Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdLA. | |
De Wortel-deelen.LAET en LÉT, in 't Ysl: let / pigrum facio; in Praet: latte / IV. CL: 1, ook Oud-Kimbr: letia / in Praet: latte / à proposito retrahere, dissuadere, impedimento esse; vide Ol: Wormii Lexic: Runicum; zijnde van die Classis, waer van de vocaelverandering de Oude Ongelijkvloeijendheid, en de terminat: te in 't Praet: het verloop aenwijst: En is volgens de Dialect-regel hier uit te vinden onze Wortel- of Zakelijke Deelen LAET en LET, met den zin van vertraging of agter-lykheid, on wederhouding. Tot het Wortel- of Zaeklijke Deel LAET en LET, vertoont zig het Ysl: latur / piger; en ons Laet, Angl: late / A-S, laete / serd, serus, tardus; en in Comparat: Later, serior, gelijk ook in 't Oud-Fries die lettera / subsequens, secunda; en in Superlat: ons Laetst, H-D, letzt / by ons ook Euphon: Laest en Lést, ultimus, extremus, novissimus; en onder dezelfde Euphonie het Ysl: leste / segnities. Van Laet komt ons Ver- | |
[pagina 652]
| |
laten, I. CL: later stellen, prolongare, differre, procrastinare; en M-G, latjan / I. CL: F-TH, lazzan / I. CL: tardare, morari; en ons Lét, Létte, nu meest Belét en Verlét, n: Angl: let / lette / impedimentum, interpellatio, dilatio; waer van ons Létten, Belétten, Verlétten, I. CL: A-S, lettan / I. CL: tardare, morari, impedire; en Létten, I. CL: H-D, letzen / I. CL: obesse, nocere; en daer toe ons Létsel, n: impedimentum, damnum, vitium; † Létsoen, Flandr: Litsoen, merx corrupta, vitiosa; als waer aen iet schort: dog in den zin van laet of laetst, ons Laetstend, Euphon: Léstend, nuper; en Létste, † Létse, en Euphon: Lésje, f: fooij, vinum profectitium, coena profectitia; als voor 't laetste tot een eerlijk afscheid; waer van het H-D, letzen / I. CL: valedicere; veniam dare & accipere. En mooglijk hier toe ons Létse, Litse, Lutse, en Euphon: Lésse en Lis en Lus, f: H-D, litze / F. nexus, ligamentum; en H-D, latz / M, fascia pectoralis; als om iets aen te verbinden of te wederhouden: Voorts ons Létten, Oplétten, I. CL: intentum esse alicui rei; als zijn aendacht ergens op stil-houdende. Dat dit verloopene Ysl: Verbum wel eer eigentlijk tot den stam van ons Laten, Liet, Gelaten, III. CL: 2, omittere, behoort heeft, zou ik wel gissen, alzoo de vertraging en 't later uitstellen een zekere ophouding insluit, in welken gevalle dit Laet tot het Praet:, en Lét, mits met eenig verloop, tot het Praet: betreklijk zou zijn; en, deze gissing word bevestigt met ons † Verlét, n: omissio; & praetermissio; dilatio, procrastinatio; en Onverlét stellen en dag geven, sine praejudicio spatium & dilationem dare, diem liberum dare; waer van ons † Verlétten, I. CL: omittere, praetermittere; differre, interpellare; & procrastinare; alwaer de zin van aflaten en ophouden nog levendiger doorsteekt, en dat in dezelfde gedaente van Lét. | |
LE. | |
De Wortel-deelen.LEEK, LEK, LIK en LAK, in 't Ysl: leka / lak / lekenn / III. CL: 1, stillare; 't gene in onze Dialect maekt † Leken, † Lak, † Geleken.
