Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdKI. | |
De Wartel-deelen.KIEL of KIL en KOEL, in 't Ysl: kiell / gelu aduror; in 't Praet: kool / III. CL. 2, en Ysl: thad koolnar / frigescit; 't welk in onze Dialect geeft de Wortel- of Zaek-deelen Kiel of Kuil, Kool of Koel, als by onze II. CL: 2 en 3. Op het Praes: past ten volle ons Kil, algidus; zijnde die scherppuntige konde, welke, zo ze onverwagt en puntwijzig ons aen 't lijf geraekt, even als de steek van een naelde, ons 't getroffene lid doet te rug, halen: en op iet diergelijks, of anders op de kil, die ymand, als hy onverwagts schrikt of angstig word, bevangt, schijnt te zien het Vriesche Kél, perterritus, pavidus, 't gene by Kiliaen gevonden word: en verder van 't onze ons Kil, Kille, Killing, f: en Kilde, f: in een Vlaemsche Dialect Kélde, A-S, cele / ciele / cile / cyle / algor, frigus intensissimum; waer van ons Killen, † Kilden, † Verkilden, en † Kelden, I. CL: A-S, celan / Angl: chyl / algere, horrere, uri frigore; en 't Geldersche Kélde, gelu, frigus; waer by zeer eigen komt onze benaming van Kélder, Kéller, m: H-D, keller / M. AL: cello / cella, cellarium; A-S, cealre / celing en coelnes / frigidarium, & refrigerium; waer van ook Kélleren, Kélderen, I. CL: reponere cellario; in welk A-S, de eigenschap en dienst der kelders, als bergplaetsen om spijs en drank, door koelte, voor bederf zo lang mooglijk te bewaren, word afgeschildert. Deze overeenkomst van 't Latijnsche en 't onze schijnt toevallig; het Latijnsche word afgeleid van celare, verbergen; en by aldien dat de moeder van 't Onze waer, zou na den gemeenen loop het Onze en 't H-D, foemin: of Neutr: moeten zijn, dat nu anders is. Verder, ook mooglijk hier toe ons Kille, f: diepte, profundum; als waer by de koelte en killing te vinden is, en, om diergelijke rede, met UI, ons Kuil, m: fovea, puteus, Kuil-musche, pimpel meeze, parus minor, in gaten en holen zig onthoudende; Ysl: kyl / M. puteus; gelijk wederom met IE, ons Kiel, f: H-D, kiel / kehl / m: Ysl: kiolur / carina navis; & tr: Kiel, navis carinata; & olim triremis; A-S, ceol / navis; waer van ons † Kielen, I. CL: verboômen, vectigal portitori solvere; en, A-S, ceola / stega, locus in navi contectus; en, als en inham van Zee of Rivier, alwaer de kielen of schepen (hoewel iets minder veilig als in een haven) zig konnen, onthouden, het Geld: en Friesche Kiel, Kille, statio, locus in littore sinuosus.
Tot het Wortel-deel van het Praeter: met den uitgang DE of D, ons † Kóld, nu Euphon: Kóud, M-G, kalds / Ysl: kalldur / Kimbr: kallt / AL: chalt / A-S, ceald / H-D, kalt / Dan: kaald / Angl; cold en cald / L-Fr: kad / frigidus; en ons Subst: † Kólde, nu Euph: Kóude, Kóu, f: H-D, kälde / kälte / F, Ysl: kulde / M, frigus; waer van ons Verkóuden, I. CL: H-D, verkälten en er-kälten / I. CL: frigore laedi, gravedinem contrahere frigore; en Kóude-schael, f: † Kólde-schael, sorbitiuncula cerevisiaria saccharo ac vino mixta non cocta neque calida; als wordende kout uit schalen gelepelt; en verder het Ysl: kalda / F, by | |
[pagina 647]
| |
ons † Kóude, Kóud-wéé, f: H-D, kalt-wehe / F, febris; en zonder de D, het A-S, coligan / I. CL: algere. Dog ook in een matiger beteekenis by ons met OE, ons Koel, A-S, cole / Angl: cool / H-D, kül / subfrigidus, temperatè frigidus; waer van ons Koelen, I. CL: H-D, külen / I. CL: Angl: to coole / en A-S, colan / colian / I. CL: frigerare, frigescere, frigefacere leviter; en ons Koelte, f: H-D, küle / F. frigus moderatum, & aura; en ons Koel-moedig, Jedatus, animo tranquillus; en 't Sax: Koelter, clavus navis, past niet qualijk by 't bovengemelde A-S, ceola / stega; enz. Onder deze drie beteekenissen is Kil de scherpste, Kóude wat zagter, en Koel de gematigste van kragt.
