Landmeten (onder pseudoniem Winston Leeflang)
(1992)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
[pagina 129]
| |
IAmsterdam, 30 maart 1991
Vriend!
Misschien heb je het je amper gerealiseerd, maar afgelopen maand vierden wij het derde lustrum van onze kennismaking. Verwacht nu geen bespiegeling van Vijftien Jaar Vriendschap Door Dik En Dun, want ik moet de was nog uit de machine halen, een shampooroller gaan huren en de boel grondig schoonmaken, morgen krijg ik immers kritisch bezoek: mijn ouders. Tot het opruimen behoort ook het afwerken van allerlei dingen die ik nog in mijn hoofd had, zoals dit briefje. Hierbij het verhaal, ‘De Hongaarsen’, in een kopievorm zoals men die enkel aan goede vrienden kan sturen (ik was door mijn pak schrijfpapier heen). Laat me rechtuit weten wat je ervan denkt, zelfs als je het een goed verhaal mocht vinden. All the best, ook voor moeders en de koter,
Winston Leeflang | |
[pagina 130]
| |
terug uit het goede en warme Suriname en had me al luidkeels beklaagd over die ellendige winterse grauwheid en koude, of Vadertje Winter nam me bij de lurven en velde me met een forse griep. Ik krabbel net weer wat overeind, nog nasnotterend en licht wollig in het hoofd, en hijs me direct weer achter de toetsen. Ik ga maar niet een heel relaas geven over Suriname dat ik met zoveel heimwee achter me moest laten. Het was een fantastische tijd, extreem druk, zeven dagen in de week werken van 's morgens tot 's avonds, en dan nog al die goede vrienden die overal tussendoor krioelden. Holland was verschrikkelijk, die zondagmorgen van mijn aankomst, na een verder comfortabele reis. Grauw, kil, en van vliegveld tot huis vlakke betonwegen, stalen vangrails, lantaarnpalen en uitzicht op grijs bevroren kaarsrechte weiden. Ik heb behoorlijk last van heimwee gehad, nog nooit eerder zo sterk. Heb je van mijn uitgever inmiddels een kopie ontvangen van het hele manuscript van Landmeten? Ik heb hem vanuit Suriname gevraagd jou die toe te sturen, maar ben vergeten na te gaan of hij het ook daadwerkelijk gedaan heeft. Ik heb niet eens geïnformeerd naar jullie gezondheid, de groei van de kleine en de inrichting van het huis. Ik geloof dat ik tot in de eeuwigheid redenen kan bedenken waarom een bezoek er niet in zit, maar heus: het is geen kwade opzet, de wil is er, wees daarvan verzekerd en - met Bertolt - neem het een oude man niet kwalijk... Groet je lieveling plus koter in ieder geval hartelijk van me, en laat snel wat horen,
Winston Leeflang | |
[pagina 131]
| |
IIIAmsterdam, 24 mei 1991
Dag Vriend,
Op het punt van verschijnen staat een verhaal, het je welbekende ‘De Hongaarsen’. Uiteraard zal ik je een exemplaar van het tijdschrift toesturen - al schiet ik natuurlijk daarmee mezelf onder de duiven, want ik mag je toch wel rekenen tot de trouwe boekenkopende fans - doe dus geen moeite de plaatselijke boekhandelaar of tijdschriftenverkoper uit te leggen dat je geen maatstaf voor je eigen leven zoekt, maar een van papier. Wel geheel zelfstandig mag je desgewenst een ander schrijfsel van mijn harde schijf aanschaffen, verschenen onder het pseudoniem Michiel van Kempen: een verhaal in De Volkskrant van a.s. vrijdag over, ja, wat anders dan de Nederlandse schrijvers? Zoveel moois voor minder dan een knaak: dat vind je zelfs bij De Slegte niet meer! Een tegenvaller voor mij was dat Landmeten niet is opgenomen in de lopende aanbieding. Ik heb er een stevige discussie over gehad met mijn uitgever. Hij was er nog steeds niet uit hoe dat met het pseudoniem moet. Je weet: ik heb voor mijn essays, recensies en bloemlezingen altijd de schuilnaam Michiel van Kempen aangehouden en mijn eigen naam voor de verhalen. De vraag is of de verhalen die nu in Landmeten gebundeld worden ook onder de schuilnaam moeten worden uitgebracht. Nu heb ik er wel begrip voor dat een uitgever met een debutant die compleet verborgen moet blijven, weinig kan aanvangen. Hij zegt: het is moeilijk om het pseudoniem te bewaren en zeker als dan later uitkomt dat achter Michiel van Kempen een Surinaamse auteur zit, dan is het | |