Uit het Wortel-deel van den Infin: Leek, contr: Lék, het A-S, hlece / H-D, leck / lick / en met K voorop, het Geld: Klék, rimosus; als door welker reten iets uitlekt; en ons Leke, f: nu Lék, n: rima, vel foramen dehiscens; en ons Adj: Lék, dog Flandr: uit het Praet: Lak, emanans, stillans, perfluens; en ons Een lék schip, navis rimosa dehiscens; en Lékke, f: lixivium excolatum à cineribus; Lek-wyn, m: vappa; &c: waer van ons Leken, Lékken, I. CL: stillare, manare, paulatim effluere; H-D, lechen / lekken / likken / I. CL: en 't Geld: Klékken, I. CL: rimas agere; en A-S, leccian / I CL: rigare; en ons Klikken, I. CL: coryceum agere, insidiari; als door reten ymand beloerende. En, overdragtelijk ons Lékken, Likken, ook Flandr: Lakken, I. CL: A-S, liccian / I. CL: Angl: licke / H-D, läcken / I. CL: lingere, lambere, Graec: λειχειν, Gall: licher, Ital: leccare; als ziende op de opfeiling met de tong, gelijk sommigen gewoon zijn, als 'er iet bezijden den mond loopt; en 't M-G, laigwon / bilaigwon / I. CL: lingere, dunkt my, dat ook herwaerts wil: gelijk ook, als zinspelende op het lik-zuigen der vogelaers in 't Iokken, ons overdragtelijke † Belakken, † Verlakken, I. CL: allectare, fallere illecebris; byna op dezelfde wijze als by ons Lókken van Luik word afgeleid. Verder hier toe ons Lékspitten, I. CL: ligurire; als een die zo gratig is op 't gebraed, dat hy 't spit naelekt; en Likke- of Lékke-Baerden, I. CL: os, labia, barbamve lingere; en ons Adj: Lékker, lautus, delicatus; dit vind zijn uitlegging in onze spreekwijze 't is zo lekker, men zou 'er de vingers van naelikken; en daer toe ons Lékkernye, f: deliciae; en ons Subst: † Lékker, † Lakker, Lékker-tand, Lékker-bék, m: linctor, nimium palati de- | |
[pagina 653]
| |
lectu gaudens; & gulosus; A-S, liccera / liccetere / gulosus; enz. Maer, onder de gemeene voorwerping van S, kan ook van ons Likken zeer gemaklijk gekomen zijn ons Slikken, I. CL: en H-D, uit het Praet: schlakken / I. CL: ingurgitare, absorbere. Dog ons Slokken, I. CL: en 't H-D, schlukken / schlokken / ingurgitare, deglutire, schijnen gelijkstammig met dit Slikken, en de O nog u / behooren tot dezen stam niet; waerom we deze takken ook by het Wortel-deel LUIK, in de I. Proeve geplaetst hebben; hoewel ook by dezen wederom een zwarigheid is, dat het gemelde H-D, schlakken de a voert, die wederom by den stamboom van Luik niet past: mooglijk behooren die met a bezonderlijk tot dezen Stam, en die met O of u tot den anderen, en die met I tot belden even nae.
Uit het Prater: het voorgemelde Vlaemsche Lak, manans; en Lakken, I. CL: H-D, läcken / I. CL: lingere, lambere. En, indien ons † Lak, † Laek, lacus, Graec: λάκκοσ, H-D, läche / F, lacuna, niet van 't Latijnsche afdaelt, zo zou het zeer wel zinspelen op haren oorspronk, als ontstaende uit een t'zamengaring van wateren, aflekkende van beekjes, of van hooger Landen of Rivieren; en tot bevestiging, dat dit Lak of Laek ons eigen en niet een bastert-kind is, kan dienen, dat we dit Laek ook in een andere beteekenis hebben, die mede op 't lekken ziet, en gantschelijk by 't Latijnsche lacus niet en past, als ons † Lake, pekel, H-D, lake / F. muria, salsugo; als lekwizig gesmolten; en 't Vlaemsche