Maer ook met de zagte lange O, in steê van deszelfs gelijkwaerdige OE, vertoont zig ons Kole, Kool, f: A-S, col / coll / Angl: col / cool / H-D, kole / kol / F. carbo; naemlijk eene uitgedoofde of bekoelde kool; dog als die glimmende of gloeijende is word 'er eigentlijk de bynaem by vereischt, te weten Een gloeyende kole, ook H-D, gluhende kole / pruna; hoewel men by verkortinge, als men weet dat men van vuer spreekt, veeltijds ook 't enkele woord Kool daer voor gebruikt. In tegendeel hebben we met de harde lange óó ons Kóól, m: en f: A-S, caul / cawel / Ysl: kaal / N. Angl: kale / H-D, kohl / M. caulis, M; als afkomstig van 't Latijnsche; wordende de au der Ouden met onze óó beantwoord: zie verder van dit Kool en Kóól, en elks toebehoorigen, by onze V. en VII. Dialect-regel wegens de OO en óó, Bylage No. 3. En van Kole komt Kool-méésje, parus ater, carbonarius; om zijn koolzwarte koleur ook A-S, colmase genaemt. | |
KN. | |
Het Wortel-deel.KNAEG, &c: in 't A-S, gnaegan / rodere; en for-gnagen / corrosus; zie agter de III. CL:. Na de anderen van die Classis te rekenen is in Praet: een o of e te begissen, dog het voorbeeld ontbreekt my. 'T verschil van G by 't A-S, en K by ons, wijst aen, dat ze beiden hier voorwerpsels zijn, gelijk ook verder zal blijken. Tot het Praes: of het Wortel-deel KNAEG behoort ons Knagen, I. CL: rodere ambedere; en zonder 't voorvoegsel K, het Ysl: naga / I. CL: rodere; en 't H-D, nagen / gnagen en knagen / I. CL: rodere, & radere; waer van ons Knager, m: H-D, nager en knager / M, rofor; en met den uitgang EL, en mede zonder K, ons Nagel, m: F-TH, nagal / A-S, naegl / negel / Ysl: nagle / M. H-D', nagel / M. Angl: nail / unguis; & clavus; als 't een nagel van menschen beteekent, heeft de benaming haer rede, eerstelijk en voornamelijk als een werktuig om te kraeuwen volgens den zin van het gemelde H-D, nagen / radere, en ten andere om dat men voormaels, by gebrek van knipschaer of ander beknopt snijtuig, dezelven afknaagde, om 't kloven of opscheuren of ander hinder te voorkomen; gelijk ook nog sommige kinderen, zo wel als de apen, zig op die wijze behelpen: dog by de beesten, voornaemlijk by 't roofgedierte mag het te regt een nagel heeten, om den dienst in 't kluiven, scheuren, en vasthouden: en, als het een spijker beteekent, is de zin betreklijk op het inknagen of liever op het vast in klaeuwen in 't hout, of ook op de gedaente, zo men de kromte over 't hoofd ziet. Hier van nu ons Nagelen, I. CL: spijkeren, A-S, genaeglian / I. CL. H-D, nageln / I. CL: clavis figere, clavum intrudere. Maer van dit Nagel, spijker, is om de gelijkheid van gedaente ook ontleent ons Nagel, Kruidnagel, m: caryophyllum; en Nagel in 't óóg, pterygium; en Nagel-kruid, n: caryophyllata; als welks wortel ook na kruidnagels ruikt; Nagel-boor, spijkerboor, F. terebra; en Nagel-vriend, Nagelmage, consanguineus in sep- | |
[pagina 648]
| |