[pagina 132]
| |
werkelijk een schandaal: er wordt gesuggereerd dat er vernieuwing in de Nederlandse literatuur zit, maar dat bleek dus het werk van een Surinamer te zijn. Ja, daar zit wat in en daar sta ik nu voor een keuze die van me vraagt de moed op te brengen me den volke te tonen, in m'n blote kont. Het is zo vreemd dat je in al je afwegingen minder geleid wordt door het idee dat je verhalen de moeite van het lezen waard zijn, dan door het onontkoombare negativisme van die lieden die mij niet mogen. Misschien houd ik ook wel te veel rekening met het kleine groepje dat goor inspeelt op de integriteitskwestie: wie is hij? waar bemoeit hij zich mee, hij is toch niet iemand van ons? het is vals wat hij schrijft! Die integriteitsvraag stellen ze alleen maar omdat ze er zich geen idee van kunnen vormen wat zoiets als integriteit zou moeten zijn: zich kwetsbaar opstellen, dat leerde je als man van mijn generatie niet, ik heb het mezelf aangeleerd en het viel me niet eens moeilijk. Maar hun is niet de gedachte gegeven dat iemand zich volledig zou kunnen identificeren met iemand anders. Je bent en blijft toch zoals je uit bloed en bodem bent opgewassen? Dat is hun redenering. Ik moet daarvan toch echt afstand nemen en er niet zo'n punt van maken dat zou uitkomen dat ikzelf in Nederlandse bloemlezingen sta. Als ik daar echt rekening mee houd, ga ik in feite mee met opvattingen die ik altijd in mijn recensies heb willen bestrijden. Het gaat om wat je concreet doet en niet de grenzen tellen, maar het grensoverschrijdende. Ik ben zelfs nog verder mee in de gierput van het denken van mijn tegenstanders afgedaald. Bang werd ik voor de mensen die zouden gaan zeggen: Kijk, de aap komt uit de mouw, jarenlang heeft hij de Nederlandse literatuur gepromoot, hij bouwt een kathedraal en zet zijn eigen standbeeld op het hoofdaltaar. Meestal werp ik dit soort krabbenwerk ver van | |
[pagina 133]
| |
mij, maar ongewild vreet het toch in als een langzaam werkend zuur. Als ik eraan denk dat ik datgene wat ik nu al bijna tien jaar met hart en ziel doe, zou moeten gaan verantwoorden tegenover een clubje, waarvoor die verantwoording van nul en generlei betekenis is, en dat ik mij daarom zou laten ringeloren, dan stijgt de benauwenis naar mijn borst en word ik verschrikkelijk kwaad! Alsof ik me verexcuseren moet! Je zegt toch ook niet tegen iemand die je moedwillig tegen de schenen hebt geschopt: Sorry voor het spijkerbeslag, de volgende keer trek ik pantoffels aan? Ik geef toe dat ik er nog niet helemaal uit ben, want er zijn ook goede argumenten vóór handhaving van het pseudoniem Michiel van Kempen. Misschien dat de lezers objectiever oordelen en de boodschap meer serieus nemen, als ik het pseudoniem wel handhaaf. Ik weet het niet: ik neig er toch toe om maar open kaart te spelen en ook mijn eigen naam Winston Leeflang op de verhalenbundel te zetten. Is het dit weer? Dit is het weer. Toch nog meer dan ik dacht. Ik peins wat af, peins met me mee, want je weet dat ik je oordeel in dezen bijzonder op prijs stel.
