‘U hoeft niet verlegen te zijn. Als u wilt zal ik gras voor u snijden want dat is immers wat paarden eten.’
‘Wezen, ik ben wel een paard maar vergeet niet dat ik koning ben. Ik eet alles wat u mij aanbiedt. Als u rijst eet, eet ik ook rijst en wanneer u brood eet, eet ik ook brood.’
‘Dus u eet alles?’
‘Ja!’ De wijze gaf hem een half bord rijst en een theelepeltje toespijs.
‘Eet dit maar lekker op, ook al is het niet veel. Als het niet genoeg is kunt u altijd bij krijgen.’ Toen het paard klaar was met eten vroeg de wijze: ‘Hebt u genoeg gegeten?’
‘Ja Wezen, ik heb echt mijn bekomst.’
‘Goed zo. Dan leg ik nu iets op uw rug wat me een beetje steun geeft zodat ik er niet afval als u rent.’ De wijze legde een zadel op de rug van het paard en bracht de stijgbeugels aan om zijn voeten in te zetten. Daarna deed hij het bit in zijn mond en maakte de teugels vast.
‘U moet naar mij luisteren, hoor.’
‘Ja, dat zal ik doen.’ De wijze nam toen de zweep.
‘Ik ga op uw rug zitten, hoor. Dan kunnen we nu op zoek gaan naar het eiland Java en naar het wezen dat Mens heet.’
‘Ja.’
Hij klom op het paard, pakte de teugels beet en daar gingen ze, richting grote weg. Maar voordat ze daar goed en wel gekomen waren, hield hij het paard met een ruk aan de teugels in en dwong het terug naar het erf. Dat erf was groot; de wijze had het speciaal gemaakt om het paard af te richten. Als het paard de ene kant op wilde, hield hij de teugels in en dwong het de andere kant op. Na enige tijd was het paard helemaal afgemat. Het schuim stond op zijn mond, want telkens als het opsprong rukte de wijze Sahir aan de teugels. Tenslotte liet het paard zich uitgeput op zijn knieën vallen.
‘Ach Wezen, als het zo nog langer doorgaat, val ik er dood bij neer. Ik kan echt niet meer.’
‘Kun je niet meer?’
‘Nee.’
‘Wil je nog blijven leven of wil je liever dood?’
‘Laat me alstublieft leven. Ik geef me gewonnen en onderwerp me aan u.’
‘Dus je geeft je over?’
‘Ja. Wilt u alstublieft het bit weghalen want mijn mond is helemaal kapot.’
‘Ja, maar als ik dat doe ga jij er vandoor.’
‘Nee, echt niet.’
‘Op je erewoord?’
‘Ja.’
‘Goed, luister dan naar mij. Je hoeft niet meer op zoek te gaan naar het eiland Java en het wezen dat Mens heet. Om je de waarheid te vertellen, ik ben degene die Mens heet, en het eiland Java is hier waar ik woon. En die wezens die je hier