Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 303]
| |
6. Leespubliek en leesverenigingenHet leespubliek was in de loop der jaren stevig gegroeid. ‘Op dit oogenblik,’ schreef Henriëtte Conradi in 1898, ‘bestaat er eene ontwikkelde middenstand met vele welgestelde burgers, die berekend zijn mede te werken tot den bloei en de welvaart van hun geboorteland.’Ga naar voetnoot187 Hun stonden bibliotheken, tijdschriften en kranten in soorten en maten ter beschikking. Het perswezen volgde op de voet wat er in Nederland gebeurde. Het ging hier overigens niet om het trendgevoelig achternahollen van de moderniteit. Het contact met de Europese cultuur betekende voor een deel van de lezerskring, het blanke: vasthouden aan de culturele eigenheid, aan een wereld waar velen ook weer naar zouden terugkeren. Het was geen toeval dat in Suriname werd geadverteerd voor het te Amsterdam uitgegeven Weekblad Insulinde, orgaan voor repatriërenden en verlofgangers.Ga naar voetnoot188 Voor het gekleurde deel van het leespubliek stond ‘Nederland’ voor een norm die - soms met harde hand duidelijk gemaakt - nog een absolute grootheid vertegenwoordigde. Zich aan die norm onttrekken, zo werd vrij algemeen geredeneerd, betekende zich afwenden van het summum van beschaving. In de 19de eeuw trokken ook Surinaamse families al naar Nederland. Henriëtte Conradi schreef: ‘Surinaamsche meisjes, die in Europa hare opvoeding kregen, verliezen daar het creoolsch element, zoodat zij bij hare terugkomst meer Hollandsch zijn. Is hare omgeving echter “echt creoolsch”, dan zal zij, na verloop van eenige jaren al deze eigenaardigheden, die haar van nature eigen zijn, weer aannemen tenzij zij er tegen strijdt.’Ga naar voetnoot189 De natuurlijke eigenaardigheden ten spijt: wat zij als leesvoer aantroffen, zal hen niet ‘echt creoolsch’ gemaakt hebben. Als er in de kranten aan auteurs gerefereerd werd, dan waren dat Europese auteurs, zoals ook bleek uit het Tachtiger-debat dat in 1895 werd gevoerd (zie § 9.1).
Tegen het einde van de 19de eeuw schoten opeens de leesverenigingen als paddestoelen uit de grond: Vooruitgang en Beneden Commewijne werden opgericht in 1891, Johanna van Woude in 1894, Kennis Adelt in 1895, Columbus in 1899, Paramaribo en Excelsior in 1900.Ga naar voetnoot190 De loge Concordia kende dan nog een eigen maçonniek leesgezelschap en er was nog altijd het van 1845 daterende Keur van Letteroogst. Volgens opgave van Oudschans Dentz was van de zeven leesverenigingen die aan het einde van de 19e eeuw bestonden, in 1909 alleen Johanna van Woude ontbonden.Ga naar voetnoot191 Het aantal leden schommelde tussen de 13 (Beneden-Commewijne) en 27 (Keur van Letteroogst), de contributie varieerde van ƒ9,- (Kennis Adelt) tot ƒ25,- (Keur van Letteroogst), en het aantal tijdschriften dat deze verenigingen aanboden varieerde van 49 (Paramaribo) tot 9 (Johanna van Woude). De leden bleven aanvankelijk gerecruteerd worden uit een selecte kring, althans voor wat betreft de vereniging waarover gegevens bewaard zijn: Keur van Letteroogst. | |
[pagina 304]
| |
Leesverenigingen waren veelal kleine kringen, maar hoe klein ook, ze waren blijkbaar groot genoeg voor de uitgifte van een maandschrift. De vereniging Kennis Adelt kwam althans op 20 maart 1895 met een gelijknamig blad onder redactie van het bestuur en in een grote oplageGa naar voetnoot192, waaruit we kunnen afleiden dat het niet enkel als verenigingsorgaan was opgezet. Het was met haar augustus/september-nummer dat het maandschrift Kennis Adelt een debat wist uit te lokken over de richting van de literatuur (weergegeven in § 9.1). Na dat nummer verdween het blad, om in maart 1896 weer als tweemaandelijkse uitgave te herrijzen.Ga naar voetnoot193 De inhoud van het nieuwe nummer bestond uit een redactioneel woord, ‘Oudejaarsavond mijmering’ door S.d.S. [Samuel de Souza?], ‘Liefhebberijtooneel’, een schetsje van Willem Drop ‘een oppervlakkige kijkje gevende achter de schermen van een theater van minderen rang’ en ‘Onze Leestafel’. Later is er niets meer van het tijdschrift vernomen. Het leesgezelschap ‘Vooruitgang’ met zijn welvoorziene bibliotheek meldde in 1900 dat het altijd zijn maximum aantal van 30 leden bereikte, maar het omzetten van het gezelschap in een leesinrichting met honderden boekenwurmen stuitte op verzet. De toneelvereniging ‘Dilettantenclub’ was een tak van het leesgezelschap. |
|