Winston Leeflang | |
[pagina 134]
| |
Hongaarsen’: ‘...Winston Leeflang. Laatstgenoemde is een kennelijk uit Suriname afkomstige auteur die binnenkort bij In de Knipscheer debuteert met de bundel Landmeten. Leeflangs vertelling heet De Hongaarsen, en gaat over in Paramaribo verdwaalde Hongaarse tweelingzussen, het kortstondig huwelijk van een van beiden met de heer Adeldom, en diens operatie vanwege prostaatkanker. Het is een absurd en nogal humoristisch verhaal, waarin op vooralsnog onverklaarbare wijze enkele zeer Vlaamse zinnen terecht zijn gekomen: “Wel dan, stap in, ik ga je daar zetten”, of: “Ik ga niet lang blijven, ik moet weer verder.” Is dat behalve Vlaams ook een Surinaamse tongval, of zit het anders?’, aldus vraagt Henk Blanken zich af - ‘Blanken’, dat zou toch een mooie naam zijn in een sleutelroman voor een Hollandse recensent zonder verstand van zwarte literatuur - nomen est omen. (Wie kan er de werkelijkheid verbeteren: ik zag pas nog een redactrice van Opzij op de televisie met de naam Manschot en in hetzelfde programma ene ir. Parent van een afdeling geboorteregeling!)
Ik laat de beantwoording van de door Blanken opgeroepen vraag graag aan jou over.
Rest mij jou en de jouwen allerhartelijkst te groeten,
Winston Leeflang | |
[pagina 135]
| |
uitbrengen, heeft iets dubbels schrijf je, alsof de trainer het veld oprent en zelf wil scoren omdat zijn spelers falen. Goed. Maar stel nu eens dat Bobby Robson als middenvelder opduikt in het hart van het psv-team? Hij heeft daarvoor een van die miljoenenvergaarders streng naar de zijlijn gewezen en snelt tevoorschijn van achter het cornerpaaltje. In zijn haast sleurt hij de cornervlag omver, de schoonheidsprijs verdient hij er niet mee, maar met een zwiepende sliding, een goocheltruc met de bal, een stuiterballetje op de knie en een kopbal die het leder exact voor zijn van roestvrijstalen noppen voorziene voetbalschoen brengt, deponeert hij de bal achter de rug van de bedonderd kijkende keeper van een andere topclub, Best Vooruit of odi (Ontspanning Door Inspanning). Ik trek - je vat 't al - met ijzeren consequentie de door jou gehanteerde beeldspraak door. Er zitten problematische kanten aan deze zaak. Allereerst is daar die gesneuvelde cornervlag, zonde van het naaiwerk. Dan zijn daar die voetbalnoppen, roestvrij staal, goed, maar hadden we bij de fifa niet afgesproken dat ze van rubber zouden zijn? Scoren, daar gaat het om. Is dit zo? Laat ik er dit van zeggen: Ik bedoel met ‘scoren’ het voortbrengen van een boek dat er wezen mag. Of dat in dit geval zo is, valt even buiten het debat, laten we voor het gemak er maar van uitgaan, dat het wel zo is. Om die naamsbekendheid is 't me absoluut niet te doen, nee, dan zou ik de minister-president van een hondedrol in de halsstreek voorzien en zorgen dat de pers met enige degelijke Nikons in de buurt was. En ik besef ook terdege dat onthulling van het pseudoniem wel eens niet in het voordeel van mijn krediet als literatuurhistoricus zou kunnen werken. Je brandbrief heeft mijn twijfels dienaangaande er niet kleiner op gemaakt. Ik vind wel dat die verhalen voor mijzelf iets afgeronds beteke- | |
[pagina 136]
| |
nen - al of niet definitief afgerond - en dat ze de moeite van het lezen waard zijn. Ik wil de presentatie ook zo sec mogelijk houden, de verhalen moeten voor zich spreken zonder een aan de boom genagelde pasfoto van de auteur op de achtergrond, of voor de sadomasochisten: een pasfoto van een aan de boom genagelde auteur. Dat nationalisme in de literatuur minder gevaarlijk is dan in de politiek, dat weet ik zo net nog niet. Juist omdat het om een gebied gaat waar de emotionaliteit niet weg te denken is, kon het kunstzinnige tuintje het politieke knollenveld wel eens in belang overtreffen. Denk je ook niet? Hier kraken de hersens verder, denk mee, denk mee, en al kan de kachel er niet van branden: dankbaarheid zal je deel zijn,
Winston Leeflang | |
VI
| |
[pagina 137]
| |
