Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 185]
| |
7.1 SociëteitenA.F. Lammens en E. Beijer maken in hun notities van rond 1820 melding van vier ‘Societëiten of gesloten collegiën’ in Paramaribo.Ga naar voetnoot264 Zij noemen De Surinaamsche Sociëteit (1819-1834) waarvan overheidspersonen, planters en administrateurs van de eerste rang lid warenGa naar voetnoot265, L'Union (ca. 1819-1831, niet te verwarren met de gelijknamige vrijmetselaarslogeGa naar voetnoot266), De Eendragt (ca. 1819-ca. 1845) waarvan het ledenbestand uit meer klassen was samengesteld, en de Militaire Sociëteit. Van de laatste, gevestigd in het Fort Zeelandia, waren zowel militairen als burgers lid; zij voerde de zinspreuk ‘Arcus non semper tenditur’ [De boog kan niet altijd gespannen zijn].Ga naar voetnoot267 De joodse sociëteiten zijn bij de brand van 1821 verwoest, maar bijvoorbeeld H.N. Levy opende in 1831 een gesloten sociëteit aan de Wagenwegstraat.Ga naar voetnoot268 Naast de genoemde levert de 19de eeuw sporen van nog ruim twintig sociëteiten, die bijna alle in hun naam de vriendschap uitdroegen.Ga naar voetnoot269 Toen in 1877 een buffet werd geopend in het Militaire Park bij het Fort Zeelandia en daarmee feitelijk de grondslag werd gelegd van de nog altijd bestaande sociëteit Het Park, verscheen een anonieme lierzang, ‘Katalektische Gedachten’, in de Surinaamsche Courant/Gouvernements Advertentieblad dat opende met een bekende wending ‘Aan U zij deze zwakke taal gewijd’ en vervolgens Flora, Bacchus, Plutus en Apollo van hun bergtoppen schetterde om het buffet lof toe te zwaaien.Ga naar voetnoot270 In 1819 vroeg de ‘Surinaamsche Sociteyt’ een kasteleinGa naar voetnoot271 en daarmee is ook de belangrijkste indicatie gegeven voor het reilen en zeilen van de meeste sociëteiten, minstens tot aan de jaren '90 van de eeuw: hun belangrijkste culturele activiteit bestond uit drinken, kaarten, biljarten, het organiseren van tombola's en kegelen (er waren ook aparte kegelclubs met namen als ‘De Gezelligheid’ en ‘Zonder ballen geen plezier’ - klaarblijkelijk herenclubs). M.D. Teenstra meldt dat het omstreeks 1830 met het drankgebruik in de stad overigens nogal meeviel: de grote sociëteit l'Union werd in 1831 ontbonden vanwege de geringe omzet en de Pool Pisentski bedankte als kastelein bij de Harmonie, omdat hij er | |
[pagina 186]
| |
niet van kon bestaan.Ga naar voetnoot272 Bals en danspartijen schijnen in de loop der eeuw te zijn toegenomen. Voortgang meldde in 1847 dat als er muziek in de sociëteit zou zijn, er voortaan een rode vlag op de stadstoren zou worden gehesen.Ga naar voetnoot273 Terwijl de heren met hun opgedofte dames voortzwierden over de dansvloer, konden de armen wachten op de kruimels, zoals dit lofdicht aangeeft: Laat nog wat kwartjes, ja wat guldens van U klinken,
En denkt: ‘ik zal om d'arme een glaasje minder
drinken’.Ga naar voetnoot274
Een noemenswaardige bijdrage aan het culturele leven schijnen de sociëteiten bijna tot aan het einde der eeuw niet geleverd te hebben. Ze hadden dan ook meer gemeen met de cercles die in de eerste helft van de 19de eeuw in groten getale in Frankrijk voorkwamen en waar vooral conversatie en vertier werd gezocht, dan met de cultureel pretentieuzere cercles artistiques et littéraires of de in Nederland voorkomende negentiende-eeuwse gilden en rederijkerskamers.Ga naar voetnoot275 De meeste sociëteiten beschikten over een leestafel en boden dagbladen en maandwerken ten verkoop aan.Ga naar voetnoot276 Soms werden er muziekuitvoeringen georganiseerd. Met de oprichting van Court Charity No. 7416 deed ook de Foresterbeweging zijn intrede in Suriname. Zij zou een sociale rol vervullen, maar binnen het culturele leven pas na 1960 met enige regelmaat van zich doen horen.Ga naar voetnoot277 | |
7.2 VrijmetselaarslogesOmstreeks 1800 kende Paramaribo vier vrijmetselaarsloges: Concordia (opgericht in 1773), La Zélée (1767), L'Union (1773) en De Standvastigheid (1778). In de 19de eeuw kwam daar nog Prudentia bij, die vóór 1854 verdwenen moet zijn.Ga naar voetnoot278 Het logegebouw van L'Union brandde in 1821 af; de loge hervatte haar activiteiten in 1829 en ging in 1835 op in De Standvastigheid. Omstreeks 1850 verenigde De Standvastigheid zich op haar beurt met Concordia. Deze loge had haar gebouw aan de Saramaccastraat, maar vestigde zich in 1860 onder voorzitterschap van dominee C. van Schaick in een van de monumentaalste panden van de stad, het gebouw Gravenstraat 6, in 1774 gebouwd door gouverneur Jan Nepveu. Zij zou er precies een eeuw blijven. Tot de vrijmetselaarsloges behoorden velen die belangrijke geschriften over de kolonie hebben nagelaten, zoals de gouverneurs Abraham de Veer, Evert Ludolph van Heeckeren en Cornelius Ascanius van Sypesteyn, juristen als J.Ae. Lisman en predikanten als Cornelis van Schaick en Cornelis Hoekstra. De loge Concordia, waarvan joden, vooraanstaande | |
