(Warau)
De oorsprong van het mensdom
Eens op een dag was Okonoróté op jacht en wilde een zeldzame vogel zien te bemachtigen - in die tijden leefden de Waraus boven in de lucht en kenden zij geen andere dieren dan vogels - en verscheidene dagen gingen voorbij, voor hij eindelijk met zijn pijl het verlangde dier doorboord had. Maar toen hij naar de plaats snelde waar de vogel was neergevallen, was deze verdwenen en zag hij beneden zich een groot gat waardoor hij allerlei dieren als herten, wilde zwijnen op het groen onder zich zag lopen. Met behulp van een katoenen band daalde hij nu op aarde neer en hij zag daar jaguars, slangen en andere wilde dieren hun prooi verslinden.
Verlangend om ook eens van die dieren, die hij niet kende, te proeven, was hij zo gelukkig een jong hert te schieten, waarvan hij het vlees braadde; en zó lekker smaakte hem dit, dat hij besloot ermee aan de katoenen band weer naar boven te klimmen. Alle Waraus waren nu natuurlijk verlangend, om Okonoróté naar beneden te vergezellen, toen hij zijn tocht naar de aarde wilde herhalen.
Toen nu de laatsten door het gat wilden afdalen, gebeurde het dat een buitengewoon dikke vrouw in het gat bleef steken, en daar moest blijven, zodat de Waraus genoodzaakt waren altijd op aarde te blijven.
De bewuste vrouw heette Okona-koera en de Waraus zien haar nog altijd als de morgenster.
[Genoteerd door H. van Cappelle.]