| |
| |
| |
10 De zender
‘... en ik voel me bedreigd.’
‘Ik heb er alle begrip voor, mijnheer de directeur. Maar u zult wel inzien dat het voor ons als politie ondoenlijk is om iets te beginnen. Als directeur van een school is men nu eenmaal snel de gebeten hond. Ik wil niet zeggen dat het elke dag voorkomt dat een directeur bedreigd wordt, maar het kómt voor. U zegt zelf: er zijn geen ernstige incidenten geweest, de laatste tijd. Er is geen leerling van school gestuurd. Dat maakt de zaak nog moeilijker. We hebben geen enkel aanknopingspunt. Elke gek kan u wel een dreigtelefoontje geven.’
‘Maar u kunt toch niet van me verwachten dat ik u nu een cassettebandje van dat telefoongesprek overhandig!’
‘Dat begrijp ik wel, dat begrijp ik wel. Maar stel: u zou een dreigbrief hebben ontvangen. Dan al, mijnheer de directeur, dan al zou het heel moeilijk zijn om na te trekken waar die gepost is, laat staan van wie die komt.’
‘Maar ik zeg u: die persoon noemde concreet een datum. Op de 29ste, zei hij. Dat is morgen.’
‘Luister: u beraamt een moord. Dan belt u daags van tevoren het slachtoffer op en zegt: ik ga je morgen vermoorden. Ligt dat voor de hand? Nee toch? Maar goed, ik stuur morgenvroeg een patrouillewagen en ik zal zorgen dat er iemand bij u in de buurt blijft. Maar ik kan die toezegging alleen maar
| |
| |
voor morgen doen. Dat moet u begrijpen. Hoe laat begint u morgen, zeven uur?’
‘Nee, er is morgen een lerarenvergadering. We beginnen pas om acht uur. Maar ik ben wel om half acht op school.’
‘Goed, dan is die wagen om half acht bij u.’
Alles gebeurt op het moment dat het gebeuren moet. Neem het donker worden. De zon is net weggezakt. Ik begin aan die kant te lopen. Ik check alle leslokalen, ken de volgorde uit mijn hoofd: tekenlokaal, handenarbeidlokaal, dan de twee wiskundelokalen die samen door een schuifwand tot één groot vergaderlokaal te maken zijn, dan biologie, de talen, en zo de hele rij. Om de twee lokalen moet er één zijn waar de lichten branden. Op twee plaatsen zijn er toiletten. Altijd doe ik bij een van de twee een plas en dan kijk ik of alle kranen goed dicht zijn. Ik loop verder en zet hier en daar een stoel terug in een klaslokaal. Een omgevallen vuilniston schop ik recht. En als ik dan aan het andere einde van de twee gangen ben, is het helemaal donker geworden.
Ik pak een stoel uit de ruimte die mij is toegewezen en zet hem buiten. Mijn transistorradio zet ik aan en ik leun achterover tegen de muur, laat mijn blik dwalen over de lege fietsenrekken tegenover mij. Maar meteen laat ik mijn stoel weer op zijn vier poten vallen, want ik merk dat ik niet de zender krijg die ik wil hebben. Vreemd, heeft iemand aan de knoppen zitten draaien? Ik kijk naar de schaal. Nee, de wijzer staat toch op de goede golflengte. Elke avond geeft dit station op dit uur hetzelfde programma. Nu niet dan? Ik hoor dat de muziek stopt en een stem kondigt de overlijdensberichten aan. Ik luister stomverbaasd. Overlijdensberichten, op dit uur?
| |
| |
‘Heden, de 29ste, is in de Heer ontslapen...’ De 29ste? Vandaag? Ben ik nog suf van de rum van gisteren? Ik ben toch wel iets gewend. Ik kijk op mijn horloge. De datumaanwijzer staat op 28. Ik kan me ook onmogelijk vergist hebben, want gisteren was het de 27ste, de verjaardag van mijn vrouw. Ze is oud geworden, de laatste jaren, en rustig. De getemde feeks. Ik grinnik in mezelf. Ik draai de knop om de stations te zoeken naar rechts. Dan weer naar links, passeer weer de overledenen. Een flard van een naam die op de mijne lijkt. Weer moet ik grinniken. Gevaarlijk gezellig om te dansen op je eigen begrafenis. Als ik een station heb gevonden dat muziek uitzendt, leun ik weer achterover. Ik luister naar de muziek en naar de kikkers die altijd eender en altijd anders hun gekwaak laten horen. Ver weg de sirenes van brandweerwagens. Ik draai mijn hoofd wat, om na te gaan welke richting de wagens kiezen. Soms hoor je ze een minuut niet. Dan rijden ze waarschijnlijk door een dichtbebouwde straat. De sirenes klinken nu luider. Ik sta op en wandel naar de poort. Als ik me niet vergis, komen ze verderop langs, op de hoofdweg. Dan zie ik een rode flikkering tegen de huizen verderop, een sirene klinkt nu hard. Maar de brandweerwagen rijdt niet rechtdoor, maar komt mijn straat ingereden en stopt dan voor de poort. Een man met een pet springt uit de wagen.