timo gradu; eo enim unguis non membrum reperitur; atque ideo cognatio ibi terminatur; sic ex speculo Saxon: profert Kilianus. Deze verwantschap van den 7. graed komt wel uit, als men voor 't 1. lid rekent de arm- of schouder-pijp, voor het 2. lid de ellepijp, voor het 3. den handpalm, voor het 4: des vingers grootste of agterste lid, voor het 5, het middel-lid, voor het 6, het voorste of top-lid, waer in en aen ten 7. de nagel vast is. Dog op dien voet schijnt die maegschap op 't zidelinksche te moeten zien, dewijl de telling met den arm begint. Verder ons Dwang- Nyd- of Nyp-nagel, m: reduvia; waer van iets meer te zien is by ons Knyp, in de I. Proeve. Eindeling voeg ik hier by 't Ysl: nagg / rixa; even gelijk ook ons Knibbelen en Knabbelen zig gelijkstammig vertoonen by ons KNYP, in de I. Proeve. | |
De Wortel-deelen.† KNAEUW en † KNIEUW, in 't A-S, cnawan / cneow / gecnawen en cnawen / III. CL: 2, noscere, cognoscere; Engl: to know / knew / known / noscere. Hier toe ken ik onder ons, nogte onder de andere vermaegtschapten, geene makkers nog gelijkaerdige takken. Dog van ons Wortel-deel KNAUW, in Knaeuwen, rodere, hebben we by ons KNYP en KNUIV, in de I. Pr. gesproken. | |
De Wortel-deelen.† KNIET, † KNUIT en † KNOOT, of ook elk zonder K, in 't Ysl: hnioota / hnaut / II. CL: 2, pedem offendere; in 't Praes: eg hnyt; en volgens die Classis, in Praet: Part: hnotenn. Deze Kimbr: voorwerping van h voor n / beantwoord ons voorvoegsel GE, of in een AL: Dialect K, die by vele woorden af- en aen-gelaten word, zonder verschil; zie daer van onze Grondsl: II. Verhand: §. XXVIII. De naeste takken met K, die voor scheuten kunnen gaen van het oude Praet: zijn ons † Knooten, radices truncae, stirpes, stipites, nodi arborum; als doende den voetganger, zo ze in den weg liggen, gelijk veeltijds geschied, ligtelijk struikelen; waerom ook ons struikelen en stronkelen van struik en stronk ontleent zijn: waer toe ook ons Knóótwilge, f: salix nodosa & trunca. Maer mede tot het Praet: Subj: met de U of ingekorte O, ons Knótte, † Knutte, f: nodus arboris; Angl: cnotte / A-S, cnotta / cuyt / nodus, nexus; waer van eensdeels ons † Knotten, ook wel † Knodden, I. CL: Angl: knotte / A-S, cnittan / cnytan / I. CL: nodare, nectere, alligare; en anderdeels ons Knótten, Afknótten, I. CL: detruncare. Verder 't Geld: Knuttel, tuber, panus; & fustis nodosus; en ons Knótse, gewoonlijk Knódse, ook † Knudse of † Knutse, f: clava nodosa; als met stronk-knoopen, en vooraen met een dikte voorzien: en dewijle de knods-tronken ook dienen om 'er iets mede te beuken, zo behoort daer toe ons Knódsen, Knudsen, I. CL: contundere, batuere; waer uit mooglijk Euphonicè gesproten is ons Kneuzen, Fris: Knozen, I. CL: F-TH, knusan / knisan / I. CL: contundere, terere, quassare, frangere; AL: chnusan / chnussan / I. CL: allidere; en A-S, cnisan / cnysan / cnyssan / I. CL: H-D, knischen / I. CL: percutere, quassare, dejicere; en wijders ook met OE, of uit het Praes: met UI, mits met den uitgang ST, mooglijk ons Knoetst, Euph: Knoest en † Knuist, m: als mede zonder K en zelfs ook zonder N, ons † Noest, en † Noost en † Oest, A-S, ost / nodus, vel tuber arboris; hoewel ik, om al deze letterverandering vry wat hier aen twijffelen zoude. Nog ook zonder K, hier toe, zo 't schijnt, ons † Nieten, stooten, offendere; & tr: arietare aut cornu petere; en uit het Praet: ons Nót, pees-haek aen den boog, uncus sive hamus balistae qui nervum retinet; en Nót, Neut, f: balksteun, mutulus, caput trabis in muro exstans; om het knoestig uitsteken; en Nót, Neut, deksel van de kolom, epistylium; ook om 't dikker uitsteken: Dog dit Not, Neut past, dunkt my, nog ruim zo wel bij ons NIET, in de I. Proeve. | |
