‘Ik vind er niets aan als er niemand knock out gaat en als er iemand knock out gaat, hoeft het voor mij niet meer,’ zei ik. Ik geloof dat hij wat bevreemd opkeek, maar dat kan ook geweest zijn omdat de hele club, op De Juffrouw en de machinehandelaar die haar wegbracht na dan, druk pratend weer terugkeerde.
‘Ik heb nog steeds niet gehoord wat jullie nou van die importstop op pluimveevoer vinden,’ zei ik. Ik werd aangekeken alsof ik de helse duivel zelf was, terwijl ik toch niet in het minst beledigend wilde zijn - tenzij dan als het kon tegen de vrouw van de hoofdopziener; ik vond het in ieder geval geen schande als zij die niets van de materie afwisten zich buiten de discussie zouden houden.
‘Ik geloof dat we het intussen over een ander onderwerp hadden,’ kwam de maatschappijleraar venijnig uit de hoek. Ik kon me met de beste wil van de wereld niet herinneren dat we van onderwerp veranderd waren, maar liet het maar zo, want zo bijzonder hechtte ik nu ook weer niet aan die kippevoerkwestie. Ik moet het antwoord op de vraag waarom er toen een stilte viel tot op dit moment schuldig blijven.
Ik twijfel er niet aan dat het opnieuw die vrouw van de hoofdopziener - arme ziel - geweest is, die weer het eerst het woord nam.
‘Ik geloof dat niet iedereen de regels van het sociale leven even goed kent,’ zei ze. Ik was het met haar eens, tegen mijn zin, maar ik ben niet onsportief in die dingen, tenslotte was het de bromfietser zijn eigen fout, daar had ze gelijk in. Ik geloof dat ook de maatschappijleraar het met haar eens was, want hij zat bedachtzaam zijn hoofd te schudden, terwijl de hoofdopziener bezorgd in de richting van zijn eega keek, deze keer mijns inziens nu eens onnodig. Ik vroeg de drogist /