Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 176]
| |
5.1 Kranten tot 1865De 19de eeuw is rijk geweest aan Surinaamse kranten, maar die waren zeker tot 1863 arm aan inhoudelijke verscheidenheid. Toen de Bataafse Republiek in 1799 Suriname voor zeventien jaren aan de Engelsen verloor (met uitzondering van de jaren 1802-1804), bleef de Nederduitsche (Nederlandstalige) pers bestaan, maar er verscheen ook een tweetalige editie van de Surinaamsche Courant vanaf 30 mei 1804, volgens de drukker op last van het gouvernement: ‘By order of Goverment this Newspaper will be Printed in futur in the Dutch and English language.’Ga naar voetnoot235 Van 1812 af was er ook de uitsluitend Engelstalige The Surinam Gazette (coïncidentie: vanaf hetzelfde jaar verscheen op Curaçao The Curaçao Gazette). Vanzelfsprekend zorgden die Engelstalige kranten ook voor een tijdelijke herijking van het kompas op Engeland en de Engelse gebiedsdelen. De Surinaamsche Courant is in allerlei verschijningsvormen de hele 19de eeuw door blijven uitkomen. Vanaf 1805 tot 1806 veranderde deze krant in de Bataafsche Surinaamsche Courant en toen de republiek plaats maakte voor het koninkrijk Holland weer in Binnenlandsche Surinaamsche Courant (vanaf 1808).Ga naar voetnoot236 Vanaf 1848 verscheen de Surinaamsche Courant in combinatie met het Gouvernements Advertentie Blad; uitgever J.C. Muller Az. ontving daartoe van overheidswege een toelage van ƒ1200,- per jaar. Overigens betekende dit niet dat Muller ook een gezagsgetrouw man was: hij was een van de drijvende krachten achter de Maatschappij van Weldadigheid en correspondeerde met abolitionist Julien Wolbers, reden waarom gouverneur Schimpf sprak van ‘het hoogstgevaarlijke sujet Muller’. In 1859 werden panden op het erf van Muller zes weken lang geterroriseerd door stenengooiers. Na verraad door de jonge slavin Soso werd de slaaf Cornelis betrapt, maar het was wel duidelijk dat deze een werktuig was van anderen, die achter de schermen bleven.Ga naar voetnoot237 Alle kranten verwoordden bijna zonder uitzondering, zo ze zich al politiek profileerden, de gangbare opinie. Bij een lezerspubliek van voornamelijk Hollandse planters en bestuursambtenaren was dat ook weinig verwonderlijk, nog afgezien van de al eerder gememoreerde overheidscensuur. In één bepaald opzicht keek men wel degelijk over de grenzen: de kranten van die dagen adverteerden met hollandsche hammen en cervelaatworsten, Duitsch bier merk ‘Nederland’ en andere zaken die de warme aanbeveling ‘haast Europeesch’ meekregen. Zelfs de nieuwste mode uit New York werd in advertenties aangeprezen; er was wat dit betreft weinig verschil met de ‘pas ontpakt’-advertenties van een eeuw later. De kolommen van de kranten werden voornamelijk gevuld met notificaties zijdens de gouvernementssecretarie, berichten van vertrek en schepen in lading, huwelijk en overlijden, ‘vaderlandsche’ en buitenlandse nieuwstijdingen, zeetijdingen, mededelingen van | |
[pagina 177]
| |
notarissen, vendumeesters, weesmeesters en plantagedirecteuren (over weglopers) en advertenties voor koloniale waren als ‘vlees zonder bonken’, poolbont (!), Weesper moppen, een ‘bequame kok’, weggevlogen ‘zeer snapachtige papegaai’ en ‘pruimtabak of negro head’. Rubrieken als ‘Mengelingen’ en ‘Varia’ willen wel eens korte anekdoten op het niveau van wetenswaardigheden of flauwe mopjes bevatten. Veelzeggend is de spreuk van de Surinaamsche Courant in het jaar 1804: ‘Relata Refero’ (Ik vertel wat mij verteld is), en daaronder: ‘Te weeten hoe het Elders gaat, Voedt den geest, en Stut den Staat.’Ga naar voetnoot238 