Lake, f: echel, A-S, laece / hirudo, sanguisuga; om 't uitleken van 't bloed. Maer gelijk lekwijn, of anders een lek in eenig vaetwerk, met regt voor gebrekkig gehouden word, of ook vermits de lek-striemen of droppels besmetten en ontreinigen 't gene daer van beloopen word, zo schijnt ook deze zin overgedragen te zijn op † Lakke, † Lake, Lak, defectus, vitium, & tr: vituperium, detractio; als eenige vermindering van gezondheid of smet in de eere toebrengende; en daer van ons Laken, I. CL: minnere, paulatim deficere; deesse, decrescere; en Laken, I. CL: vituperare; A-S, laeccan / I. CL: comprehendere, perstringere; en A-S, laecing / redargutio; en ons Lakaedzie of Lakagie, en Lékkagie, f: diminutio, detrimentum; en mooglijk ook hier van ons Laken, n: doek, pannus; om het eerder slijten dan de vorige kleederen der Voorouderen, uit beesten-vellen bestaende; gelijk dit woord eertijds zo wel voor linnene als wollene kleeding of deksel genomen wierd, als F-TH, lahhan / N, pallium, chlamys, & velum; en linninun lachan / linteamina; en suelz-lahhan / sudarium; A-S, lach / chlamys; en ook nog by ons Een Laken of Linnen-laken, Slaep-laken, n: toral; en Tafel-laken, n: linteum, quod mensae insternitur; Dog ons Laken, voor de stoffe genomen zijnde, ziet nu alleen op wolle, in welk geval deze naem ook zeer eigen komt, als men aenmerkt, dat het laken by uitstek krimpt, wanneer het gevolt wbrd. Verder, (zo 't geen basterd is van 't Grieksche λακκα) ons Lak, f: rubrum fluidum; en Lak, n: en f: Lak-wérk, n: electuarium, delinctorium, illinctus, cera hispanica, lacca arabum om de vloeibaerheid, of anders om 't glad-maken; waer van ons Lakken, Verlakken, I. CL: electuario illinere; dog zo dit van de gladdigheid ontleent is, zou het nog nader tot ons LYK, in de I. Pr: by Lyken, II. CL: 1, behooren, waer van ons Likken en Lékken, polire, planum facere, komt, en waer van het A-S Praet: de a voert. Wijders in plaetse van ons Lak, vituperium, detrectatio; heeft men ook met de Allemann: voorwerping van K, ons Klak, n: vituperium, macuiatio; waer toe het Vlaemsche Klakken, I. CL: detergere lutum; en Klakker, m: peniculus; als om de kladde af te borstelen; en H-D, klek / macula atramenti; waer van 't H-D, klecken / I. CL: maculas atramenti facere; en H-D, klekpapier / charta lituraria, rejectanea; of ook met I, ons Klikken, Beklikken en Verklikken, I. CL: accusare, deferrer, & insidiari; als ymand een klak aenvrijvende; en daer toe Klikker, Verklikker, Klik-spaen, delator; en Klik-spille, Klik-oye, mulier garrula; hoewel dit Klikken ook overdrag- | |
[pagina 654]
| |
telijk van 't vorige Klikken, by dezen stam, kan ontleent zijn, dewijl 't beloeren en verklappen by-een passen. | |
Het Wortel-deel.† LEIK, in 't M-G, laikan / lailaik / laikans / IV. CL: exultare; en bi-laikan / IV. CL: illudere. Dit is van de zeldsame M-G, Classis: niettemin past volgens de Dialect-regels de M-G, ai tegen onze en de Kimbr: ei / gelijk ook Kimbr: en Ysl: ab ad leika / ludere, en leikur / lusuś. By ons ken ik geene takken hier toe; want dat ons Lacchen hier mede niet gemeent is, blijkt uit het M-G, hlahjan / III. CL: 1, ridere. | |
