hen behandelden als bevoorrechte toeristen. Toen ze door korporaal Cevedo naar de immigratiedienst waren gereden en ze daar snel en zonder lastige vragen waren geholpen, mochten ze plaatsnemen in een jeep, waarmee een employé hen naar Hotel Azteca bracht. In het restaurant werd hun een copieuze maaltijd voorgezet en ze kregen daarna elk de beschikking over een prachtige kamer. De toeristengids in het hotel had hun meegedeeld dat ze kosteloos gebruik mochten maken van de telefoon op hun kamer, en doctor Delson belde dan ook meteen naar zijn vrouw Aldette in New York. In korte trekken vertelde hij haar wat zich allemaal had afgespeeld en dat hij en Zaral zo spoedig mogelijk naar New York zouden afreizen, nadat ze van de Benditaanse autoriteiten de vliegtickets zouden hebben ontvangen. ‘Zorg ervoor dat kapitein Rasmendy van ons moederschip zo gauw mogelijk te weten komt dat wij gered zijn’, zei Delson. En nadat hij Aldette ervan had verzekerd dat hij haar en de kinderen erg miste, nam hij afscheid. | |
3Terwijl doctor Delson met zijn vrouw telefoneerde, kreeg Zaral in de kamer naast zijn collega bezoek van een dame. Zaral wist aanvankelijk geen raad met dit plotselinge bezoek, vooral ook omdat de dame zelfverzekerd plaats nam op de stoel naast zijn bed, en haar benen zodanig over elkaar sloeg, dat hij haar welgevormde dijen goed kon zien. ‘Ik ben dokter Delicia Gamero, de bedrijfsarts van dit hotel’, zei de dame. ‘Mijn komst geldt een routine-onderzoek. De immigratiedienst heeft mij op de hoogte gesteld van de lotgevallen van u en doctor Delson, en het is misschien noodzakelijk u wat kalmerende medicijnen voor te schrijven. Doctor Delson krijgt van mij straks ook bezoek.’ De arts haalde een stethoscoop uit haar tasje en Zaral ging rechtop zitten. Hij had zich al te rusten gelegd toen het onverwachte bezoek kwam. Delicia Gamero had even op de deur geklopt en toen bleek dat die niet op slot was, was ze Zarals kamer binnengestapt. ‘De-li-cia Ga-me-ro’, sprak Zaral langzaam haar naam uit en hij pakte haar hand vast. De arts trok haar hand terug en in een poging Zaral duidelijk te maken dat haar aanwezigheid niet bedoeld was voor lichtzinnige intimiteiten, zei ze op zake- | |
[pagina 78]
| |
lijke toon dat de gezondheidszorg op Benditania tot de beste in de regio behoorde en bovendien geheel kosteloos was voor iedereen. Maar Zaral hoorde het nauwelijks. In een flits hadden zijn gedachten zich verplaatst naar het cruiseschip Bella Rosalba, waarmee hij negentien jaar geleden met zijn ouders een reis maakte door het Caraïbisch Gebied. Op dat schip raakten de Zarals bevriend met het echtpaar Gamero, afkomstig van een eiland met een vreemde naam, die hij niet goed had kunnen onthouden. Maar nu wist Zaral zeker dat het Lahua was, de indiaanse naam van Benditania. De dochter van de Gamero's had hij echter nooit kunnen vergeten. Ondanks het feit dat het meisje slechts veertien jaar was, had ze het uiterlijk van een jongedame van achttien. En Renco Zaral had er met zijn twintig jaar dan ook geen moeite mee gehad haar het hof te maken. Na de cruise hadden de beide families elkaar nooit meer gezien. Maar Delicia was in zijn herinnering blijven voortleven. ‘Delicia, herinner je je mij niet?’ vroeg Zaral. De arts legde haar stethoscoop op het nachtkastje. En nadat ze het gezicht van Zaral enkele ogenblikken goed had bestudeerd, fluisterde ze: ‘Wie had dit ooit voor mogelijk gehouden! Natuurlijk herinner ik me de Bella Rosalba. Ik heb vaak gedacht aan onze heimelijke ontmoetingen. Wat waren wij toen ondernemend en vindingrijk.’ Ze omhelsden elkaar. Zaral vroeg hoe het met haar ouders ging. ‘Die zijn na de bootreis gescheiden. Ze hertrouwden allebei. Mijn moeder huwde een Nederlandse ingenieur, een zekere Schuurveld, met wie ze zich in Amsterdam vestigde. Mijn vader sloeg een vrouwelijke arts aan de haak en ging met haar in Madrid wonen. Hij is al enige tijd gepensioneerd.’ ‘Als ik het mij goed herinner is hij toch ook arts?’ ‘Inderdaad. Hij is het dan ook geweest die mij aanspoorde medicijnen te gaan studeren. En daar heb ik geen spijt van. Want door mijn beroep ben ik weer in contact gekomen met een jeugdliefde. En ik hoop dat wij elkaar niet meer uit het oog verliezen.’ Deze woorden streelden Zaral. Hij had inmiddels de conclusie getrokken dat Delicia niet getrouwd was. Haar achternaam luidde immers nog steeds Gamero. Toch zou het met haar aantrekkelijk voorkomen niet te rijmen zijn indien deze vrouw niet op z'n minst verloofd was geweest, bedacht Zaral. Om zekerheid te krijgen stelde hij haar onomwonden de vraag of ze getrouwd was. En hij verontschuldigde zich prompt voor wat zij wellicht zou kunnen opvatten als indiscretie. Maar Delicia antwoordde dat ze nooit getrouwd was geweest. ‘Ook ik ben nooit getrouwd geweest’, vertelde Zaral. ‘Na enkele mislukte relaties ben ik vrijgezel gebleven.’ Delicia zei niets. Hij verbrak de stilte door op te merken dat zij volgens zijn berekening nu drieëndertig jaar moest zijn. ‘Dat klopt’, antwoordde zij. ‘Ik ben negenendertig’, hernam Zaral. Delicia werd nerveus. Ze keek op haar horloge, stond op, stopte de stethoscoop in haar tasje en zei dat ze haar ronde door het hotel moest afmaken. Met Zaral sprak ze af, het gesprek de volgende dag voort te zetten in haar appartement. | |
[pagina 79]
| |
‘Morgenochtend krijgen jij en je collega van het Bureau Toerisme een rondrit aangeboden over ons eiland. En 's middags tegen vijven haal ik je hier af’, zei ze en ze nam met een omhelzing afscheid. Nadat Delicia zijn kamer had verlaten bekeek Zaral zich in de grote spiegel tegenover zijn bed en zei tegen zichzelf: ‘En dokter Gamero vergat mij te onderzoeken.’ | |
4‘Vanaf vandaag zal mijn levensritme niet meer uitsluitend worden bepaald door academische ambities’, zei Zaral tegen Delson toen ze de volgende morgen aan het ontbijt zaten. ‘Wat krijgen we nou weer?’ reageerde Delson met opgetrokken wenkbrauwen. Hij had Zaral net verteld over het telefoongesprek met Aldette, en hem ervan verzekerd dat kapitein Rasmendy en zijn bemanning door haar op de hoogte waren gebracht van de redding, en nu kwam Zaral met een heel ander chapiter op de proppen, dat eigenlijk niets te maken had met de wetenschappelijke expeditie. ‘Is de bedrijfsarts Delicia Gamero gisteravond ook bij je op bezoek geweest?’ ‘Ja, heel even. Ze heeft me snel geausculteerd en enkele routinevragen gesteld. Mij mankeerde niets. En ze was dan ook binnen een paar minuten verdwenen.’ ‘Vond je het geen charmante dame?’ ‘Ongetwijfeld. Maar ze was wel een beetje nerveus. Dat viel me meteen op.’ ‘Dat verwondert me niet.’ En Zaral deed hem het verhaal van de onverwachte ontmoeting met Delicia. Nadat hij was uitgesproken knikte Delson en zei: ‘Gods wegen zijn wonderlijk.’ Tien minuten later zaten ze in de luchtgekoelde auto van het Toeristenbureau voor de rondrit over het eiland. De chauffeur, een jongeman van voor in de dertig, had zich voorgesteld als Licenciado Castelos, en er meteen aan toegevoegd dat de gasten hem voor het gemak bij zijn voornaam Drico konden noemen. ‘Ik ben afgestudeerd in de geschiedenis, met als specialiteit de folklore en politieke structuur van Benditania. Ik werk al een jaar of zes als toeristengids en hoop u tijdens de rondrit zoveel mogelijk te kunnen vertellen over ons eiland.’ Zaral en Delson hadden zin in de tocht. Op verzoek van Drico hadden ze plaats genomen op de achterbank, zodat ze ruim konden zitten en ongehinderd naar buiten konden kijken. Nadat Drico de wagen in beweging had gezet begon hij uit te leggen dat Benditania afgeleid is van ‘bendecir’. ‘Benditania betekent voor ons dus: Gezegende Woonplaats. Voordat wij negentien jaar geleden onafhankelijk werden van de Republiek Tanango, die twintig minuten vliegen hier vandaan ligt op het vasteland van Centraal-Amerika, heeft ons volk door middel van een referendum bepaald dat wij een Agro-Theocratische Republiek zullen zijn met een filosofie gebaseerd op de traditie van het Lahua-geloof. Lahua is de pre-Columbiaanse naam van ons eiland. Wij beschouwen Lahua ook als de Oer-kracht, de Schepper van dit eiland. Hij schiep tevens onze taal, die wij | |
