Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 85]
| |
6. Leespubliek en leesgenootschappenOp grond van de bovenstaande beschrijving van boekencollecties, boekenveilingen, bibliotheken, kranten en periodieken moet Wolbers' oordeel over de planter - ‘een enkelen keer nam hij eens een boek in de hand, doch dit behoorde tot de uitzonderingen; lezen viel doorgaans niet veel in zijn smaak’Ga naar voetnoot96 - toch enigszins worden genuanceerd. Het leespubliek bestond voor het overgrote part uit lieden van de hogere, blanke klassen en sinds 1760 kregen ook de vrije negers en mulatten de gelegenheid onderwijs in lezen en schrijven te volgen. Nederlands en Frans waren de gangbare talen, en binnen het joodse segment van de samenleving kwamen daar Spaans en Portugees bij. Paul François Roos maakte in 1786 gewag van het bestaan van leesgenootschappen ‘waar door niet alleen de Nieuwste Nieuwigheeden geleezen, maar zelfs ook de nuttige inhoud der Boeken onderzogt word.’Ga naar voetnoot97 Met die omschrijving suggereert hij een duidelijk onderscheid met letterkundige genootschappen, waar in het algemeen niet werd gelezen, maar gedicht of gedeclameerd. Helemaal zeker is dat echter niet, en verdere sporen hebben de leesgenootschappen niet nagelaten. |
|