Bij de walm van kokolanpu
(over Eddy Pinas)
Het hele gepubliceerde werk van Eddy Pinas is zelfs voor een langzame lezer in minder dan een half uur te lezen. Het omvat twee dichtbundeltjes, een verhaal en een handvol verspreide gedichten. Pinas behoort niet tot de categorie charlatans die hun geluk beproeven door een bundeltje op de markt te brengen en die vervolgens verdwijnen bij gebrek aan succes, en vooral: bij gebrek aan een boodschap en het talent om een boodschap vormt te geven. Hij behoort evenmin tot de categorie schreeuwers, zij die het liefst optreden in zalen met een slechte akoestiek zodat het publiek niet hoort wat zij nu in feite zeggen, en die zichzelf aanprijzen als de grootste schrijver wanneer zij met veel tam-tam hun nieuwe boek aankondigen. Dan is er de categorie (soms al te) bescheiden, maar meestal sympathieke dichters die schrijven omdat dat in hun wezen besloten ligt. Het zijn de perfectionisten, zij die 's avonds laat dezelfde beduimelde velletjes weer oppakken en voor de zoveelste keer een woordje doorstrepen en er een ander voor in de plaats zetten omdat zij niet tevreden zijn met de al door anderen gebruikte woorden. Het zijn de stillen, zij die aan de mouw getrokken moeten worden, hé, heb je nog iets?, en ja, in stilte hebben zij iets gewrocht dat de moeite waard is. Eddy Pinas behoort tot deze laatste categorie.
De eerste keer dat Eddy Pinas van zich liet horen, liet hij niet van zich horen. Want zijn eerste bundeltje verscheen onder een schuilnaam. In 1973, in het heetst van de februaristaking, kwam een bundeltje uit onder de titel Krawasi. Voorzover verzetspoëzie klassiek kan zijn, was dit een klassiek uitgaafje: gestencild, slordig afgesneden, een omslagje met een snel geschetste tekening, twee