De Wortel-deelen.LÉM en LAM, in het Ysl: lem / caedo, in Praeter: lamde / IV. CL: 1, zijnde van die verloopene Classis, welker vocaelwisseling het oude Ongelijkvloeijen, en welker uitgang de in 't Praet: het verloop aenwijst. Niettegenstaende dit gebrek zijn 'er de Wortel- of Zakelijke deelen LEM en LAM klaer genoeg in te vinden; en volgens uitwijzihg van E en A, in een zelfde Verbum, ook waerschijnlijk LOM. Hier toe mooglijk het Leuvensche Leme, spina, arista piscis; als waer mede de visch slaet; het Vlaemsche Leme, kaf, purgamentum lini, acus, palea; als 't gene afgeslagen is of word; ons Lémmer, Lémmet, n: verutum, lamina gladii vel cultri; als waer mede men slaet of keelt; of anders vermits plat geslagen; gelijk ook overdragtelijk ons Lémmer, Lémmerstuk, lendenhaes, pars carnis delicatioris in bove; zijnde zo kort van draed als of het louter gekneust en geslagen waer. Verder ons Lam, † Laem, mancus, mutilis, elumbis, enervis, languidus, imbecillis; & olim claudus; als zinspelende op gekneusde of geslagene spieren, waer door de beweging zeer gebrekking of traeg of gantsch belemmert is: en met O, ons Lome, Loom, tardus, piger; als men thans van de lamheid spreekt meent men doorgaends het belemmerde lid, naemlijk een volkomen onvermogen van 't zelve: en dus Lamme leden, membra dissoluta; en Lam, A-S, lam / lama / F-TH, lam / paralyticus; en H-D, läme / paralysis; en ons Verlammen, Verlémmen, † Verlemen, I. CL: mutilare, enervare verberibus; dog als zwak of verminkt het A-S, lam / lama / lame / H-D, lam / claudus; en ons † Lamen, I. CL: diminuere, & mutilare; en H-D, lämen / I. CL: luxare, membrum intorquere; en H-D, lamen / verlamen / I. CL: luxari pedibus; en 't Vlaemsche Lémpe, f: depravatio oris; en A-S, lim / membrum; en ons † Leme, † Lame, † Laemte, Lémte en Lémpte, f: defectus, vitium, mutilatio, distortio, debilitas; A-S, lemp-healt / limp-halt / claudus; en ons Lémmer, n: † Lammer, en met S ons Slommer, impedimentum, nocumentum, molestia; als tot verzwakkinge en verhindering; en daer van ons Belémmeren, † Belammeren, I. CL: interturbare, impedire; zo mede met S voorop, ons † Slammeren, † Slommeren, Beslommeren, I. CL: impedire, interturbare; gelijk ook ons Slém, Slim, en † Slom, obtortus, obtiquus; en Slim, perversus, pravus, dolosus; & vilis; in comparativo Slimmer, waer van ons Verslimmeren, I. CL: pejorescere; verder als slap, ons Lam-óór, flaccus. Dog van eenige beweging of handeling sprekende gebruikt men 't om de slap-zwak- of traeg-heid uit te beelden; dus ons Lam, H-D, lentè, tardè, tractè; Een lamme zang, inepta cantio & incondita; Lamme kóut, sermo insulsus, frigidus, qui parum habet vehementiae; en A-S, lempte / lenitas. Men neme ook in overweging of niet ons Lam, † Lamb, n: M-G, lamb / N, F-TH, lamp / A-S, lamb / Ysl: lamb / N, H-D, lamm / N. agnus, mede hier mag plaets vinden, vermits zijne zwakheid, en min vierige beweging, of vermits van 't eerste en oudste tot slachtoffer gebruikt, in gelijken zin als mede 't Latijnsche caedere voor dooden gaet, als caedere agnum Junoni; i: e, immolare; waer van weder ons Lammen, I. CL: agnellos edere vel parere; en verder overdragtelijk ons Lammetjes leven, vita voluptaria, vacua curis ceu laboribus. | |
[pagina 655]
| |