[pagina 649]
| |
KR. | |
Het Wortel-deel.KRAEY, &c, in 't A-S, crawan / creow / gecrawen / III. CL: 2, cantare; Angl: to crow / crew / crown en crowd. Dit ziet op 't geschreeuw of gekraei der vogelen, meer als op 't gezang, volgens uitwijs der Takken. Tot het Praef: ons Kraey, m: Angl: crow / galli cantus; waer van ons KRAEYEN, I. CL: F-TH, craian / I. CL: H-D, krehen / I. CL: cucurrire, cantare instar galli, vociferari, & proclamare; als mede Angl: crowe / by ons Kraey, f: H-D, krä en krähe / F. cornix; om 't geschreeuw, dat tevens niet qualijk aen den naem gelijkt: waer van ons Kraeyen, I. CL: H-D, krähen / I. CL: cornicari, Graec: κρᾶειν; en 't kruid Kraeye-voet, n: coronopus; vermits de bladen zweemen na de klaeuwen van de kraeij of raven; en Kraeye-óóg, exter-oog, clavus; een eeltige korrel aen de teenen uitgroejende, van form als een kraeijs-oog; maer waerom Kraey-bloemken, flos armerius, en Kraey-appel, galnoot, galla, dit Kraey voorop hebben, is my nog niet bekent: en verder Kraey-gewand, Kraey-weye, en by omzet Karweye, en Euph: Korreye, exta animalium mactatorum, vulgò cornix, Gall: corée, courée, & tr: opera quae gratis aut parva mercede factitatur; alzo 't ingewand der geslagte beesten veeltijds, voornaemlijk in 't leger, of van ouds in de offer-handen, als van geene waerde wierd weggeworpen, en een verval voor de kraeijen en roofvogels wierd; van ons Weide, Weye, exta animalium; zie by 't volgende WEED, in deze Proeve: Nog ook A-S, crawe / graculus, monedula; unde Hisp: graio; by ons Kaeuwe genaemt, zijnde deze met de kraeij en rave omtrent van gelijke soort en geschreeuw; waerom ook A-S, crawe / corvus; en A-S, crahettan / I. CL: crocitare; dog ook met f / v / of b / in steê van w / het A-S, raefen / en hraefn en hrafen / Ysl: hrafn / M, Angl: raven / H-D, rabe / M, en mede by Ons zonder K, Raven, m: en f: corvus; 't en ware dit Raven mogte zinspelen op de kragt van 't Ysl; raf / M, erratio; rafftur / lupus, furiosus, en A-S, rawan / findere; als wanneer hier meê den zwervende roofvogel gemeent zoude zijn; maer, dat het A-S, crawe / corvus, zo net met het A-S, crawe / graculus, overeenkomt, doet ons hellen na deze eerste uitlegging: dog de zin van 't rooven treft nog beter 't caracter van dien vogel, waerom wy dezen tak ook plaetsen by ons RYV, in de I. Proeve. | |
De Wortel-deelen.KRÈNG, of KRING, en KRENK of KRANK, in 't A-S, ge-cringan / gecrong of gecrang / gecrungen / II. CL: 2, obire, mori. Hier toe past niet qualijk, mits met K agteraen in steê van Q, ons Krank, debilis, infirmus; pericuiosè aegrotans, morbo consumptus; & olim leprosus; H-D, krank /aegrotans; en ons Krankte, Krankheid, en † Krénkte, f: morbus periculosus; en Krankzinnig, insanus, amens; waer van ons Kranken, nu Krénken, I. CL: H-D, kränken / I. CL: debilitare; en H-D, kranken / I. CL: aegrotare; en H-D, kränkelen / I. CL: viribus deficere; dit alles als een voorbereiding van versterven; en transl: op