‘Wachter, die brand, waar is het?’
‘Brand’, zeg ik, ‘ik weet niks van een brand.’
‘Maar je hebt toch opgebeld en een brand gemeld?’
‘Mi? A no mi. Misschien iemand van een andere school.’
‘Wacht,’ zegt hij en loopt terug naar de auto. Ik kijk achter me. Van hier af heb ik een goed overzicht over alle lokalen, maar ik zie niets bijzonders. Dat kan ook niet, nauwelijks
| |
| |
tien minuten geleden heb ik mijn ronde gemaakt. Intussen arriveert ook een tweede brandweerwagen. De brandmeester komt terug.
‘Ja, de centrale zegt: deze school, deze straat. Brandmelding binnengekomen om negentien-punt-twintig uur. Door de schoolwachter.’
‘A no kan,’ zeg ik.
Een mooi begin van de wacht, zucht ik, als de wagens uit het zicht zijn verdwenen. De extra ronde heeft natuurlijk niets opgeleverd. Ik zit weer, mijn stoel, op twee poten, tegen de muur achteroverhellend. Ik steek een sigaret op en blaas de rook voor me uit. De wolk trekt snel weg, alsof de wind juist is opgekomen in plaats van gaan liggen. Als ik het laatste sliertje volg, valt me op dat er een fiets in de rekken staat. Die heb ik zeker eerder over het hoofd gezien. Straks eens naar gaan kijken.
Dan, ineens, een oorverdovende herrie aan mijn oor. Ik val voorover en sleep de stoel mee. De antenne van de radio zwiept 180 graden om. Ik kan me nog net staande houden. Het duurt een paar seconden voor ik me realiseer dat het de schel daar vlak boven mijn hoofd is die gaat. De schel? 's Avonds? Zijn we allemaal gek geworden? Eerst de brandweer, dan die schel? Als de herrie voorbij is, vat ik weer post op mijn stoel. Ik kijk naar boven, naar die verdomde claxon, alsof ik verwacht dat die ‘sorry’ gaat zeggen.
Ik heb voorlopig geen rust in mijn lijf en besluit een ronde te gaan doen. Ik ben nauwelijks drie meter weg, als ik achter me mijn stoel hoor vallen. Nu niet gek worden, denk ik als ik me omkeer, je had die stoel gewoon op twee poten schuin tegen de muur moeten laten staan. Ik zie niets bijzonders en loop weer verder. Dan is er geschuif in een van de achterste
| |
| |
lokalen. Het lijkt alsof tafels en stoelen worden verzet. Ik knip mijn flashlight aan en ren naar achteren. Als ik bij het eerste wiskundelokaal ben gekomen, blijf ik plots staan. Ik geloof mijn ogen niet. De schuifwand is opengezet. Alle tafels en stoelen staan in een kring. De vergadering kan zo beginnen. Dit is niet waar, zeg ik. Ik weet absoluut zeker dat de banken niet zo stonden opgesteld. Ik loop een paar meter verder. In het tweede lokaal ligt op een van de tafels de voorzittershamer. Juist wil ik het lokaal binnenstappen, als het tot me doordringt dat ik weer sirenes van brandweerwagens hoor. Ik blijf staan luisteren. Shit, dezelfde route. Ik loop snel naar voren.
Wie heeft me dit gelapt? Er zijn natuurlijk genoeg mannen die dit baantje van me willen overnemen. Ik steek een sigaret op, ik ben al op de helft van mijn pakje, word zo nog een kettingroker. Ik hoor die brandweercommandant de directeur al opbellen: ‘Die wachter van u is een grappenmaker. Die zit daar als een jongen van tien jaar het alarmnummer te draaien. Wat denkt u dat dat wel niet kost, telkens uitrukken met een paar wagens, de zaak inspecteren, rapport opmaken? Die vent hangt daar even de clown uit bij die poort als wij komen aanrijden. In plaats van op fatsoenlijke manier de kost te verdienen.’
