Emelina Sabajo
Konokokoja/De bosgeest
De honingzoeker, hij ging honing losbreken uit bomen. Hij had een kalebas op zijn hoofd gezet en die paste hem naadloos. Hij ging honing zoeken en hij ontmoette een bosgeest.
‘Hoe komt het dat je hoofd zo mooi is, jongeman?’ zei de bosgeest tegen hem.
‘Ik heb me gescalpeerd’, antwoordde de man.
‘Dat zou bij mij ook goed staan’, zei de bosgeest tegen hem. ‘Zou je mij ook niet kunnen scalperen, zodat mijn hoofd ook zo wordt, dat zou me goed staan’, zei de bosgeest.
‘Ik kan je zeker scalperen, grootvader’, zei de man. ‘Ik zal je hoofd villen, maar je moet niet kermen’, zei de man. Hij maakte een inkeping in zijn hoofdhuid en hij stroopte zijn hoofdhuid af.
‘Au!’ zei de bosgeest steeds tegen hem.
Toen hij klaar was met het villen van het hoofd van de bosgeest, smeerde hij het in met peper.
‘Au!’zo schreeuwde en kermde de bosgeest voortdurend.
‘Ik heb het ook zo gedaan, het deed me verschrikkelijk veel pijn, maar omdat ik mijn hoofd zo wilde, heb ik het verdragen, grootvader’, zei hij steeds tegen de oude man. Zo kwam hij klaar met hem. Er was geen hoofdhuid meer op het hoofd van de bosgeest.
Na verloop van tijd ontsproot de peper op het hoofd van de bosgeest. Met een hoofd vol wuivende peperstruiken ging de bosgeest door het leven.
Een andere keer ontmoette hij hem weer.
‘Aha! Jij bent toch niet degene die mij heeft laten lijden, jongeman?’ zei hij.
‘Helemaal niet, grootvader’, zei de man, ‘ik ben het niet. Hij is lang geleden overleden, grootvader’, zei de man, ‘hij is overleden.’
‘Je lijkt precies op hem, jongeman, jij moet hem zijn.’
‘Ik ben het niet, grootvader’, zei de man, ‘daar verderop is hij gestorven.’
‘Laten we naar zijn overblijfselen gaan kijken’, zei de bosgeest. De man nam hem mee, hij wist het gebeente van een hert te liggen, en daar bracht hij hem naar toe. ‘Hier is hij gestorven, ik weet dat zijn botten hier zijn’, zei de man.
‘Ha, we moeten op zijn overblijfselen dansen, jongeman’, zei de bosgeest. Ze gaan dansen bij de beenderen van het hert. Daar was de man die hem gescalpeerd had, zogezegd doodgegaan. Ze zingen en dansen.
‘Hij heeft een gezicht zonder vlees, trala, trala’, zingen ze. Ze dansen en dansen en tenslotte begint de man moe te worden. De bosgeest weet maar niet van ophouden. De man wordt moeier en moeier.
‘Die opa gaat mij nog ombrengen’, zegt hij bij zichzelf. Ze gaan steeds harder springen en dansen. En als de man merkt dat hij te moe wordt, zegt hij: ‘Laten we