Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 67]
| |
1.1 AlgemeenHoe wisselvallig zijn de tijden
Vriend Roos! hoe kort is 't nog geleen
Dat men geen Sterv'ling zag ter been!
'T moest al in Koets of Chaisen rijden!
Elk reed ten blijk van overvloed
Maar nu loopt alles weer te voet.
Hendrik Schouten,
‘Wisselvalligheid der Surinaamsche zaaken’, 1786
De economische achteruitgang van Suriname zette in de jaren '70 van de 18de eeuw in en heeft - met enkele oplevingen - eigenlijk nooit meer een rem gekend.Ga naar voetnoot1 De guerrilla van de marrons ontwikkelde zich tot een complete oorlog. Onder leiding van Boni, Baron en Joli Coeur bouwden zij zo'n macht op, dat een groot expeditieleger onder leiding van kolonel Fourgeoud werd uitgerust om tegen hen op te trekken - Stedman deed er verslag van in zijn Narrative of a five years' expedition against the revolted Negroes of Surinam (1796).Ga naar voetnoot2 Bijna een eeuw later gebruikte J. Hendrik van Balen de historische stof voor De commandant van de negerjagers (1890) en bijna nog eens een eeuw later verlegden André Pakosie en Johan Edwin Hokstam de focus naar Boni in respectievelijk De dood van Boni (1972) en Boni (1983). | |
1.2 DemografieOok demografisch deed er zich een belangrijke verschuiving voor. Citeren we Rudolf van Lier: ‘Een grote groep van blanke blijvers, de joden uitgezonderd, heeft Suriname sedert het laatste kwart van de 18de eeuw niet gekend. Vóór 1773 had Suriname veel meer het karakter van een volksplanting in de ware zin des woords dan daarna’.Ga naar voetnoot3 Het ‘geknackt crediet’, oftewel de Amsterdamse beurscrisis van 1772-1773 maakte dat het absenteïsme sterk toenam: planters lieten hun belangen behartigen door administrateurs en nog weinig families vestigden zich in de kolonie. Joodse families echter trokken toen het slechter ging met de plantages niet weg, maar bleven en vormden een belangrijk segment van de Surinaamse maatschappij. In 1675 waren er ‘123 weerbare mannen der duytsche natie’ tegenover ‘58 weerbare mannen der Joodsche natie’, in 1787 waren er 1311 joden op een totaal van 3360 blanken, in 1811 was dit aandeel tot bijna tweederde gestegen: 1292 op een totaal van 2029 en in 1830 nog altijd iets meer dan de helft: 1324 joden op 2638 blanken.Ga naar voetnoot4 Maar ook buiten de joodse groep werden nieuwe generaties in Suriname geboren, groeiden daar op en vermengden zich met telgen van andere geslachten. Toen nieuwe plantersfamilies tegen het einde van de 18de eeuw wegbleven, werden hun taken overge- | |
[pagina 68]
| |
nomen door administrateurs en plantagedirecteuren. Al dan niet in concubinaat levend, vermengden dezen zich met de blanke bevolking, niet zelden ook met gekleurden - een proces dat overigens al veel vroeger was ingezet. In 1774 bedroeg het totale aantal vrije kleurlingen en negers 2.671, in 1795 was dat aantal gegroeid tot 4.953. Het totaal aantal slaven bedroeg in 1752 37.835, in 1774 59.923 en in 1795 48.155.Ga naar voetnoot5 | |
1.3 Culturele oriëntatieNu doet zich het merkwaardige verschijnsel voor dat een literair circuit zich ontwikkelt op het moment dat Suriname veel sterker dan voorheen een exploitatiekolonie wordt die van op afstand wordt beheerd. Want sinds het laatste kwart van de 18de eeuw kwamen de eerste letterkundige genootschappen tot leven, werden er drukkerijen opgezet die boeken en kranten drukten, was er sprake van bibliotheken, toneelgezelschappen en publicaties van permanent residerende schrijvers.Ga naar voetnoot6 Passanten die kortere of langere tijd in Suriname vertoefden en er met wisselende empathie over schrijven, zouden altijd blijven opduiken, maar de contouren van een literaire infrastructuur van de blijvers begonnen zich steeds duidelijker af te tekenen. Hoe is dit te verklaren? Een complex van factoren heeft daarbij een rol gespeeld. De voornaamste is dat naast de groep van passanten in het militaire, ambtelijke, commerciële en landbouwkoloniale milieu, ook een permanente populatie was ontstaan. In de zich ontwikkelende koloniale maatschappij moet deze groep de behoefte gevoeld