André Cirino
De inheemse man en een priester
Vroeger woonden de inheemsen meer het binnenland in dan tegenwoordig, nu zij de kustvlakte van Suriname bewonen. Hun wijze van leven was sterker door hun eigen cultuur bepaald. Al in de vroege avonduren was bijna iedereen in zijn hangmat. Behalve sommige moeders. Terwijl zij de katoen voor een nieuwe hangmat aan het spinnen waren, vertelden ze rondom een houtvuurtje aan hun kinderen verhalen uit het verleden. Reeds bij het krieken van de dag stonden de inheemsen op en de jagers verdwenen in het bos. Voor de eerste zonnestralen aan de horizon verschenen waren de vissers op weg in hun korjalen om de fuiken op de gevangen vis te controleren.
Zo ging het jaar in jaar uit met het leven van de inheemsen van Suriname in de vroegere tijd. Hun godsdienst was een natuurgodsdienst. Hun geestenbezweerders genazen zieken en geestelijk gestoorden door middel van geesten uit de geestenwereld. Maar nee, dat lieve leventje dat de inheemsen leidden was in het oog van de blanke man niet christelijk. Daarin zou drastisch verandering komen. In die tijd hadden vele inheemse mannen meer vrouwen, oudere en jongere. Omdat de eerste vrouw ouder was geworden, moest een jongere haar plaats innemen, zij moest voortaan het huishouden doen. Ook was het haar taak om de kostgrond te beplanten en de aanplant vrij te houden van onkruid.
Het gebeurde op een kwade dag dat een blanke priester per korjaal bij een inheems dorp aankwam. Om wat te doen? Hij zou de inheemsen komen bekeren en het evangelie aan de ‘arme stakkerds’ brengen. Op den duur zouden de inheemse mannen gedoopt worden en voortaan bijvoorbeeld Johannes in plaats van Tukajana heten. Volgens de pater werd de man een nieuwe mens wanneer hij gedoopt zou worden. Dat begreep het slachtoffer ook donders goed. De pater onderwees de inheemsen over vele kerkelijke wetten en gebruiken. Bijvoorbeeld dat er op goede vrijdag geen vlees gegeten mag worden. Dat werd door de inheemsen goed begrepen en ook heel goed onthouden!
Op zekere dag, het was het zoveelste bezoek van de priester aan het dorp, betrapte hij Johannes op heterdaad toen hij en zijn gezin bosvarkensvlees aan het eten waren. Was dat een bijzonderheid? Och mens, nee toch! Maar pas op dat moment zou de priester ontdekken dat hij de inheemsen uiterlijk kon veranderen, maar niet hun binnenste. Op de vraag van de priester aan Johannes of hij niet wist dat het die dag goede vrijdag was en dat hij dus geen vlees mocht eten, antwoordde Johannes hem dat hij vroeger Tukajana heette: ‘Door het doopsel van de pater heet ik nu Johannes, zo ook heeft hij het vlees gedoopt en dat heet nu: de vis anjumara!’