Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 183]
| |
6. Leespubliek en leesverenigingenDriekwart van de 19de eeuw onderscheidde het leespubliek zich nauwelijks van dat in de achttiende eeuw: de koloniale bovenlaag van blanken en mulatten kon lezen en schrijven en pas geleidelijk aan - de vrijen het eerst - kreeg ook de zwarte bevolking meer kansen op leesonderwijs, zoals geschetst in § 1.4. Toch moet er ook een aantal slaven geweest zijn dat het lezen en schrijven beheerste, zeker tegen het midden van de eeuw. Als in de manumissielijsten vermeld wordt dat de slaven beroepen uitoefenden als schoolassistent of chirurgijnsleerling, dan is het zeer waarschijnlijk dat die slaven hadden leren lezen.Ga naar voetnoot257 Al kregen de herrnhutters pas in 1856 formeel de toestemming slaven het lezen en schrijven bij te brengen, de predikantendochter Henriëtte Conradi noteerde over de slavenmeisjes dat die soms ook leerden ‘lezen en schrijven met de kinderen van het huis mee’.Ga naar voetnoot258
In 1845 werd de leesvereniging Keur van Letteroogst opgericht, die anno 2002 nog altijd bestond. Het enige leesgezelschap van de 19de eeuw kan het niet geweest zijn. In 1853 meldde een advertentie in het Surinaamsch Weekblad dat met het schip Johanna Maria van kapitein Schaap was aangebracht: ‘een partijtje boeken zeer geschikt voor leesgezelschappen’Ga naar voetnoot259; hoe die geheten hebben, is onbekend. Aan het einde van de 19de eeuw kwamen er verschillende bij. Wat is de betekenis geweest van deze leesverenigingen? Het ging om kleine kernen van leeslustigen die in een omgeving waar het aanbod van leesvoer niet echt overdadig was, hun leeslust konden stillen door een regelmatige uitwisseling van lectuur die verspreid werd in portefeuilles of leestrommels. De oudste negentiende-eeuwse leesvereniging stelde haar reglement op 9 oktober 1858 vast en bepaalde: De leesvereeniging ‘Keur van Letteroogst’ te Paramaribo stelt zich ten doel het lezen te bevorderen van boeken van goeden smaak en letterkundige waarde en van tijdschriften en brochures van belletristischen, algemeen wetenschappelijken of actueelen aard, t.w. in de Nederlandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche talen.Ga naar voetnoot260 Het leesmateriaal werd aangeschaft van het eenmalige entreegeld, de contributie en mogelijk ook de verplichte jaarlijkse aankoop van lectuur.Ga naar voetnoot261 Het reglement stelde vast dat er ten hoogste 28 leden konden zijn. Daarnaast waren er buitenleden in de districten die aan de beurt kwamen nadat de lectuur bij alle leden had gecirculeerd. Indien de gouverneur verlangde lid te worden, dan kon dat altijd. Uit het archief van de vereniging blijkt dat de Surinaamse gouverneur nog in 1960 lid was. Het ledenbestand is overigens altijd gevormd uit een tamelijk select gezelschap. Op een bewaard gebleven boekencirculatielijst, vermoedelijk van rond 1870Ga naar voetnoot262, vinden we de na- | |
[pagina 184]
| |
men van Mr. G.J.A. Bosch Reitz, Surinaams Statenvoorzitter van 1874 tot 1876, S. [verm. Samuel] Soesman jr., eveneens Statenvoorzitter (1867-1869), mr J.B. Vos, onder-voorzitter van de Staten (1879-1882), dr F.A.C. Dumontier, medicus en mede-stichter van de Koloniale Bibliotheek, F. Carstairs bestuurslid van die bibliotheek, boekverzamelaar Mr. F.H. van Affelen van Oorde, financieel expert J.A.T. Cohen Stuart, militair apotheker W.J.S. Bresser en de lutherse predikant J. Sander.Ga naar voetnoot263 Uit 1895 is bekend dat een leeskring een eigen maandschrift uitgaf (zie § 6 van de periode 1890-1923); mogelijk is dat eerder in de eeuw ook gebeurd. |
|