Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 4
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1923 tot 1975
[pagina 258]
| |
2. Drukkerijen en uitgeverijenJohn Leefmans was in Mamjo van oktober 1962 over de kwaliteit van het drukwerk van de jonge generatie weinig te spreken. Hij had zich laten vertellen dat de Surinaamse drukkers voortreffelijk werk kunnen afleveren, als je hen maar een goed ontwerp aanbiedt. Het moet dan wel aan het geringe aantal goede ontwerpers liggen, (en ook aan het gering aantal opmakers en korrektors, want de kranten zien er niet beter, zeker veel slechter uit), dat wij nog steeds geen goede (pretentieuze) Surinaamse uitgave hebben gezien.Ga naar voetnoot185a Hoe men ook over het tot dan toe verschenen literaire drukwerk mag denken, die ‘pretentieuze’ uitgaven kwamen er snel. Al vóór de klacht van Leefmans was het tijdschrift Soela verschenen en in 1963 verscheen de bundel Anjali van Shrinivási. Beide uitgaven waren verzorgd door Stuart Robles de Medina en beide waren gedrukt bij Varekamp Co. Met hun royale formaat, hoge papierkwaliteit, meerkleurenomslag en onberispelijke lay-out druk staken de uitgaven het drukwerk van Nederland naar de kroon. Anjali noch Soela waren overigens uitgaven van Varekamp. Soela was een uitgave van W.L. Salm. Anjali werd op kosten van Shrinivási zelf gedrukt, zoals het gros van de uitgaven in Suriname altijd in eigen beheer verscheen, al werd aan menig boek een officieel tintje gegeven door een uitgeversnaam op de titelpagina te zetten. Wel boden de drukkerijen de auteurs regelmatig kredietruimte, zodat deze een deel van de oplage konden verkopen alvorens de rekening te betalen. Varekamp bleef zijn reputatie van kwaliteitsdrukkerij ook later met veel fraai drukwerk gestand doen. Maar de drukkerij die nadrukkelijk haar stempel zou zetten op de jaren 1957-1975 was Eldorado. Onder het strenge bewind van Coba Cobelens rolden daar vele uitgaven van de persen, die er niet alleen druktechnisch zeer verzorgd uitzagen, maar die ook tenminste wat betreft de taalhantering onberispelijk waren. Eldorado drukte Moetete, maar ook het werk van praktisch alle auteurs rond dit tijdschrift, alsook de boeken die vanaf 1969 uitkwamen bij het Bureau Volkslectuur. Een enkele maal trad Eldorado ook op als uitgeverij, maar er werd strikt vastgehouden aan een commercieel uitgangspunt: toen in de jaren '80 de inflatie hoog opliep, werden opdrachten voor het drukken van boeken geweigerd. Met het overlijden van Coba Cobelens in 1996 hield het bedrijf op te bestaan. Aan het laten drukken bij Varekamp of Eldorado hing ook een prijskaartje. Auteurs die over minder financiële middelen beschikten, kwamen terecht bij een van de andere drukkers. De grafische sector groeide in de jaren '60 exponentieel en opvallend veel javanen vonden er emplooi. Bij de overname van het weekblad De Vrije Stem in 1962 begon Wilfred Lionarons een drukkerij die werd ingericht door de Amsterdamse lettergieterij Tetterode. Drukkerij Lionarons vond zijn zakelijke bestaansgrond overigens eerder in het drukken van boeken (onder meer van Verlooghen) en het Gouvernements Advertentieblad, dan in De Vrije Stem, dat pas begon te renderen toen het - als dagblad - in de jaren '70 hogere oplages behaalde. Kort na Lionarons kwamen er verschillende nieuwe drukkerijen bij: Dubois Dubois drukte voor Beitler en Verlooghen, drukkerij Paramaribo tekende voor menige nationalistische bundel onder meer van Benny Ooft, bij West- | |
[pagina 259]
| |