hebben aan bepaalde culturele instituties die continuïteit kenden: bibliotheken, theaters, gezelschappen. In de jaren tot 1775, toen de kolonisatie van Suriname naar de observatie van Van Lier het karakter van een volksplanting had, zijn families in Suriname neergestreken die zich sterker aan het land verbonden voelden dan de eerste kolonialen. Vooral de joden zouden een vooraanstaande rol spelen in de planterskolonie en niet in de laatste plaats in het culturele leven, tot zelfs nog ver in de 20ste eeuw.Ga naar voetnoot7 Daar komt bij dat de verbindingen van Hollandse administrateurs en plantagedirecteuren met de koloniale economie aanzienlijk complexer waren dan die van de planters; sommigen voerden zelfs het beheer over meer dan vijftig plantages.Ga naar voetnoot8 Deze administrateurs zullen in de jaren dat de plantage-economie langzaam in verval raakte, minder snel dan de planters-eigenaren de neiging hebben gehad hun biezen te pakken wanneer het met een plantage slecht gingGa naar voetnoot9, en daar hadden zij ook een zakelijke reden voor. De Surinaamse plantages waren veelal onrendabel, omdat de winst niet opwoog tegen de druk kende schuldenlast, zoals uitvoerig is uiteengezet door Oostindie.Ga naar voetnoot10 Dit leverde problemen op voor de aandeelhouders en eigenaren - die in Nederland zaten -, niet voor de | |
[pagina 69]
| |
administrateurs die als provisie 10% van de opbrengst van een plantage opstreken.Ga naar voetnoot11 Zij hadden er dus alle belang bij de plantages zo lang mogelijk draaiende te houden. Dat deze heren dit veelal deden vanuit ‘de stad’ en het toezicht op de plantages overlieten aan plantagedirecteuren, moet het culturele leven in Paramaribo te stade zijn gekomen. Zelfs al ging het in nogal wat gevallen bij deze in weelde badende heren om aasgieren en sujetten van bedenkelijk allooiGa naar voetnoot12, hun kapitaal moet in het stadsleven van belang zijn geweest. Zo overleed op 15 december 1788 George Frederik Ebbers, directeur van de Plantage Roosenburg. Toen de inventaris werd opgemaakt, werd de eigenaren gemeld dat Ebbers ‘altoos min of meer bedronken [was] en dikwijls zoodanig dat hij niet weet wat hij doet’. Moge zijn oog lodderig zijn geweest voor plantagezaken, hij liet wel ‘Een fraaye Verzameling van Hoogduitsche- en Hollandsche boeken’ na.Ga naar voetnoot13 Op een enkele uitzondering na, moet de culturele bagage van de administrateurs en de zgn. agendarissen en correspondenten (zaakwaarnemers van koopmanshuizen, handelscompagnieën en negotiatiefondsen) niet overschat worden, en volgens Wolbers is het met die van hun nakomelingen niet veel beter gesteld geweest: ‘De blanke Creolen [in de kolonie geborenen] meestal lui en vadsig van aard, hadden noch voor kunsten noch voor wetenschappen eenige voorliefde, zelfs eenige lectuur te hebben behoorde onder de uitzondering.’Ga naar voetnoot14 Maar de werkelijkheid schijnt toch iets complexer te zijn geweest, want wat Wolbers beweert, lijkt haaks te staan op wat Paul François Roos uitroept: ‘Is er wel een land in de Waereld, zoo klein en zoo beknopt, gelijk dit is, waar in een grooter schat van Boeken gevonden word dan in ons Wingewest Suriname?’.Ga naar voetnoot15 Gegevens uit de kranten van die dagen lijken Roos gelijk te geven.Ga naar voetnoot16 Overigens is het goed eraan te herinneren dat er ook zeer welgestelde zwarten in de kolonie rondliepen. De bekendste is Elisabeth Samson geweest, over wie Cynthia Mc Leod de roman De vrije negerin Elisabeth (2000) schreef.Ga naar voetnoot17 Minder bekend is de vrije neger Kauffmann, van wie Johann Friedrich Ludwig in zijn Neueste Nachrichten von Surinam (1789) gewag maakt. Deze Kauffmann wist met de visserij een kapitaal van ƒ50.000 bij elkaar te brengen, waarmee hij aan arme blanken veel goed deed!Ga naar voetnoot18 Tenslotte is er een laatste factor die de culturele opleving aan het einde van de 18de eeuw verklaart: de Verlichting. Suriname is altijd sterk georiënteerd geweest op datgene wat er in het buitenland gebeurde. In de 18de eeuw was dit buitenland: Europa. De nieuwe wind die in Frankrijk begon te waaien, werd in de oostpassaat mee opgenomen en deed zich ook in Suriname voelen (waarbij niet vergeten moet worden dat veel drukkers van Franse schrijvers in Holland zaten). Boeken schraagden de Verlichting, het nam een tijd voor die Suriname bereikten, maar toen die er eenmaal waren, bracht de Verlichting | |