Wijders voor ons † Lame, defectus, vitium, de B, in steê van BE, gevoegt zijnde, kan men ook hier uit vinden ons Blame, Blaem, f: Angl: blame / calumnia, vituperium,als eene quetsing van eer zijnde, met ymand eenig quaed gebrek toe te schrijven; waer van ons Blamen, I. CL: vituperare; waer voor men nu gemeenlijk met een Walschen staert gebruikt Blamèren, I. CL. Deze afleiding heeft egter dit onzekers, dat, van 't Latijnshe blasphemare gesproten zijnde het Italiaensche biasemare, en biastemare, en mooglijk ook 't Fransche blasmer, beneffens het Subst: blasme, 't gene in de uitspraek met ons Blame overeenkomt, insgelijks dit onze door dien weg kan her waerts gekomen zijn; te meer om dat het blamèren, met de Oud-tijdsche loflijke zeden, die Tacitus van de Voorouderen verhaelt, niet zeer overeenkomt; waerom ik voor 't naest dit Blamèren voor een bastaerdkind houde. | |
De Wortel-deelen.LÉP, LIP en LAP, in het Ysl: lep / lingo, in Praet: lapte / IV. CL: 1, zijnde meê al van die verloopene Classis, als by 't vorige LEM. Tot het Zakelijke deel LÉP of LIP, ons Lip, Lippe, Flandr: Lèp, Léppe, f: Angl: lippe / AL: leffa / H-D, leftzen / labium, labrum; om de sluiting en nootzakelijken dienst in 't slobberen; en Lippen hól, n: nympha cavum inferioris labri; Lip-vórkje, n: lacuna, philtrum, cavum in labro superiore sub naribus; en met K voorop, mooglijk ook ons Kléppe, Klippe, f: postomis; een prange of kin-ketting om de lip van het paerd, en met de verlangde E en den uitgang EL ons Lepel, f: cochlear; mede om den dienst van 't slobberen; en Lepel-kruid, Lepelbladeren, cochlearia; om de lepelvormigheid der bladeren; en Lepelaer, Lepelgans, pellicanus; wiens bek volgens de uitbeelding aen eene lepel gelijkt; maer ook Lepelaer, ciconia; als klepperende met zijn bek, even als of men met twee lepels op elkander sloeg en rammelde. Dog wederom in den eersten en onoverdragtelijken zin ons † Lépsen, † Lap-sakken, I. CL: nu Lépperen, I. CL: lallare, pitissare, delibare summis labris, degustare liquorem, paulatim bibere; en † Lappen, † Lapen, I. CL: H-D, lappe / lambere, lingere; Gall: laper, Graec: λάπειν; sorbendo haurire. En, mooglijk om de gelijkheid van gedaente aen lip of tong, hier toe ons Lap, m: en f: A-S, laeppe / lappe / particula, ora, lacinia; assumentum; abscissa pars; & particula dependens; waer van ons Lappen, I. CL: pangere, impingere; & consuere frusta; en Lap-zalven, I. CL: assuere, reficere, & circulatorum medicinis uti. En in een Allem: Dialect van B in steê van P, ons † Labben, I. CL: lambere, lingere; en met een Walschen staert het oude Vlaemsche † Labbaeye, f: epulum; en transl: † Labbaeye, een blank, dipondius, nummus epularis; voor welke een mensch,. toen 't geld nog zo schaers was, eens slempen en brassen kon; en 't Brusselsche Labbey-bróód, panis epularis; waer van verder het Verbum † Labbaeyen, I. CL: epulari; & parasitari; en misschien transl: Labben, Labberen, I. CL: vana loqui, blaterare, resonare; dewijl de brasmalen daer van schateren: nog ook met eene voorvoeging van S, ons Slabben, I. CL: lambere, lambendo bibere; & tr: fundere inter sorbendum; en Slabberen en Slobberen, I. CL: Angl: slabber / ligurire jus tepidum; en Slabbe, f: Slab-doek, m: ricula, fascia pituitaria.