van het felbegeerde visum richting Holland gaat. Vervolgens kom ik in Nederland - ‘gevlucht’ zeggen ze dan in Suriname, altijd werd dat gezegd, zelfs al ging je twee weken op vakantie in het buitenland - ik ‘vlucht’ dus naar Nederland, houd het pseudoniem aan en alles kan worden misverstaan. Door de critici (en van die soort bestaan er geen in Suriname) die willen indelen, die een soepel draaiende windhaan willen hebben, die willen weten uit welke hoek de wind waait. Ik dreig dus het tegendeel te bereiken van wat ik beoogde: geen absoluut objectieve beoordeling, maar een compleet verkeerde inschatting, de literatuurgeschiedenis zet de vos per ongeluk in het kippenhok, maar er zijn zoveel kippen dat de vos wordt doodgepikt. Jongen, ik zit geklonken aan mijn Siamese wederhelft. Loop ik naar rechts, dan begint hij ook naar rechts te lopen, loop ik naar links, dan loopt hij met me mee. En schreeuw ik dat hij stil moet staan, dan draaien we tegen elkaar in en snijdt de pijn door het vlees. Het is nooit goed. Er zit hier een man en ik wil je over hem vertellen, omdat ik dan misschien ook iets over mezelf duidelijk kan maken. Die man lijdt al vanaf zijn jongste jaren aan registreermanie. Op den duur is die manie de meest absurde vormen gaan aannemen. Al tijdens de eerste jaren op de middelbare school stelde hij een lijst op van zijn schaarse bezittingen, alles wat hij in bruikleen had van zijn ouders en wat daar aan verjaardagsgeschenken bij was gekomen. Maar niet alleen golden optelsommen, inventarissen en lijsten voor de uiterlijke wereld, hij ondervond een sterke drang om ook datgene te ordenen wat hem met de dag meer intrigeerde: sex. Hij praat er heel open over en dat is een schitterende gewaarwording: het ene moment hebben we het over het sociale beleid, het volgende even zo gemakkelijk over masturbatie (er zit een verband | |
[pagina 138]
| |
tussen die twee...). Welnu, hij begon zijn persoonlijke encyclopedie van de seksualiteit toen hij een jaar of dertien oud was en breidde die met de jaren uit. Op multomapblaadjes noteerde hij een trefwoord, trok daar met een viltstift een gele streep onder en verzon er zelf een omschrijving van het lemma bij. Na verloop van tijd zocht hij alle vindbare Latijnse benamingen op en voegde die na elk trefwoord toe. Maar, zo heeft hij verteld, hij stoorde zich aan de opeenvolging van de meest vulgaire met de meest steriel-wetenschappelijke woorden en daarom wijzigde hij gedurig de trefwoorden. Meer en meer verwijswoorden completeerden de collectie lemmata en in een vlaag kwam hem wel eens het idee voor ogen dat dit later hét naslagwerk op het gebied van de seksualiteit zou worden. Maar vooralsnog wenste hij niets van zijn verzamelde sexkennis vrij te geven. De ringband werd weggestopt in een van de diepe kasten die in het stokoude huis waarin hij woonde tijdens de laatste verbouwing waren geconstrueerd om althans één wand van zijn kamer een modern lineair aanzien te geven. Illustraties werden aan de encyclopedie toegevoegd. Geïllustreerde bladen ploos hij na op geschikt materiaal. Een zwartwit plaatje van een baby versierde de tekst over ‘primaire en secundaire geslachtskenmerken bij 0- tot 4-jarigen’. Een advertentie voor tampons leverde de foto voor een pril meisje met puberteitsborstjes. Uit een wat minder chique blad knipte hij een foto van de torso van een ontblote dame. Hij plakte die op het ringblaadje met het lemma ‘Borsten’, trok lijnen en gaf aan: tepel en tepelhof. De onderste inktlijn vlekte een beetje op het gladde papier van de uitgeknipte foto. Het was een mooie foto, je kon nog net zien dat de vrouw haar armen opgetild hield, haar handen samengevouwen in haar hals. Hij had de foto verantwoord uitgeknipt, zei hij. | |
[pagina 139]
| |