[pagina 80]
| |
dan ook Lahua noemen, en die een van de oudste talen in het Caraïbisch Gebied is.’ Doctor Zaral onderbrak Drico met de vraag hoe men in het Lahua zegt: ‘Ik hou van jou!’ Drico lachte. ‘Bes mor! Woorden die afgeleid zijn van het Spaanse “besar” en “amor”. Wie men wil kussen, heeft men lief. Vandaar: Bes mor! Het Lahua heeft een aantal woorden ontleend aan het Spaans en ze in sommige gevallen vervormd’, zei Drico. ‘Bes mor’, fluisterde Zaral en dacht aan Delicia. Maar Drico vervolgde alweer vol professionele ijver zijn uiteenzettingen. ‘Benditania leert veel van het goede van andere landen. Zo zijn wij op het gebied van de landbouw volledig zelfverzorgend geworden door twee produktiesystemen met succes te combineren: het kibboetssysteem van Israël en het sovchozsysteem van de Sovjet-Unie. Vandaar de naam Kibchotz voor het gemechaniseerde staatslandbouwbedrijf op Benditania. Over enkele minuten zullen we langs zo'n kibchotz rijden. Maar wij voeren nog meer projecten uit die misschien voorbeelden kunnen zijn tot navolging in het Caraïbisch Gebied’, ging Drico voort. ‘Ziet u daar die windturbines, heren? Die staan zowat overal op Benditania. Wij maken gebruik van wat niets kost, overvloedig aanwezig is en het milieu niet vervuilt: windkracht! Onze windcentrales voorzien heel Benditania van goedkope energie.’ ‘Dit is belangrijke informatie voor ons milieu-onderzoek’, merkte doctor Zaral op. ‘Ik zal dit zeker in mijn rapport vermelden.’ ‘Milieuvriendelijk zou men ook ons staatssysteem kunnen noemen’, zei Drico, en hij legde uit dat op Benditania de president niet kan worden afgezet door een militaire staatsgreep, omdat er geen president is en ook geen militaire macht. ‘De ruim tienduizend inwoners van Benditania worden bestuurd door een democratisch gekozen Triumviraat en een Assemblée van negen leden. Via een referendum is bepaald dat er geen politieke partijen zijn. De traditionele partijen van vóïr de onafhankelijkheid hebben zich vrijwillig ontbonden. Benditania gelooft noch in het kapitalisme noch in het communisme. Onze Agro-Theocratische Republiek baseert zich op het Solidarisme, met als de drie voorname pijlers: Vrijheid, Gelijkwaardigheid en Vrede. Dat is ook het devies van ons staatswapen’, legde Drico uit. ‘En hoe heeft Benditania het probleem van de militaire staatsgrepen opgelost?’ vroeg doctor Zaral. ‘In plaats van een militaire macht hebben wij een Burgerwacht. Elke Benditaan tussen de achttien en zestig jaar mag in de Burgerwacht dienen. Dit apparaat van Nationale Defensie is zo populair, dat er wachtlijsten zijn, omdat er maar een beperkt aantal personen kan worden geplaatst’, antwoordde Drico. Terwijl ze langzaam voorbij de kibchotz reden vervolgde Drico: ‘Wij moeten rekening houden met onze kwetsbare positie als klein eiland op het westelijk halfrond. Daarom heeft Benditania de Verenigde Staten van Noord-Amerika verzocht haar te be- | |
[pagina 81]
| |