de smaek ziende ook Krankbier, cerevisia insipida; als slap en zwak van smaek en zonder geest. Maer met G agteraen, en voor volkomen dood, komt in 't veld, ons Kréng, n: morticinium, bestiae cadaver foetidum; insgelijks uit het Praet: met O, ons † Kronje, en per metathes: † Korne, f: cadaver, ovis vetula, rejecula, Angl: crone / waer van het Fransche charogne (morticinium, cadaver Angl: carrayne); zijnde sedert van dit bastaerdkind het vrouwelijke kijfwoord Karonje, mulier vana, putida, gemaekt, gelijk ook ons Kréng voor een scheldnaem dient, dog meest tegen kleene balddadige jongens, of misdoende honden. | |
De Wortel-deelen.† KRÉV of † KRÉF, en † KRAF, in 't Ysl: kref / expostulo; in Praeter: krafde / in Praet: Part: krafenn. IV. CL: 1, blijkende | |
[pagina 650]
| |
de Ongelijkvloeijendheid uit de verwisselde a en den uitgang enn in 't Praet: Part:; en 't verloop is te zien uit de terminatie de in 't Praet: Tot het Wortel-deel van 't Praeter: behooren het A-S, crafian / I. CL: en 't Angl: crave / rogare, postulare. In onzen hof vinde ik hier toe geene takken. | |
De Wortel-deelen.† KRIEST, of † KRUIST en † KROOST, in 't M-G, kruistan / kraust (in Subj: krustau) / krustans / II. CL: 4, frendere. Hier mede heeft eenige overeenkomst het A-S, grist / molitura; gristbitan / frendere; en gristle / grisle / gristl-ban / cartilago; en A-S, hristlan / I. CL: crepere, strepere; H-D, kritzen / kritzelen / I. CL: strendere; by ons met O, als in 't Praeter: † Krospen, I. CL: concrepare dentibus; en † Krospel-béén ook † Kruspel-béén, n: knersbeen, cartilago; als mede ons Krysselen, I. CL: frendere, infrendere dentibus; hoewel het H-D, met i / en dit ons laetste met Y, alzo wel past by ons Kryten: en het andere zou een verloop van ST in SP onderstellen, dat al wat verre gaet. Zie ook verder ons Wortel-deel GRIER of GRIES, in deze Proeve. | |
De Wortel-deelen.KRIT en KROT, in het Ysl: krit / decerpo; in Praet: krutte / IV. CL: 2, zijnde meê van de verloopene soort, welke allernaest past op onze II. CL: 2 en 3, die in den Infin: de UI of IE, en in Praet: de O, voeren. Zie ook 't M-G, dis-kreitan / II. CL: 1, en dis-kritnon / I. CL: 3, scindere, by ons Wortel-deel RYT aengehaelt. Op de UI zou eenigsints voegen, mits met eene verzagting van T in D, ons Kruid, n: herba, olus, aromata; en tot beantwoording van het Praeter: het H-D, kraut / in Plur: kreuter / herba, planta, olus; als wordende ter spijzinge afgeplukt; waer van het H-D, kreutelen / I. CL:. herbescere; & herbas colligere; & artis botanicae studio teneri; en ons Kruiden, I. CL: imbuere sive condire aromatibus vel herbis; en On-kruid, n: zizania; en behalven andere gewassen met den naem van Kruid pronkende, ook ons Kruidtje roer my niet, persicaria siliquosa; & tr: homo irritabilis, iracundus; hebbende dit kruid in zijne zaed-huisjes een vederagtig krulsel, 't welk dezelve, zo dra het zaed rijp is, met de minste aenraking doet ontspringen, werpende het zaed na buiten; en Lief-kruid, Kruidtje loop my nae, philtrum, poculum amatorium, herbae medeides, pharmacum amorem excitans; en ons Toe-kruid, n: herba condimentaria, quae lactucae aliisve oleribus condimenti loco adjicitur. Tot