‘Un' doro no, we dan un' tek' presi, m' e kon.’ [Zijn jullie er, wel nemen jullie plaats, ik kom.] Na een half uur gaf Oom Adriaan hun een wenk om naar binnen te komen. Ze moesten hun schoenen uittrekken. Ze moesten op de vloer gaan zitten; vlak voor Oom Adriaan zat het meisje. Oom Adriaan sloot zijn ogen en vreemde tongen begonnen te spreken.
Na ongeveer een kwartier nam hij een sigaar, stak die aan en begon te roken. Hierna nam hij sopi (dran) [sterke drank] en waste er haar gezicht mee. Toen haalde hij een kleine spiegel te voorschijn. Daaruit begon hij voor te lezen voor de familie.
‘Die kleine vrouw, die nu voor mij zit... hm...’ Hij zette zijn sigaar weer in zijn mond, keek om zich heen en zweeg. Ineens keek hij recht voor zich uit naar de vader van het meisje en wenkte hem dichterbij te komen zitten. Toen vroeg hij de vader, of ze dat meisje mee hadden genomen naar de stad. De vader schudde zijn hoofd van ja. Oom Adriaan zuchtte diep en zei: ‘Wel, luister hier, ik weet het niet, maar hoe ik het hier zie, heeft je dochter haar geest in de stad achtergelaten.’ Oom Adriaan haalde een rode zakdoek uit zijn broekzak en veegde zijn gezicht af. Hij nam de fles met sopi en schonk wat in een kleine kalebas. Hij nam er een slok van en blies die over het meisje. Toen haalde hij zijn spiegeltje te voorschijn en begon weer in vreemde tongen te spreken. Toen hij weer normaal begon te praten, zei hij tegen de familie: ‘Kijk, jullie moeten je klaar houden, want over drie dagen moeten we naar de stad gaan om de geest terug te nemen.’
Drie dagen later was ook de familie van Syori op weg naar de stad, om de geest van Syori terug te halen. Op een donderdag, omstreeks vijf uur 's middags meerde de kotter met de familie van Syori aan bij de Platte Brug aan de Waterkant. Ze spraken af om de volgende dag naar de plaats te gaan waar de twee elkaar hadden ontmoet.
Zoals afgesproken waren ze op vrijdag om zes uur 's morgens ter plaatse. En precies op datzelfde tijdstip arriveerde de familie uit de Para. Het meisje rende naar Syori. Ze omhelsden elkaar en begonnen direct met elkaar te praten. De twee families maakten kennis. En vanaf die tijd bestaat er liefde tussen de Coronianen en de Paranen. Om die liefde te bekrachtigen hebben ze toen besloten een koek te bakken waarin de produkten van de Para en van Coronie worden samengevoegd. Zo zijn kasabadokun en kasabadosi [volkskoek en spijssoort gemaakt van cassavemeel/cassave] ontstaan. De liefde tussen Paranen en Coronianen zal nooit meer kunnen verdwijnen.
[Vertaald uit het Sranantongo door S. Sombra]