schermen tegen welke binnen- of buitenlandse agressor dan ook. Dit is geregeld bij Defensieverdrag. Onder de defensieparaplu van de Verenigde Staten van Amerika voelen alle Benditanen zich dan ook veilig. Daar wij ideologisch ingeklemd liggen tussen Cuba en Nicaragua, wat een sterke Sovjetrussische invloed betekent, wordt vanaf de hoogste klas van de basisschool tot en met de universiteit Russisch onderwezen. Omdat het onderwijs in vreemde talen al op de basisschool begint is elke moderne Benditaan viertalig: we spreken Spaans en Lahua, de officiële talen, en Engels en Russisch. Zijn er nog vragen, heren?’ ‘Werken er op Benditania veel vreemdelingen?’ wilde doctor Zaral weten. ‘Vóór de onafhankelijkheid: ja. Maar na de onafhankelijkheid hebben wij een nationaliteitenhervorming toegepast die zeer goed is ontvangen. Er heerste onder de oorspronkelijke Benditanen een soort bekrompen chauvinisme met als pijnlijk gevolg structurele vreemdelingenhaat. De ouderwetse Benditanen zelf zijn daar mede schuld aan geweest. Een vreemdeling moest hier eerst tien jaren onafgebroken hebben gewoond om, zoals dat heet, van rechtswege te worden toegelaten. Het soevereine Benditania heeft de wachttijd drastisch ingekort tot drie jaar. De vreemdeling wordt dan automatisch Benditaan en desgewenst met behoud van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Je verliest dus niets. Je wint er alleen maar bij. En zodoende kan geen enkele geboren en getogen Benditaan meer tegen je zeggen: “Rot op naar je land!” Want je land is ook Benditania. Zo werkt ons Solidarisme’, zei Drico trots. De rondrit eindigde voor de ingang van hotel Azteca, waar afscheid werd genomen van de gids. De receptioniste overhandigde doctor Zaral een envelop die hij openscheurde toen hij eenmaal weer terug was in zijn kamer. Het was een brief van Delicia, met een verzoek: ‘Bel mij zodra je terug bent. Bes mor. Raad eens wat dat betekent!’ Zaral belde direct het nummer dat Delicia had vermeld. | |
5Het telefoongesprek met Delicia was, in tegenstelling tot hetgeen Zaral had verwacht, zakelijk en niet romantisch. ‘Het Wetenschappelijk Centrum in New York, dat jullie expeditie coördineert, heeft laten weten dat kapitein Rasmendy het op prijs stelt dat jullie zo spoedig mogelijk terugkeren naar de vs om weer deel te nemen aan de expeditie’, zei Delicia. ‘Deze boodschap hebben wij hier ontvangen van de Noordamerikaanse Ambassade. Jij en Delson vertrekken daarom vanmiddag om twintig over twee naar Vaxmal in de Republiek Tanango, en van daaruit via Mexico City naar New York. Het Wetenschappelijk Centrum heeft het vliegticket al betaald en bovendien voor elk van jullie tweeduizend dollar handgeld overgemaakt. Ik heb alles reeds bij me. Jij en Delson kunnen nu gaan eten in het restaurant van Azteca en daar op mij wachten. Ik kom jullie binnen een uur afhalen voor de rit naar het vliegveld. Heb je nog vragen, schat?’ | |
[pagina 82]
| |
‘Nee, lieveling, alleen een bevestiging: Bes mor!’ ‘Dat heb je snel geleerd’, antwoordde Delicia. ‘Tot straks dus. En smakelijk eten!’ Nadat Zaral Delson het nieuws van hun plotselinge vertrek had meegedeeld reageerde deze met: ‘Men valt op Benditania van de ene verbazing in de andere.’ Opschieten was nu de boodschap. En binnen enkele ogenblikken zaten de beide geleerden weer aan tafel. De tijd scheen nu zo snel te verstrijken dat Delicia plotseling voor hen stond met de vliegbiljetten en het handgeld. Op het vliegveld werden zij verwelkomd door majoor Caraguay en een vertegenwoordiger van de Noordamerikaanse Ambassade. Het inchecken was snel gebeurd. En terwijl Delson zich met de anderen onderhield zonderden Delicia en Zaral zich even af. Ze wisselden adressen en telefoonnummers uit en verloren zich in een conversatie die kenmerkend is voor scheidende geliefden. ‘Jij bent mijn Benditania, of kortweg Bendita, de door God gezegende, mijn eeuwige Liefde’, zei Zaral plechtig. ‘Bes mor’, fluisterde Delicia en nam met een innige omhelzing en een kus afscheid van hem. ‘Bes mor’, zei Zaral. ‘Je klinkt als een echte Benditaan.’ ‘Ik bèn een Benditaan!’ antwoordde Zaral. En hij moest zich spoeden naar de vertrekhal, waar Chet Delson al enige tijd ongeduldig op hem stond te wachten. |
|