De encyclopedie van de seksualiteit werd opgevolgd door een inventaris van zijn grammofoonplatencollectie. De encyclopedie van de seksualiteit werd nog wel voor de dag gehaald, maar om een ander genot dan dat van de compleetheid in sexualibus. Zijn studietijd brak aan en bracht hem in de krochten van de heuristiek. Ademloos hoorde hij uit de mond van een docent hoe zich de gangen en trappen van het bronnenonderzoek voor hem openden. De rondleiding door de universiteitsbibliotheek duurde hem veel te kort en hij keerde er nog op dezelfde dag van de excursie terug om er uren door te brengen in de zalen met catalogusbakken en naslagwerken. Zijn eigen boekencollectie werd niet lang daarna op kaart gezet, maar het systeem bevredigde hem niet. Hij stelde zich op de hoogte van het meest gehanteerde kaartsysteem en bestelde bij de kantoorboekhandel van zijn woonplaats een pakje echte bibliotheekkaarten, Atlanta bedrijfsformulieren, bestelnummer zus en zoveel. Alles werd overgedaan, volgens de regels van de bibliothecaire kunst. Het zou niet het laatste systeem zijn dat hij aanlegde. Zijn wetenschappelijke vorming stuwde zijn passie voor de inventarisatie. Van zijn vader, eeuwige twijfelaar, had hij de gewoonte geërfd om alles te bewaren en nooit iets weg te gooien, tenzij het aan onmiddellijk bederf onderhevig was. En hij zou zijn leven lang, over drie continenten, de dozen met zich meezeulen die het compendium van zijn levensloop vormden. Hij ging verder: als alles van belang was wat zich alfabetisch liet ordenen of zich in chronologische volgorde in de kast liet zetten, dan was ook alles van belang wat zich aan een tot op dat moment niet bedacht ordeningsprincipe wilde onderwer- | |
[pagina 140]
| |
pen. Alles was van belang, alles moest vastgelegd, geïnventariseerd en gedocumenteerd worden. Het idee een boek van de hand te doen was nooit bij hem opgekomen, het verlies of de beschadiging van een exemplaar deed hem meer zeer dan wat ook. Maar al noemde hij zich bibliofiel, hij was mundofiel, hij hield van alles wat deel uitmaakte van de wereld en wat zich rangschikken liet. Wat zich niet liet ordenen interesseerde hem niet, bevond zich uit bewuste negatie buiten zijn blikveld en achtte hij in feite ook niet te bestaan. Van bezittingen deed hij nooit afstand. Hij bewaarde alle kassabonnen en aankoopnota's, alle bankafschriften, alle treinkaartjes, bioscooptickets, parkeerkaartjes, lottoformulieren, zelfs de nummers die hij op zaterdag bij de slager moest trekken om aan de beurt te komen. Uiteraard hield hij een dagboek bij en hij schreef daarin exact de tijd van ontwaken en de tijd van naar bed gaan en wat hij van uur tot uur had gedaan. Hij hield de data bij waarop hij naar de kapper ging, vroeg de afgeknipte haardos mee naar huis. Zijn afgeknipte nagels deed hij in een postzegeldoosje met verschillende vakjes, gesorteerd per vinger, en na verloop van een jaar berekende hij de totale groei. Hij woog een mandarijntje mét schil en ná het schillen, bekeek secuur wat zijn digitale weegschaal aangaf vóór het nuttigen van het mandarijntje en ná het nuttigen en alles werd genoteerd. Maar kun je je voorstellen dat dan het leven zichzelf tot last wordt? Dat de beschrijving zo dicht op de activiteiten komt te zitten, dat er geen spatie meer zit tussen de handelingen en de boekhouding? Er ontstaat een rondtollende beweging, de slang bijt in zijn staart, alles trekt naar het middelpunt van de draaikolk toe. Wat hij dan ook niet verzamelde: vrienden, wat hij niet direct documenteerde: zijn eenzaamheid. | |
[pagina 141]
| |
Ik vraag me af of het wezenlijk veel uitmaakt: die centrifugale kracht die hem omlaag trekt, of de middelpuntvliedende kracht die mij alle kanten doet opvliegen zonder echter dat gevaarte op mijn rug te lossen. Hé, zeg ik wel eens tegen Mijnheer Siamees, ben je er nog? Ik zie hem niet, ik hoor hem niet, maar ik weet dat ik aan hem vastzit, zelfs zodanig dat van mij niet het antwoord zal komen wie van de twee het meest waardevol is, ik of die andere kant van mij. En wie welke naam krijgt, daar zal ik ook niet langer van wakker liggen, niets, maar dan ook helemaal niets levert het op. Ik ga geen mandarijntjes pellen en schillen wegen. Liever de verwarring op vier benen, dan op twee benen in rechte lijn de draaikolk in.
Winston Leeflang/Michiel van KempenGa naar voetnoot* |