fort klopten Chin A Foeng, Heyde en Pakosie aan, bij Atlas: Celliano, Juanchi en Mendoņça. De oudere drukkerij Van den Boomen trok traditioneel de katholieke auteurs als Coen Ooft en Paul Marlee, bij J.J. Buitenweg werden praktisch alle dichtbundels van Slory gedrukt, D.A.G. drukte voor onder meer Slagveer en Sluisdom. Op zijn debuutbundel na, liet Shrinivási al zijn boeken bij Eldorado drukken, maar weinig auteurs kenden een vergelijkbare ‘drukkerstrouw’. R. Dobru bijvoorbeeld liet zijn boeken drukken bij Van den Boomen, D.A.G., Eldorado, Buitenweg, Vaco, Lionarons, Paramaribo, Inalca, Westfort en Afri-kofi - ook in dit opzicht was hij een ‘nationaal’ dichter. Wie zijn werk niet in het Latijnse schrift wilde laten drukken, had niet veel keuze. Hindi dichters weken uit naar India, tot Saraswatie Press, in 1957 als boekhandel begonnen aan het Pad van Wanica, de beschikking kreeg over een drukpers voor het Devanagari. Het drukwerk dat van die pers kwam, was overwegend van religieuze aard. Overigens werden en worden deze uitgaven soms door hindostanen ook gerekend tot de letteren, wat gezien de nog altijd wijdverbreide verhalen uit de oude Indiase hindoeïstische boeken wel begrijpelijk is.Ga naar voetnoot186a Saraswatie Press drukte voorts onder meer de dichtbundels van Chandramohan Randjitsingh. De chinese vereniging Kuo Min Tang kreeg in 1958 een volledig geoutilleerde Chinese drukkerij uit Taiwan.Ga naar voetnoot187a Mij is niet bekend dat daar ooit iets anders is gedrukt dan kranten of pamfletten.
Surinaamse uitgeverijen kampten met een moeilijke situatie: een beperkte omloopsnelheid van het boek, gebrekkige distributiemogelijkheden, geen gegarandeerde continuïteit in aanlevering van goede manuscripten, een jonge traditie van boeken kopen, de precaire vertrouwensband met de auteurs en de concurrentie van kapitaalkrachtiger uitgeverijen in Nederland.Ga naar voetnoot188 Niettemin heeft Suriname een aantal uitgeverijen in eigenlijke zin gekend. W.L. Salm (1901-1963) was al vóór de oorlog naar Nederland gegaan waar hij als uitgever onder meer boeken van Surinaamse auteurs uitgaf: Suriname: het vergeten land van Tj. Arkieman, Suriname aan de tweesprong van Lou Lichtveld, Suriname nu en straks van J.A.E. Buiskool. Die activiteit zou hij na zijn repatriëring in 1947 opnieuw opvatten: hij gaf Spanhoek van Coen Ooft uit en Moesoedé [Ochtendkrieken] en Kren/ Klim van Eugène W. Rellum.Ga naar voetnoot189 Het lag in de bedoeling dat Wim Salm ook de uitgever zou worden van Slory's eerste bundel, maar dat ging uiteindelijk niet door.Ga naar voetnoot190 Zijn overlijden verhinderde voorts dat hij het literaire tijdschrift Soela kon voortzetten; na drie nummers werd het overgenomen door het Bureau Volkslectuur (zie het Profiel van Salm in het vorige hoofdstuk). Kersten Co bracht een aantal non-fictieboeken op de markt, vooral gericht op het onderwijs, zoals aardrijkskundige publicaties van H.N. Dahlberg en de Woordenlijst Nederlands-Surinaams van Rediman. Voorts bracht Kersten een reeks uitgaven met kin- | |
[pagina 260]
| |
derliedjes onder de titel Surinaamse kwikstaartjes, samengesteld door pater A. de Groot, en bij het tweehonderdjarig bestaan van de firma in 1968 de geschiedschrijving Zaken, zending en bezinning van de hand van Albert Helman. Door het in consignatie nemen van boeken, of met directe financiële steun, hielp Kersten aankomende auteurs, zoals Glenn Sluisdom met zijn dichtbundel 2223, 2224, 2225, 2226, die uitkwam in 1975. Als uitgeverij bracht Varekamp vooral non-fictie-boeken voor een breed publiek, zoals kookboeken, samen met Volkslectuur de Woordenlijst van het Sranan-Tongo en de fotoboeken Suriname van Willem van de Poll en Spiegel van Suriname. Verder publiceerde zij een beperkt aantal wetenschappelijke uitgaven. Wat bellettrie betreft legde Varekamp zich toe op uitgaven voor de jeugd, als de vertellingen Ondrofeni sa leri ju [De ervaring zal het je