Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 261]
| |
‘Waar iedereen critiseert en becritiseerd
wordt’
| |
[pagina 263]
| |
Vanaf de jaren '60 van de 19de eeuw begint de kolonie Suriname in cultureel opzicht langzaam op te leven. Het laatste decennium van de eeuw is voor het culturele leven zelfs zo belangwekkend dat gesproken kan worden van een bloeiperiode vergelijkbaar met die van de laatste decennia van de 18de eeuw. Nederlandse teksten bepalen in sterke mate de beeldvorming over Suriname en de Surinamers. Maar opmerkelijke Surinaamse persoonlijkheden geven tenslotte toch nog geur en kleur aan een eeuw zonder veel hoogtepunten en zij zullen dat blijven doen in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw. De eerste tekenen worden waarneembaar van een verandering van het theaterleven dat met een ander repertoire - kinderoperettes, een opera, maar vooral Surinaamse cabaretteksten (Joh. Marcus, Kruisland) - een ander publiek naar de theaters begint te lokken. De literatuur bloeit op met de eerste Surinaamse toneelstukken van O'Ferrall, romans van Rikken, Heymans en Ultimus, naturalistische prozaschetsen van Spalburg en Samuels, memoires van Bartelink, poëzie van Rustwijk en A.W. Marcus en met een heus debat over de richting van de literatuur. Er ontwikkelen zich vormen van toneel- en literatuurkritiek zoals die niet eerder in het land hebben bestaan. In de jaren '20 en '30 van de 20ste eeuw zal Suriname weer verworden tot een deel van het Koninkrijk der Nederlanden, waaruit de meest talentvollen snel proberen weg te komen. De belangrijkste van deze nestvlieders zal Albert Helman zijn die in 1923 in Nederland zijn literaire debuut maakt en daarmee als eerste woord geeft aan een nieuw verschijnsel: de migrantenliteratuur, waarmee een ander tijdvak begint. |
|