[pagina 187]
| |
katholieken en Europeanen lid waren, was zeker in de eerste eeuwhelft een puur koloniaal bolwerk; een anoniem in Nederland verschenen brochure, De Surinaamsche adressen (1859) zei daarover: ‘De Surinaamsche Loge is een verdorven ligchaam. De meest beruchte slavenbeulen zijn er niet alleen leden, maar zelfs officieren van.’Ga naar voetnoot279 Tegen het einde van de eeuw zou de loge tot een belangrijk ontmoetingscentrum van gekleurden en blanken uitgroeien. | |
7.3 Weldadigheids- en intellectuele gezelschappenUit vrijmetselaarskringen was ook het Departement Paramaribo van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen voortgekomen, dat vanaf 1816 met regelmaat van zich deed horen. Op 28 november 1827 werd de Surinaamsche Maatschappij van Weldadigheid opgericht, die op 12 juli 1855 het eerste nummer van De Volksvriend uitbracht, een tijdschrift ter verspreiding van nuttige kennis, tot bevordering van zedelijkheid en deugd en tot opwekking van nijverheid en volksvlijt; het zou slechts uit vier nummers, tezamen 96 pagina's, bestaan.Ga naar voetnoot280 Het drukte altijd anonieme stukken af als ‘Vlijt en goed gedrag zijn de beste aanbevelingen voor den Werkman’ en stichtelijke dialogen waaruit bijvoorbeeld moest blijken dat de tijd om een openbare verkoping bij te wonen verspild was en beter aan nuttige arbeid had kunnen worden besteed. In mei 1830 werd ook een Surinaamse afdeling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap opgericht. Boekbewaarder en secretaris ervan was A. Roelofsz, die ook voorzitter van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was.Ga naar voetnoot281 Van deze, en andere maatschappijen met een weldadigheidsoogmerkGa naar voetnoot282, moet zich men volgens Teenstra overigens geen al te groots idee vormen: het zijn meestal kransjes, alwaar gepraat, gerookt en gedronken wordt, waar men nu en dan hoogdravende theoriën hoort opvoeren, die echter nimmer in praktijk worden gebragt, hetzij omdat vele van die voorstellen niet in praktijk te brengen zijn, of omdat men in Suriname te lui of te onverschillig is.Ga naar voetnoot283 Moge dit voor sommige gezelschappen misschien waar zijn, de badinerende toon doet geen recht aan minstens één ‘kollegie’: de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, dat met haar lezingen en uitgaven het geestesleven van Paramaribo tussen 1816 en 1847 van belangrijke impulsen voorzag. | |
[pagina 188]
| |
Profiel: De Maatschappij tot Nut van 't AlgemeenHet Departement Paramaribo van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen vergaderde in het gebouw van loge Concordia, een ruimte die ook voor andere culturele manifestaties zoals exposities werd opengesteld.Ga naar voetnoot284 De afdeling Paramaribo was ingeslapen in de Engelse tijd, maar herleefde op 1 april 1816 onder het bestuur van H. Uden Masman en werd met ruim tweehonderd leden een factor van betekenis in het intellectuele leven. Na de grote brand van Paramaribo in 1821 vergaderde het gezelschap meestal in de zaal boven de Waag.Ga naar voetnoot285 Het programma, afgedrukt in de Surinaamsche Almanak van 1827, geeft aan dat het Departement Paramaribo geen ander doel nastreefde dan de Nederlandse Maatschappij waaruit zij was voortgekomen: de verheffing van de gewone standen met alle mogelijke middelen en dan met name door de verbetering van het burger- en schoolwezen.Ga naar voetnoot286 Het trachtte dit doel te bereiken door het organiseren van lezingen, het plaatsen van stukjes in de kranten geschikt om vooroordelen tegen te gaan, het uitgeven van brochures en een driemaandelijks tijdschrift, de Berigten (waarvan slechts vier nummers verschenenGa naar voetnoot287), het beschikbaar stellen van lectuur via een boekenverzameling en het uitschrijven van prijsvragen. Zo schreef de Maatschappij in 1823 een wedstrijd uit om voorstellen in te dienen voor de oprichting van een kweekschool in Suriname voor onderwijzers die gerecruteerd moesten worden uit de ‘inboorlingen, of jonge lieden van ingezetenen der kolonie’.Ga naar voetnoot288 Met grote frequentie organiseerde