leren] van Ahlbrinck en Donicie, Jorka-Tori [Spookverhalen] van A. de Groot en Thea Doelwijts Sis en Sas de ruziestrooiers.Ga naar voetnoot191 Literaire boeken voor het volwassen publiek waren de uitgave van het Caraïbisch passiespel van Albert Helman en Benny Oofts Avonden aan de rivier. Het in 1958 in het leven geroepen Bureau Volkslectuur kwam met een reeks eenvoudige uitgaven waarmee werd gepoogd voor een weinig onderlegd leespubliek de kloof te dichten naar ‘normale’ boeken (zie § 1.4). Toen deze onderneming geen doorslaand succes bleek, legde het Bureau zich toe op literair belangwekkende, maar commercieel moeilijk te realiseren uitgaven als de novelle Temekoe en de poëziebundel Kra, beide in het Sranan, van Edgar Cairo, een odo-boek van Johanna Schouten-Elsenhout, de verzamelde gedichten van Trefossa en de memoires van M.Th. Hijlaard. Voorts bracht zij baanbrekende bloemlezingen als Wortoe d'e tan abra [Woorden die overblijven] van Shrinivási en Kri, kra! en Geen geraas of getier van Thea Doelwijt. De eerste twee bloemlezingen haalden ieder vier drukken en een totaaloplage van meer dan 15.000. De Stichting Volkslectuur bekommerde zich voorts om de heruitgaven in 1980 en 1995 van de woordenlijst Sranantongo. Kenneth Madarie en René Mungra startten in 1972 met een kapitaal van ƒ2000,- Granma. Ze wilden ‘alles uitgeven wat met Suriname te maken heeft en wat niet remmend werkt op het bewustwordingsproces van de Surinamer.’Ga naar voetnoot192 Uit dit enthousiasme werden nog hetzelfde jaar twee dierenboekjes van H. Heyde geboren en de dichtbundel Wan anoe/Handreiking van René Mungra. Of toen het kapitaal, de animo of het bewustzijnsverruimende werk op was, is niet bekend. In 1974 startte Frank Ranada in Den Haag met Pressag; deze uitgeverij gaf boeken uit van Johan Evert Benjamin, Nell. Bradley, Astrid Roemer, Corly Verlooghen, Jules Wijdenbosch, Sig.W. Wolf, Zaïre 't Jones (ps. van Johan Edwin Hokstam) en het tijdschrift Oro , maar na negen maanden was het gedaan met het bedrijfje. Op 15 november 1976 heropende de uitgeverij annex grafisch productiebedrijf haar deuren, nu in Paramaribo onder de naam Bolivar Editions. Volgens een nogal ronkend artikel in het huisblad Oro kwamen al direct tien manuscripten van bekende en onbekende auteurs binnen.Ga naar voetnoot193 Feit is dat de uitgeverij binnen de twee jaar dat zij actief was interessante nieuwe boeken en | |
[pagina 261]
| |
heruitgaven op de markt bracht van A.C. Cirino, Ané Doorson, Nola Hatterman, Joruno, Ruud Mungroo en Tecumseh.
Vanaf 1968 tekende zich een duidelijke trend af: prozaschrijvers die zich in ernst wilden toeleggen op het schrijversvak, zochten hun heil bij Nederlandse uitgeverijen. De romans die na dat jaar nog in Suriname verschenen, zijn op de vingers van één hand te tellen. Leo Ferrier beet het spits af bij De Bezige Bij in 1968, Bea Vianen volgde het jaar daarop bij Querido. Volgens Wim Rutgers konden Ferrier en Vianen profiteren van een literair klimaat in Nederland, waarin voor het Caraïbisch gebied belangstelling was ontstaan: Cola Debrot's Antilliaanse Cahiers die vanaf 1955 bij De Bezige Bij uitkwamen, hielden in 1967 op te bestaan. In datzelfde jaar richtten op Curaçao echter P.T.M. Sprockel en Jan Beaujon de ‘Stichting voor Antilliaanse literatuur’ op, die het weliswaar niet langer dan een lustrum zou uithouden, maar die enkele belangrijke uitgaven bij De Bezige Bij wist onder te brengen, zoals in 1967 Tip Marugg's In de straten van Tepalka, in 1969 Guillermo Rosario's E rais ku no ke muri en in 1970 nog Elis Juliana's Echa cuenta. Dat is kwantitatief gezien niet veel, maar kwalitatief bepaald niet mis. Het is niet onwaarschijnlijk dat Ferrier van deze aandacht van de