Dog wederom met P, en de vooraenneming van K, komt in gedaente wel overeen ons † Klép, † Klip, Klap, m: H-D, klapff / M. sonus, resonus, crepitatio, crotalistria; & garrulitas; mooglijk om 't lip-en mond-roeren, voornamelijk op de slempmalen; en ons Klappe, Kléppe, en † Klippe, f: crotalum, flagellum; om de gelijkaerdigheid van beweging en geluid; waer van ons † Kléppen, † Klippen, nu meest Klappen, I. CL: crepitare, sonare, resonare; en Klappen, Uit-lappen, I. CL: garrire, blaterare, fabulari,& deferre, accusare; en Beklappen, † Bekléppen, † Beklippen, I CL: deferre, accusare; A-S, clappan / I. CL: palpitare; waer van ons Klépper, sonipes; en Klapper m: garrulus, corycaeus, delator; waer | |
[pagina 656]
| |
van ons Klépperen, Klapperen, I. CL: crepitare; Klépper- of Klapper-tand, m: of f: denticrepus; waer van ons Klépper of Klapper-tanden, I. CL: crepitare dentibus; gelijk ook Kléppfnter, crotalus; & tr: homo loquax; & crotalistria ciconia; waer van Kléppentéren, I. CL: glotorare, clangere voceciconiae; en Klap-rooze, f: papaver rhaea; om dat de kinderen, uit tijdkorting, de bladen tot een blaesje hebbende toegevouwen, dezelve voor het voorhoofd aen stukken slaen, dat een klap-geluid verwekt: en Kléppe, † Klippe, decipulum, transenna; om 't schielijk toeklappen, zo’ dra 'er eenige vogel inkomt; Verder Klaps,† Kléps, Klap-agtig, dicax, loquax, futilis; Klapgezél, congerro; en met een Walschen staert ons Klappèye, f: garrula; waer van Klappèyen, I. CL: garrire instar mulierum: Voorts ons Klepel, m: malleus tintinnabuli; baculus, & flagellum; & tr: lingua loquax; Voeg hier by ons Klap-hóut, n: tabulae querneae minores; als wordende tot vaet- of tonne-werk gebruikt, en daer toe in dunne platingen gespleten, 't gene een klap-geluid verwekt; en Klap-mutse, pileus planus; hebbende een omslag aen den rand, en zijnde gelijkvormig aen een muts, die de kinderen van papier vouwen, om onder 't uitslingeren in de lucht een sterk klap-geluid te maken. Nog ook Klap, m: Flabbe, f: Lap om de oore, óórlap, m: H-D, schlapp / alapa, colaphus sonum edens; als mede met het voorzetsel F, ons Flabbe, f: Angl: flappe / muscarium; als waer mede men de vliegen, al klappende, doodslaet; en Flabbe, Flébbe, vitta puellaris; als weleer boven het voorhoofd een lap hebbende gelijkvormig aen de vliegen-flabbe; en ons Flap-kan, Klapkan, f: aenophorum; een groote tinnene wijnkan, wier dekfel zwaer klapt in hettoedoen; en † Klap-óór, bubo venereus, unde Gall: clapporre; als verklappende de misgangen; en Klap-stók, m baculus calendarius, temporum designator, agricolis & illiteratis passim loco calendarii; en Klap- stók, m: delator; en † Klap-veken, Klap-deur, Klaphék, vectis, cateracta in agro se ultrò claudens cum strepitu & fragore.
Maer, aengezien we in fteê van 't bovengemelde Slabberen, ligurire jus tepidum, ook zeggen Slobberen, en dat ons Klóp, m: pulsus sonum edens (waer van ons Klóppen, I CL: F-TH, clophen / I. CL: H-D, klopffen / I. CL: Angl: cloppe / pulsare, cum strepitu, unde per metath: Ital: colpire, Hisp: golpear; beneffens ons Kléppel, Klippel, †. Klóppel, en Kluppel, Angl: clubbe / baculus, clava, fustis; en Kléppel- Klippek-veersie n: versus rhythmicus, simili sono desinens, versus leoninus) al te nae met ons bovengenoemde Klap en Klepel in zin en gedaente overeenkomen, om die niet eenstammig te rekenen, zo mag dit ons doen gissen, dat men de regte volle herstelling der Wortel-deelen zou moeten zoeken in een Classis, die van E in A en O verwisselt, gelijk die van onze IV. CL: 1, by Nemen, Nam, Genomen &c. En dat in 't Ysl:; waer uit wy ons Lép en Lap ten deele herstelt hebben, de O nogte U zig niet vertoont, kan eigentlijk