[pagina 70]
| |
edicatie voor alle klassen.Ga naar voetnoot19 Later zal beschreven worden hoe dat de attitude ten opzichte van de slavernij langzaam veranderde. Maar de Verlichting maakte ook dat de belangstelling voor intellectuele gezelschappen toenam en dat de kolonie de bronnen ter beschikking wilde hebben die in Europa zo ruim voorradig waren. Over de tijd dat Mauricius zijn tanden stuk beet op de harde korst van onbeschaafdheid (1742-1751) luidde een oordeel: ‘Voor fijnere vormen van beschaving, wetenschappen, kunsten, was Paramaribo vooralsnog volstrekt ontoegankelijk’.Ga naar voetnoot20 Enkele decennia later zou de deur naar een wat meer verlichte esprit wel worden opengezet. Iets van het waarom van die nieuwe oriëntatie, bracht de arts J. Voegen van Engelen, eerste voorzitter van het Genootschap De Surinaamsche Lettervrinden, onder woorden toen hij in 1786 schreef: In dat gedeelte der Letterkundige Eeuw, t welk wy beleeven, schynt de verspreiding van Kennis byna eene algemeene zugt geworden te zyn, en wordt men dagelyks meer en meer overtuigd, dat Kunde in veele omstandigheden noodzaakelyk, in de meesten nuttig, in geene nadeelig, zyn kan.Ga naar voetnoot21 Er moest dus nogal altijd rendement in de dingen zitten, maar dat rendement kon nu ook van geestelijke aard zijn. Suriname zou nog lang een kolonie blijven, maar werd toch ook iets meer dan enkel een win gewest. | |
1.4 Taalpolitiek en onderwijsIn 1794 opende J.L. van Tooren voor vrije mulatten en negers een avondschool, die bestond naast de Hollandse en Franse school en enkele particuliere scholen. Voor een Latijnse School werden wel plannen gemaakt, maar die werden nooit gerealiseerd.Ga naar voetnoot22 Pas in 1776 kregen slavenkinderen voor het eerst les, op de plantage ‘Fairfield’ in Nickerie. Sinds het vredesverdrag met de Aukaners kregen de vier zonen van de opperhoofden die als ostagiërs (gijzelaars) in de stad verbleven, wel behoorlijk schoolonderwijs. Zij werden dan ook beschouwd als vrije lieden, ten teken waarvan zij schoenen en kousen mochten dragen.Ga naar voetnoot23 Tegen het einde van de 18de eeuw had het gezelschap van geleerde joodse mannen weinig fiducie in de mogelijkheden tot vorming, laat staan intellectuele vorming, die de kolonie tot aan hun tijd geboden had: Men leert ‘er niets anders dan schryven, eenige regels der rekenkunde, een weinigje letterkunst, en de eerste beginselen van de taal des lands en van het Fransch. [Kinderen die kunnen schrijven worden op een secretarie geplaatst en daarmee is men al tevreden.] By gevolg kan de Letterkunde geen’ grooten opgang in Suriname maaken.Ga naar voetnoot24 Thomson gaat zelfs zover op te merken dat vele blanken die in Suriname tot welvaart | |
[pagina 71]
| |
waren gekomen, nauwelijks hun naam konden schrijven.Ga naar voetnoot25 Dat lijkt een wat gechargeerde voorstelling van zaken, want als dat waar is, kan men zich afvragen hoe iemand het nog aandurfde een krant te beginnen. Haaks op deze meningen staat in ieder geval die van de vrolijke Paul François Roos die zich afvraagt of er wel een land is waar ‘zoo veele Konstenaars in netheid en çierlijkheid der Schrijfkonst gevonden worden dan hier te Lande’.Ga naar voetnoot26 En als slaven al in de tijd van gouverneur Wichers (1784-1790) meer en meer als bijzondere huisschrijvers en op de Secretariën werden ingezet, dan is het weinig waarschijnlijk dat de blanken dat toelieten zonder zelf de schrijfkunst machtig te zijn.Ga naar voetnoot27 De mogelijkheden voor kunstzinnige vorming namen toe met de oprichting van verschillende genootschappen, de verschijning van kranten, de inrichting van een bibliotheek. Het genootschap Docendo Docemur [Al onderwijzend, leren wij zelf] stelde in 1783 nadrukkelijk dat het werd opgericht met een