de Maatschappij lezingen, waarvan een overzicht gegeven wordt in bijlage VII. Onder de sprekers bevonden zich verschillende vooraanstaanden uit de samenleving, zoals rechter A.F. Lammens, gouverneur E.L. baron van Heeckeren, jurist en cultuurkenner H.C. Focke, Thalia-secretaris H.L. Wesenhagen en dominee H. Uden Masman, die later onder het pseudoniem Amerinus een studie over de kolonisatie, Adelaars en struizen in de Surinaamsche kwestie (1872), zou publiceren. Veel van de sprekers bepaalden zich tot landbouw of economie (‘Over de invloed van de Scheikunde op den Koophandel’), maar ook culturele stof werd aan de orde gesteld. Baron van Heeckeren sprak in 1825 over ‘de ware beteekenis van sommige woorden onzer Moedertaal’ en Hendrik Haagen Dieperink gaf enkele malen beschouwingen over spreekwoorden ten beste. Voorts werd er gesproken over onderwerpen die sinds de Verlichting op de agenda van elk gezelschap dat zich door de rede liet leiden, waren gekomen: verdraagzaamheid, zelfmoord en ook ‘Over den invloed der Vrouwen op de verlichting en beschaving der Volkeren’. Hoeveel vrouwen de laatste lezing hebben aangehoord, is onbekend; de entree werd hun toegestaan ‘mits komende onder het geleide van een Lid’.Ga naar voetnoot289 Enkele van de redevoeringen zijn later ook in | |
[pagina 189]
| |
druk verschenen. Het Departement Paramaribo van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was van 1820 tot 1847 ook de uitgeefster van de Surinaamsche Almanak. In laatstgenoemd jaar beëindigde het Departement zijn werkzaamheden.Ga naar voetnoot290
De 19de eeuw bracht één gezelschap voort dat een letterkundig genootschap kan worden genoemd, al reserveerde het voor zichzelf - zoals in die tijd gebruikelijk - een bredere titel. | |
Profiel: Het letterkundig genootschap Oefening Kweekt KennisOmdat er in Suriname geen ‘inrigting tot vooruitgang in kennis en beschaving’ meer bestond, besloten E.A. Jellico van Gogh en E. [verm. Eleazer] Soesman een poging te wagen zo'n instelling tot stand te brengen. Het gezelschap zou iets toe moeten brengen ‘om den sluimerenden geest op te wekken, de liefde voor kunsten en wetenschappen aan te wakkeren, en ook aan anderen de gelegenheid te verschaffen, zoo veel mogelijk, met de vooruitgaande beschaving gelijken tred te houden.’Ga naar voetnoot291 In deze formuleringen verraden Van Gogh en Soesman dat zij hoogstwaarschijnlijk tot hun initiatief zijn geïnspireerd door het gelijknamige, Haagse genootschap, opgericht in 1834, dat in zijn reglement identieke doelstellingen verwoord had.Ga naar voetnoot292 De eerste openbare vergadering van Oefening Kweekt Kennis vond plaats op 5 september 1853 in de zaal boven het Waaggebouw. Spreker was de eerste voorzitter, Mr. G.J.A. Bosch ReitzGa naar voetnoot293, en de bijeenkomst werd bijgewoond ‘door een talrijk publiek, alsmede door eenige Dames’. Het genootschap groeide voorspoedig: bij aanvang van het derde jaar bedroeg het ledental 155, en met regelmaat werden er lezingen georganiseerd.Ga naar voetnoot294 Zowat iedereen die iets met letteren of cultuur te maken had - drukkers, uitgevers, acteurs - was lid van het gezelschap. Er kwam in 1854 een ‘leesinrigting’ waar leden kranten en tijdschriften konden lezenGa naar voetnoot295 en er werd de grondslag gelegd voor een bibliotheek. In 1855 besloot het bestuur een Surinaamsche Almanak uit te geven en het verzocht de leden om ‘gepaste Bijdrage, ter meerdere opluistering van het Werk’ vóór juni in te sturen.Ga naar voetnoot296 In 1856 verscheen zo Suriname: jaarboekje voor het jaar 1856, een almanak, een zeldzaam Surinaams specimen met belangwekkende prozastukken (besproken in § 9.1.2). In 1857 verscheen er een tweede jaarboekje van het letterlievend genootschap. Het bestuur vroeg de leden om bijdragenGa naar voetnoot297, maar de rubriek ‘Mengelingen’ zou uiteindelijk plaats maken voor de publicaties, resoluties en notificaties van de gouvernementsbladen. Van meer jaarboekjes is het niet gekomen. Al spoedig daarna dreigde liquidatie van het gezelschap: op 1 maart 1858 | |
[pagina 190]
| |
zouden boekenkast, boeken en maandwerken verkocht worden.Ga naar voetnoot298 Toch schijnt het dilettantengezelschap nog lang te hebben bestaan, overigens zonder dat het sporen van zijn activiteiten naliet. In 1889 werden schuldeisers opgeroepen hun rekeningen te presenteren en vier jaar later, in 1893, werd het gezelschap ontbonden. Het kassaldo werd aan liefdadigheidsinstellingen geschonken.Ga naar voetnoot299 |
|