Ma wakti, denk ik dan. Die zoon van me, die brengt een meisje op de verjaardag van zijn moeder en zegt: ma, mijn cadeau: we gaan verloven. Mooier cadeau is niet denkbaar: zoonlief met zijn schatje op die rotbrommer maakt aanstalten om op te donderen. Geen meid die hele fluitconcerten uitlokt, maar wat belangrijker is: ze is de dochter van de schooldirecteur. Ja ja, die jongen van me. Knappe jongen, heeft hij van zijn vader, haha. En die schooldirecteur, die kan het
| |
| |
toch niet maken om de schoonvader van zijn dochter aan de kant te zetten. Vlak voor dochterlief het arbeidersparadijs betreedt - God hebbe haar ziel - zakken we schoonpapa in de modder. Nee nee, dat kan niet. Lelijk kijken mag, mijnheer de directeur, aanstaand familielid, me voorbijlopen mag ook, maar straks houden we samen receptie in Kras. Schouder aan schouder. En bruidjes pa betaalt. Dus zo levert die zoon van me toch eens wat op. Na jarenlang uit papa's ruif gevreten te hebben. Met zijn vrijpostige smoel, maar... wel een knappe jongen. Haha.
Het is twaalf uur. Ik ben nog nooit zo helder geweest als nu, maar dat is ook niet zo verwonderlijk na zo een avond. Maandenlang gebeurt er niets en dan is het ineens een gekkenhuis. Hé, helemaal vergeten: die fiets. Even kijken. Als ik ernaartoe loop, draait een wagen het erf op en stopt voor de poort. De koplampen worden niet gedoofd. Ik kan niet zien wie het is, maar die auto moet een Rover of een Citroën zijn - die scheve koplampen zie je hier zelden. Er stapt iemand uit, ik loop naar de poort.
‘Ah, u bent het, goedenavond,’ zeg ik, ‘u heeft zeker van die brandmeldingen gehoord? Ik begrijp het ook niet, er is niets aan de hand.’
‘Luistert u goed naar mij. Als brandweercommandant draag ik de volle verantwoordelijkheid over beschikbaarheid van manschappen en materieel. Ik geef toe dat we misschien twee of drie lokalen hadden kunnen sparen voor die vuurzee. Maar we hadden tweemaal vals alarm gehad voor hetzelfde object. Goed, dan zijn we elders een andere brand aan het blussen en intussen komt er een nieuwe melding. Dan moet ik mannen gaan weghalen met een heel grote kans op een derde vals
| |
| |
alarm van een halfdronken halfgare wachter. Daarom ben ik eerst in de jeep zelf gaan kijken en okay, dat neemt even wat tijd als je van de andere kant van de stad moet komen.’
‘U hoort het zelf, mijnheer de directeur, ik zal in het procesverbaal deze feiten vermelden, maar de zinsnede “nalatigheid zijdens de brandweer” kan ik niet opnemen. Gegeven de omstandigheden lijkt het optreden van de brandweer me accuraat. Ik denk dat de zaak nodeloos gecompliceerd wordt, wanneer u het proces-verbaal anders opgesteld wilt zien. Voor de verzekering maakt het geen verschil. Uw eerdere verklaring over bedreiging is hier wel vermeld en een nauwgezet onderzoek naar mogelijke brandstichting volgt nog. Het blijft natuurlijk een klap voor de school en wat de zaak dubbel tragisch maakt is de dood van die wachter. Maar ik wil u nu niet langer ophouden. Als u akkoord kunt gaan met deze versie van het proces-verbaal, dan verzoek ik u hier te tekenen. Juist, ja. Dank u. We zien elkaar spoedig. Wacht u nog even, commandant.’
Als de schooldirecteur de kamer verlaat, brengt een jonge inspecteur een paar vellen papier binnen.
‘Het sectierapport,’ zegt hij. Snel kijkt de politieman de papieren door. Eerst wat achteloos, dan steeds nauwkeuriger lezend. Dan staat hij op van achter zijn bureau en gaat naast de brandweercommandant bij het raam staan.
‘Een nare vent,’ zegt de brandweerman, terwijl hij met zijn hoofd knikt in de richting van de man die daar beneden naar zijn auto loopt.
‘En een nare zaak ook,’ zegt de politiecommandant. ‘Die wachter, staat hier, is verbrand. Maar daarvóór is hij met een lang voorwerp door zijn linker oogkas gestoken, tot in zijn hersens.’
| |
| |
De brandweerman zwijgt.
Dan zegt hij: ‘Een nare vent, maar hij rijdt een mooie wagen.’ De ander kijkt naar buiten.
‘Ja,’ zegt hij, ‘een Rover, die zie je hier niet veel.’
|
|