Hoezeer de oriëntatie op Holland een rol speelde (alleen tijdens het Engels tussenbestuur werd er veel overgenomen uit kranten van Demerary, Barbados en de V.S.), blijkt ten overvloede uit de dialogen die men soms in de kranten leest en die gaan tussen personen met namen als Klaas, Trijntje, Piet en Jan.Ga naar voetnoot239 De 19de eeuw heeft verder de eerste rudimentaire vormen van toneelkritiek opgeleverd (zie § 8.9). Maar zeker tot 1863 en ook nog bijna altijd in de decennia daarna, werd met ‘cultuur’ maar één betekenis aangeduid: plantagecultuur, landbouwcultuur. Van de negentiende-eeuwse kranten is er geen enkele ooit een dagelijks verschijnend blad geweest. Ze verschenen twee maal per week, maar hielden wel rekening met de verschijningsdagen van hun concurrenten, zodat de krantenlezer toch elke dag, inclusief zondag, minstens één krant kon kopen. Directie en redactie van de kranten waren veelal in één en dezelfde hand, en niet zelden vervulde dezelfde persoon ook nog de functie van drukker. In dit verband verdient de naam Morpurgo vermelding. Mordechay Chaim Morpurgo, geboren te Venetië op 25 juli 1781, kwam in 1820 via Amsterdam naar Suriname.Ga naar voetnoot240 Op 25 juli 1828 werd zijn zoon Izak (of Jzak) geboren die in 1848 een drukkerij begon. Hij gaf zelf het Koloniaal Nieuwsblad en het nieuwsblad Suriname uit en werd de stamvader van een reeks makers van belangwekkende kranten: De Surinamer, Het Nieuws en De Ware Tijd. Zijn zoon David Simon Goedman Morpurgo (geb. op 30 september 1847 in Paramaribo en aldaar overleden op 5 oktober 1908) volgde hem op en stond als redacteur van Suriname erom bekend dat hij zijn pen niet in inkt maar in gal doopte.Ga naar voetnoot241 Bij zijn overlijden was er nog maar één van zijn zoons in Suriname: Alfred, die toen negen jaar oud was. Drukkerij en krant werden voor het symbolische bedrag van één gulden verkocht aan Harry J. van Ommeren. Alfred Morpurgo zou later ook het krantenbedrijf in gaan, evenals diens zoon Leo Morpurgo. Tussen 1789 en 1798 waren er zes almanakken - in de wandeling ‘Heereboekje’ genaamd - gedrukt in Paramaribo, vervolgens werd de draad weer opgepakt in 1818. Van 1825 tot 1847 werden de almanakken uitgebracht door het Departement Paramaribo van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, in 1856 en 1857 verschenen er Jaarboekjes van het genootschap Oefening Kweekt Kennis, van 1856 tot 1861 tevens een Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen en de kust van Guinea en vervolgens begon Morpurgo in 1888 met een nieuwe reeks almanakken. Over de functie ervan merkt S. Kalff op: | |
[pagina 178]
| |
Zoo hun bestaan al korstondig was, dat bestaan was niet nutteloos; zij hebben, evenals de vroegere couranten, vaak de openbare zaak gediend door kennis te verspreiden betreffende land en volk, door te ijveren voor sociale verbeteringen, de misbruiken aan te wijzen, den ondernemingsgeest aan te wakkeren en het geestelijk peil der lezers op te heffen.Ga naar voetnoot242 In de almanakken tussen 1820 en 1847 verschenen in de rubriek ‘Mengelingen’ losse dichtstukjes, van dichters als A. Langereis, A. van der Swan, Fred. Wijsman en Aug. Stafford, geen ingezetenen van de kolonie, en dus ook geen zangers van de tropenpracht, maar van het besneeuwde Hollandse landschap, de gang der jaargetijden, de kracht van Hercules enzovoorts enzovoorts. Het Jaarboekje 1856 wordt later nog besproken (§ 9.1.2). | |