de IE, of ingekorte I, misschien ons Kritse, f: Kritsel, f: en Euph: Kriezeltje, n: festuca; palea; acus, aceris; & minutissima mica, atomus; als een gering pluisje, of een gering afkrasje; en Krétse, f: echinus ex filis cupreis tenuissimis; waer van ons † Kritsen, Krétsen, I. CL: purgare & scabere metalla echino ex filis cupreis; en Krétser, m: ruimstok, baculus rasorius bombardae sive tormenti aerei; en Krétse, kaerde, carduus fullonum; als wordende gebruikt om de wol-vezeltjes door de distelpunten der kaerde op te kemmen; waer van Krétsen, I. CL: kaerden, carpere, purgare lanam carduis fullonum. Wijders met A, ons Kratsen, Euphon: Krassen, I. CL: Angl: crathe / scrathe / scabere, Gall: grater; als iets afschrapende; gelijk ook H-D, krätzen / I. CL: fricare, scalpere, radere; & tr: divitias corradere; en H-D, krätze / F, scabies; & ramentum lotione collectum. Maer, aen deze Afleiding schort nog, dat de A nog E niet eigen zijn by de II. CL: 2 en 3; weshalven zie liever hier van by RYT. Dog ook met O, die hier beter by vlijt, het Vlaemsche Krótte, kladde, lutum vestibus adhaerens, Gall: crotte; als moetende afgeborstelt worden; waer van het Vlaemsche Krótten, I. CL: afkladderen, penicillo detergere lutum vestibus adhaerens; en Krótter, scopula lutoria; waer aen eenigsints gelijkt het M-G, gakrotuda / conquas- | |
[pagina 651]
| |
sabitur; en 't F-TH, thurah-cruzit / perculsus; maer nog ruim zo nae, het Engl; to crush in pieces / friare. | |
De Wortel-deelen.KRUIM of KRIEM, en KRUM, in 't A-S, a-cryman en a-cruman / friare, in micas frangere; & farcire sc. micis; in. Praet: Part: a-crummen / in micas fractus; agter de III. CL: Uit dit Praet: Part: met den uitgang en blijkt de Ongelijkvloeijendheid, voegende, volgens onze Dialect, hier best toe, die van onze II. CL: 2 en 3. hebbende in Infin: UI of IE, en in Praet: O, die: by de takken uit den Subj: veeltijds in U verwisselt. Hier toe derhalven het A-S, croma / cruma / Angl: cromme / crumme / by ons Kruime, f: Kruimel en Krummel, f: H-D, krum / krume / F. mica; en ons Kruim, n: medulla panis; waer van ons Kruimen, Kruimelen, en Krummelen, I. CL: H-D, krümeln / I. CL: friare, minuere, in micas frangere; en ons Een Krummel, f: Kruimeltje, Kriemeltje, n: H-D, krumel en krümlein / mica; & tr: minutissima pars rei; maer ook overdragtelijk ons Krummelen, I. CL: en Fris: Kriemen, I. CL: querelum esse; als vittende op het minste krummeltje: en met G in steê van K, vertoont zig ook het Vlaemsche Grommeling, f: rudera, glareae, furfures, micae. Ook zeit men het Kriemelt of Griemelt daer van, abundat illic populo; dus ook H-D, krümmeln / I. CL: scatere, abundare, refertum esse, per turbas mobilitari; als zinspelende op de ontelbare menigte der ondereen-rollende krummels, als men 't drooge brood klein vrijft: in gelijkervoege is mede van ons † Kriel, † Krielken, parvulus, pumilus, ontleent ons Krielen, I. CL: scatere, squalere, abundare, refertum esse, scaturire, crebrescere. En dat by uitlatinge, ons Kriel voor Kriemel komt, zou hier wel schijn hebben, zo diergelijke uitlating van M, by andere voorbeelden onder ons bevestigt wierd; daer ik nu nog niet bewust van ben.
1716 12/m |
|