uitgever voor werk uit de West heeft geprofiteerd.Ga naar voetnoot194 Rutgers' veronderstelling is niet onaannemelijk. Opvallend is wel dat De Bezige Bij altijd veel meer belangstelling heeft gehad voor de Antillen dan voor Suriname.Ga naar voetnoot195 Edgar Cairo bracht twee boeken bij het Bureau Volkslectuur, en beproefde vervolgens zijn geluk bij verschillende uitgeverijen in Nederland. Zijn naam komt voor in een lijst van namen van schrijvers die door De Bezige Bij werden geweigerd ‘ook al toonden zij enig talent te bezitten’.Ga naar voetnoot196 Surinaamse schrijvers in Nederland konden de gebraden eenden bepaald niet van de straat plukken. Het leespubliek voor boeken in andere talen dan het Nederlands was klein en niet via de traditionele distributiekanalen bereikbaar, maar ook diegenen die in het Nederlands schreven, vonden niet gemakkelijk onderdak bij uitgeverijen. Edgar Cairo schreef daarover in de Volkskrant: De Nederlandse uitgever is, vooral om economische motieven, primair niet geïnteresseerd in cultuurgoed uit de West. [...] Wanneer een uitgever in dit land werk van zo'n auteur uit de West publiceert, dan is dat primair voor de Nederlandse markt. Suriname, of de Antillen, hangt er zo'n beetje bij. Dit is je reinste vorm van neo-kolonialisme.Ga naar voetnoot197 Cairo vergat in zijn woede dat er geen enkele infrastructuur bestond om in Nederland uitgegeven boeken in de West te distribueren, en dat de groeiende populatie van Surinamers in Nederland vooralsnog de verkoopcijfers van Surinaamse boeken niet spectaculair | |
[pagina 262]
| |
had doen groeien. Hij had wel gelijk in wat hij zei over het effect van die situatie: dat auteurs gedwongen waren af te zien van het gebruik van de volkstalen en teksten aan te leveren ‘in voor Nederlanders zoveel mogelijk verstaanbare taal.’ Cairo pleitte voor de aanstelling van landgenoten bij de uitgeverijen die dan het Surinaamse werk konden beoordelen, en hij brak een lans voor een landelijke stichting met een commissie die op grond van literaire kwaliteiten al of niet tot publicatie van een werk zou overgaan. Vooralsnog zou het daar niet van komen. Cairo vond uiteindelijk voor lange tijd onderdak bij In de Knipscheer. Astrid Roemer bracht in 1970 in eigen beheer haar dichtbundel Sasa, in 1974 kwam bij het Algemeen Bureau voor de Statistiek (!) haar roman Neem mij terug Suriname uit, die het jaar daarop werd herdrukt door Pressag. Uiteindelijk vond ook zij, in 1982, een warm nest bij In de Knipscheer. Enkele meertalige dichters werden uitgegeven door Editorial Antiyano. Het in Amsterdam gevestigde eenmansuitgeverijtje van Stanley Cras dat zich vooral op Antillianen richtte, bracht in 1973 Wroko bari (Gente) van Blaw-Kepanki, Matapinti van Luciën Maynard en Gedichten van Eugène Rellum. Een ander eenmansbedrijfje dat bijna uitsluitend literatuur van Antillianen bracht, was het Rotterdamse Flamboyant van Andries van der Wal. In 1973 verscheen bij Flamboyant ook een kleine keuze uit de gedichten van Johanna Schouten-Elsenhout: Surinaamse gedichten. Flamboyant hield het vol tot 1980 toen Van der Wal zijn fonds overdeed aan In de Knipscheer.Ga naar voetnoot198 In Suriname werd de uittocht naar Nederlandse uitgeverijen met gemengde gevoelens ontvangen. Er was bewondering dat deze schrijvers nu ook bij de ‘grote’ uitgeverijen meetelden, maar in de ogen van de nationalisten was daarmee nog geen ‘bijdrage aan de opbouw van het land’ geleverd. In Nederland gepubliceerde boeken konden ook nooit meedingen naar prijzen in Suriname. Zo zit er toch meer achter een ogenschijnlijk neutrale titel van een recensie als die van Thea Doelwijt over Ferriers Ātman: ‘Surinaams romandebuut in Nederland’.Ga naar voetnoot199 |
|