5.2 Tijdschriften vóór 1863Het eerste tijdschrift uit de 19de eeuw heette De Surinaamsche Landman of Verhandeling over verscheiden belangrijke onderwerpen de landbouw betreffende. Het verscheen op onregelmatige basis van 1801 tot 1805 en werd geredigeerd door H. Blom. In september 1838 kondigde J.J. Engelbrecht de maandelijkse uitgave van De kolonist aan - niet te verwarren met het gelijknamige dagblad -, ‘toegewijd aan de welvaart der kolonie’ en onder meer bevattende ‘Geschied- en Letterkundige Verhandelingen, Berigten, en Waarnemingen, Staat- Land- en Huishoudkundige Beschouwingen, Bijdragen van gemengden inhoud, Mededeelingen uit buitenlandsche schrijvers, Dichtstukken enz.’Ga naar voetnoot243 Johannes Julius Engelbrecht was de drukker van de donderdag/zondag-editie van de Surinaamsche Courant van deze jaren. Op 1 oktober kwam hij met de eerste aflevering van De kolonist, tussen hoop en vrees, zoals de voorrede breedvoerig verwoordde, en met het doel tot algemeenmaking der behoeften en nooden dezer Volkplanting; tot aanwijzing van al die bronnen, uit welken, bloei en welvaart kunnen voortvloeijen; tot mededeeling der middelen ter wegneming of vervulling der behoeften; tot onderrigting van het geen gedaan moet worden, om de bronnen van bestaan en bloei te openen en duurzaam te doen voortstroomen. [p. III] De vrees bleek niet geheel gegrond te zijn geweest, want kort na de verschijning prees Engelbrecht de krachtdadige medewerking van de ingezetenen die gemaakt had dat het eerste nummer kon uitkomen, waardoor ‘de zwarigheden weggenomen zullen zijn, die van eenige zijden, tegen de uitgave van het Tijdschrift geopperd zijn geworden’.Ga naar voetnoot244 In december 1839 kondigde Engelbrecht in zijn krant aan dat hij genoopt was door de ‘ruime inteekening’ en ‘algemeene belangstelling’ de uitgave in 1840 te vervolgen. Hij verzocht zijn stadgenoten ‘onder geheimhouding’ hun mening te willen kenbaar makenGa naar voetnoot245 en meldde enkele dagen later dat hij ‘aangemoedigd door den zeer vereerenden aandrang van verscheidene agtingswaardige ingezeten’ doorging met ‘zes stukjes, elk bevattende ten minsten 32 bladzijden’.Ga naar voetnoot246 Voorzover bekend is daarvan nooit iets gekomen. Het bleef bij | |
[pagina 179]
| |
vijftien ‘stukken’ van De kolonist, tezamen bijna 500 bladzijden, met een aantal zeer belangwekkende artikelen (besproken in § 9.1.2). Een belangrijke factor in het Surinaamse intellectuele leven van het midden van de eeuw is ook geweest het tijdschrift West-Indië: bijdragen tot de bevordering van de kennis der Nederlandsch West-Indische koloniën. Het tijdschrift verscheen voor het eerst in 1854 en zou het twee jaargangen met in totaal acht afleveringen volhouden. Het werd opgericht door vijf ingezetenen van Paramaribo die ook binnen ander verband actief zijn geweest in het culturele leven van de kolonie: C. van Schaick, H.C. Focke, Ch. Landré, C.A. van Sypesteyn en F.A.C. Dumontier. Het blad kostte ƒ1,- per aflevering en werd uitgegeven door A.C. Kruseman te Haarlem, langs welke weg de redactie beoogde het Nederlands publiek voor Suriname te interesseren. In de redactionele inleiding op de eerste aflevering wordt direct duidelijk binnen welke maatschappelijke constellatie het tijdschrift van de grond is gekomen: Vruchtbaarder en milder plek gronds dan Suriname, zal moeijelijck aan te wijzen zijn. [...] Hoe menig flink en krachtvol boerenknecht, geen ander vooruitzicht hebbende dan te avond of morgen boerenarbeider, en ten laatste, op zijn ouden dag, eene of andere weldadigheidsinrigting tot last te worden, kon hier, bij zijne kennis en bij ijver en vlijt een welgezeten landman worden! [pp. II-III] Maar West-Indië werd geen tijdschrift gewijd aan de landbouw, al bevatte de eerste aflevering wel