educatieve doelstelling; Lila Gobardhan-Rambocus oppert dat de verlichte opvoedkundige ideeën van Jean-Jacques Rousseau via het genootschap hun weg gevonden hebben naar de hogere cultuurkringen van Paramaribo.Ga naar voetnoot28 In 1785 bepleitte David Nassy binnen het kader van dit genootschap de oprichting van een publieke school - hij bedoelde van niet-gereformeerde signatuur. De enige vermelding in de kranten van deze jaren die op het onderwijs betrekking heeft, is een advertentie in 1788 van J.B. de Bologne die adverteert met lessen in het schermen, dansen en de Franse taal, ‘in de Soldaaten-Straat naast den Heer Zwartenhoff’.Ga naar voetnoot29 In 1796 bracht David Nassy een prospectus in het Portugees, Nederlands en Frans uit, waarin hij een plan ontvouwde voor een Kweekschool op de Jodensavanna.Ga naar voetnoot30 Na een reis naar Noord-Amerika had hij een college als dat van Princeton of Harvard in gedachte. Het ging hem dus niet enkel meer om onderricht voor de jongeren, maar hij dacht aan een school voor een breed publiek, met een permanente staf en gratis onderwijs voor de armen. Talen moesten de eerste zorg van het onderwijs worden: Nederlands, Frans en Engels. Verder moesten er schrijven, moraal, geschiedenis, aritmetica, geografie en mathematica tot het curriculum behoren, en uiteindelijk ook ‘mythologie en andere vormen van goede literatuur’. Hoewel een aantal joden financieel borg wilde staan, kwam er geen respons van de zijde van gouverneur Friderici en het plan bloedde dood. Jodensavanna, gebouwd aan de Surinamerivier rond de oudste synagoge van Zuid-Amerika, was lang het vitale middelpunt van de joodse beschaving van Suriname geweest. In de tijd van Nassy was de nederzetting al in verval geraakt, wat niet wegneemt dat zij nog altijd respect afdwong als het oude centrum van de joodse cultuur. Hiervan getuigen twee teksten. Op 12 oktober 1785 werd op grootse wijze het eeuwfeest van de synagoge gevierd: op kostbare tafels prijkten 300 schotels van gebak en inlandse confituren en een door M.P. de Leon vervaardigd schip van suiker- en koekwerk, voorstellende het vaartuig | |
[pagina 72]
| |
waarmee gouverneur Wichers naar Suriname was gekomen. Er was een illuminatie met duizend lampions en tegen fraaie decoraties werd een luisterrijk bal gegeven dat tot zes uur in de ochtend duurde.Ga naar voetnoot31 Het jubileum werd bijgewoond door ruim 1600 gasten, onder wie de gouverneur en vele andere notabelen. David Nassy zat als parnas (kerkvoogd) de feestelijkheden voor en had een belangrijk aandeel in de voorbereidingen. Het feestgeschrift Zécher Rab (Grote Herdenking), gedrukt in 1785 te Amsterdam bij Hendrik Willem en Cornelis Dronsberg, geeft een Beschrijving van de plechtigheden nevens de lofdichten en gebeden, uitgesproken op het eerste jubelfeest van de Synagoge der Port. Joodsche gemeente op de Jodensavanna in de colonie Suriname genaamd Zegen en Vrede op 12 van Wijnmaand 1785. Het geschrift bevat 12 pagina's Hebreeuwse en 40 pagina's Nederlandse tekst; M.J. Pisa droeg eraan bij met gedichten in het Hebreeuws, Paul François Roos en N.C. Lemmers met Nederlandse gedichten en predikant Joseph Wallach met de gedachtenisrede.Ga naar voetnoot32 Jaap Meijer oordeelde over de Hebreeuwse teksten dat ze uitmunten ‘door conventionalisme en gebrek aan originaliteit’.Ga naar voetnoot33 Een tweede tekst die van het belang van Jodensavanna getuigt is een Hebreeuws manuscript van ca. 1789, een rijmend gemaakte compilatie van teksten uit de Psalmen, Spreuken, Exodus, Samuel II, Jeremia en Jesaia. Het manuscript werd vervaardigd door de hazan (voorzanger) David Hisquiau Louzada in 1789 om de bijstand af te smeken van de Almachtige tegen de overvallen van de bosnegers.Ga naar voetnoot34 Die hebben de aantrekkelijkheid van de relatief diep het binnenland in gesitueerde Jodensavanna lelijk aangetast. David Nassy slaagde er enkele jaren later in ieder geval niet in om met een onderwijscentrum de nederzetting nieuw leven in te blazen. De Verlichting in de kolonie was zijn hoogtepunt voorbij, het licht ging weer voor jaren uit. |
|