Epiloog
Ik hoor hem huilen aan de andere kant van de oceaan. Er is iets mis met de synchronisatie, een volle seconde verschil. Als zijn snik al voorbij is, hoor ik die nog hier.
‘Je moet niet opgeven,’ zeg ik nogal wanhopig. Het is stil voor een lange tijd. Ik heb het dwaze idee de zeestromingen te horen in de achtduizend kilometer kabel op de oceaanvloer. Dan komt hij weer: ‘Heb je die motoronderdelen nog gekocht?’ Ik staar naar het behang.
‘Ze zijn onderweg,’ zeg ik. Weer is er een stilte en ik vraag me af wat elke stilte me gaat kosten. Hij noemt de naam van iemand met wie ik vriendschappelijk omging omdat hij me nodig had.
‘Je moet de groeten hebben,’ zegt hij.
‘Dank je,’ antwoord ik.
‘Het is bijna niet vol te houden,’ zegt hij dan weer. ‘Jongen, weet je zeker dat je snel terugkomt?’
‘Reken maar,’ zeg ik en ik zal er een paar uur later om blozen.
‘Het liefste ging ik weg,’ zegt hij voor het eerst in zijn leven.
‘Hier is het ook niet alles,’ reageer ik obligaat.
‘Weet je dat ik me afvraag waarom ik er hier en nu geen eind aan maak?’ vraagt hij. Maar hier en nu is voor mij daar en toen. En ik vraag: ‘Hoe zou je dat dan willen doen?’
‘Ik heb nu een pistool,’ zegt hij.