bijdragen over houtsoorten, de vrucht van de Cerbera Thevetia en suikerbereiding. De redactie richtte zich er opzettelijk op ‘kennis te verspreiden en 't vooroordeel op te heffen’ en het eerste nummer liet goed zien hoe breed-cultureel het tijdschrift zou worden: Van Schaick schreef erin over de geschiedenis van de Hervormde Kerk in Suriname, Focke over de arowakken en hun taal en ene R. over Albina en de Marowijne. Al wat aan de rust en het voortbestaan van de kolonie afbreuk zou kunnen doen, al wat riekte naar ‘eenige personaliteit’ en naar kerkelijke en staatkundige twistpunten, zou uit het blad geweerd worden, zo eindigde de redactie haar inleiding. Maar die doelstelling bleek al direct te hoog gegrepen: de bijdrage van Van Schaick over de Hervormde Kerk bleek zo controversieel, dat hij zich al bij de tweede aflevering uit de redactie had teruggetrokken.Ga naar voetnoot247 In zijn betrekkelijk kort bestaan heeft West-Indië een reeks artikelen gepubliceerd op het gebied van de geschiedenis, landbouwkunde, kolonisatie, geneeskunde en taalkunde die, gezien de plaatsaanduiding onder de stukken, bijna alle in Suriname geschreven zijn. Als stimulans voor het intellectuele leven van de jaren 1854-1858 is West-Indië dus een factor van betekenis geweest. Het ging over het algemeen om goed geschreven en goed gedocumenteerde artikelen die in veel gevallen hun waarde voor latere onderzoekers ruimschoots bewezen hebben. Elk nummer kende rubrieken als ‘Boekaankondiging’ en ‘Bibliographie’, een traditie die ook in twintigste-eeuwse breed-culturele tijdschriften als de West-Indische Gids, Vox Guyanae, Oso en SWI Forum zou worden voortgezet. West-Indië kan als een waardige negentiende-eeuwse voorloper van die tijdschriften beschouwd worden. Na één jaargang constateerde de redactie dat het tijdschrift gepoogd had ‘niet alleen voor den lezer in het moederland, ook voor onze medeburgers [...] nuttig te zijn’. Dat de controverse in de kleine koloniale samenleving altijd op de loer lag, bleek wel uit de | |
[pagina 180]
| |
omzichtigheid waarmee de redactie haar beleid verantwoordde: Het zoude nogtans kunnen voorkomen, dat er eenig onderwerp van gewigt werd ter sprake gebragt, hetwelk aanleiding zou kunnen geven tot vrijmoedige, maar altijd bescheidene bedenkingen en oordeelvellingen van daden of ontwerpen van het bestuur. Zoodanige beoordeeling, vooral waar 't een betwist vraagstuk geldt, mits uit belangstelling voortvloeijende en met eerbiediging van tegenovergestelde gevoelens, kan niet in strijd wezen met het algemeen welzijn, en moet dus voor ieder welkom zijn, wien 't te doen is, om de waarheid te huldigen, en den besten weg tot den bloei en de welvaart van Nederlandsch West-Indië op te sporen. [Voorwoord, Jrg. [ii] (1856), afl. 1, p. 2] Dat schreven nog steeds dezelfde vier redacteuren: Dumontier, Landré, Focke en Van Sypesteyn. Bij de volgende aflevering waren alleen nog de eerste twee over: Focke was overleden, Van Sypesteyn had de kolonie verlaten. Hun plaats werd ingenomen door de jurist H. Heylidy, die nog de redactie van drie afleveringen kon meemaken. Of het door de korte adem van de uitgever of de lange tenen van het Paramaribose publiek kwam dat het tijdschrift de geest gaf, is niet bekend. | |
5.3 Kranten en tijdschriften na 1863De nieuwe tijdgeest die zich na de slavenemancipatie manifesteerde met de ruimere persvrijheid en de afschaffing van het dagbladzegel (een belasting in zegelvorm), bracht al direct een van de belangrijkste kranten van de eeuw voort: De West-Indiër. Het blad werd in 1864 al voor drie maanden geschorst, omdat het ‘sedert eenigen tijd onware, beleedigende en hatelijke artikelen tegen het wettige gezag bevat’.Ga naar voetnoot248 De West-Indiër vond tegenover zich De Kolonist. Het geschut van dit blad was van zo'n fors kaliber, dat A.C. Wesenhagen en A.H. de Granada in 1870 besloten er een hecht bolwerk tegen op te richten ‘waartegen alle muggenneuzen zich het hoofd zullen stooten’.Ga naar voetnoot249 Onder redactie van de beide heren verscheen bij de firma J. Morpurgo op 1 januari 1871 het ‘koloniaal nieuws- en advertentieblad’ Suriname, dat aan het geestelijk klimaat van de laatste drie decennia veel zou bijdragen.Ga naar voetnoot250 Een jaar na de geboorte van het blad verdween de concurrent De Kolonist.Ga naar voetnoot251 | |
[pagina 181]
| |
Nog een teken van de langzaam veranderende samenleving was de verschijning in 1867 van het tijdschrift ‘toegewijd aan de Surinaamsche Dames’, Euphrosine. Eerdere plannen om zo'n blad op te zetten werden niet gerealiseerd, meldde S.A. Mattes-Vlier in het Koloniaal Nieuwsblad. Ik mag mij echter nu vleijen, dat mijne pogingen nu gelukt zijn, daar de inhoud van dit Tijdschrift, behalve de beschrijving der Handwerken, ook lectuur voor de Huiskamer en verhalen voor Jonge Jufvrouwen oplevert, zoo dat men na verloop van het eerste jaar, reeds in het bezit zal zijn van drie afzonderlijke boekdeeltjes. Of die afzonderlijk werden geleverd, is onduidelijk, want tijdschrift noch boekdeeltjes zijn traceerbaar gebleken.Ga naar voetnoot252 Vier Nederlandstalige kranten hebben in de tweede helft van de 19de eeuw veel bijgedragen aan een steeds sterkere gerichtheid van de journalistiek op het wel en wee van eigen land: behalve De West-Indiër (1863-1898) en Suriname (1871-1971) waren dat in het laatste decennium van de eeuw de Nieuwe Surinaamsche Courant (1892-1912) en De Surinamer (1894-1955).Ga naar voetnoot253 Joh. Hartog meent dat verschillende omstandigheden de ontwikkeling van de journalistiek in deze tijd in de weg stonden: De voornaamste dezer omstandigheden was het kleine getal personen, die voldoende ontwikkeling bezaten voor de belangstelling in nieuwsbladen. Hierdoor was de lezerskring beperkt en waren bijgevolg de inkomsten ener courant zeer gering, hetgeen nog verergerd werd door het te grote aantal bladen, een gevolg van de geringe kosten verbonden aan de exploitatie van een courant in Suriname. Een groot euvel was ook het samenlezen van couranten. Hetzelfde exemplaar werd door ettelijke personen gelezen, hetgeen van grote invloed is op het abonnementental.Ga naar voetnoot254 Moge deze factoren hebben meegespeeld, het neemt niet weg dat de ontwikkeling van het krantenwezen gedurende de 19de eeuw opmerkelijk mag worden genoemd, zowel wat betreft het aantal bladen, als de kwaliteit van wat zij boden. Er verschenen in de tweede helft van de eeuw ook enkele periodieken in het Sranantongo (zie § 9.2.1), maar deze hebben bijna uitsluitend een rol gespeeld in het religieuze leven - anders dan het geval is geweest met het Papiamentu en het Spaans op de Nederlandse Antillen.Ga naar voetnoot255 Het is niet helemaal duidelijk in hoeverre Suriname openstond voor lectuur die van buiten het land kwam. In katholieke families kwam in ieder geval de Katholieke Illustratie op | |
[pagina 182]
| |
tafel. Verder waren er verschillende bladen die gezien hun bereikbaarheid in de kolonie getuigen van de geleidelijke oriëntatie op de eigen regio als ‘de wekelijksche Courant voor Oost- en West-Indië De Nederlandsche Mail’, De Indische Mercuur en het Demerarisch weekblad Argosy dat ook een agent in Paramaribo had.Ga naar voetnoot256 |
|