die gissing niet verz wakken, dewijl het Ysl: lep / lapte / van eene verloopene Classis is, gelijk ik reets vermeld heb. Dat dan deze allen met Klép of Kleep, Klap, Klóp of Klup, gezamentlijk tot een zelfden stamboom behooren, is wel waerschijnlijk genoeg, maer twijsselagtiger is het, of die eigentlijk eenstammig zijn met dit ons Lép of Lap, waer aen ik al vry wat twijffel, om dat ze alle te zeer zinspelen op het geluidmaken, 't gene hier niet anders als veer-overdragtig kan plaets krijgen, terwijle geen van die den wortel-zin van leppen, lepperen of slobberen vertoont; waerom ik voor 't naest zoude gissen, dat al deze Klép Klip, Klap, Klóp &c, alleen klank-nabootzende woorden zijn, die tot geen eersten stamboom zijn t’huis te wijzen. Dog hoe twijffelagtig ik zelf deze mijne ingebragte Afleiding te boek stelle, egter kan ik niet zeggen, dat ze onmooglijk is, vermits nergens in den geregelden Groudslag te buiten gaende, waerom ik mijne bedenking en tegenredenen, als strekkende tot opscherping van oordeel, verkoos niet over te slaen; te meer om dat het in de Afleiding niet onaengenaem is, eene vergaring van gelijkstammige takken by een te hebben, schoon de eerste Wortelstam onzeker blijve. | |
[pagina 657]
| |
Het Wortel-deel.LÉSCH, &c, in 't H-D, lefchen ook loschen / verloschen / extinguere, evanescere; in Praet: Ind: losch en verlosch (in Subj: losche) / in Praet: Part: erloschen / extinctus; Onreg: No. 10. Dog ook löschen en leschen / I. CL: restinguere, exstinguere. Dat de e hier onder de stammen komt, die in o of u veranderen, is wat zeldsaems en ongeregelds; egter vertoonen ze zig ook beiden onder onze Takken. Tot die met E hebben we ons Lésschen, I. CL; ook † Blésschen, I. CL: F-TH, leskan / lieskan / erlescan en er-leschan / extinguere, restinguere; restringere, compescere flammam; en Lésch-tróg, m: lacus, alveus in quo faber ferrum candens aqua restinguit; en Lésch-water, n: aqua ferraria, quâ candens extinguitur ferrum. En met U, mits beneffens de voorwerping van B, als ook hier boven, ons Blusschen, I. CL: extinguere, restinguere; enz. | |
LI. | |
Het Wortel-deel.† LIET, en LOOT, &c, in het F-TH, luzan of liozan / louz of luoz of loz / gilozzan / sortiatur; en Ysl: hlioota / hlaut / II. CL: 2, sortiri; en volgens de anderen van die Classis, in Praet: Part: hlotenn. Dat in onze Dialect maekt † Lieten (of † Luiten), † Loot, † Geloten. Tot het Praes: of den Infin: het A-S, hliete / sors; en, of het A-S, hleotan / hlytan / sortiri, gelijk- of Ongelijk-vloeijend zy geweest, daer van ontbreken my Proeven. De verdere takken egter pleiten sterk voor 't laetste. Want ook uit her Praeter: het A-S, lot / hlot / sors, tributum, portio; en Ysl: hlutur / portio, res; en lutur / res; en Ysl: hluttakare skilnings / particeps rationis; waer van het A-S, hlotan en hlutan / I. CL: sortiri. Zoo mede by ons Lót, n: H-D, losz / N, sors; ook oulinks by ons in Sing: † Lote, waer van nog in Plur: Loten, als mede het Verbum Loten, I. CL: H-D, losen / I.CL: sortiri; nog ook F-TH, eban-lozzon / consortes; en ons Lót, sortilegii numerus scedula expressus; en Loter, m: sortitor; en Loterye, f: sortilegium; en ons † Lót, census, tributum: waer van Schót en lót geven, census solvere. Maer, gelijk onder de lotingen, die men dobbelen en spelen noemt, vele listigheid gebruikt word, zo schijnt dit rede gegeven te hebben tot het A-S, lote / callidus, perversus; en A-S, lot-wrencas / versutiae; en ons † Leuteren, † Loteren, I. CL: fallere, decipere. Dog, om de wisselvalligheid, want niets is 'er wankelbaerder dan het lot, ons † Loteren, Leuteren, I. CL: labefactare, vacillare; & tr: negligenter agere; en verder overdragtelijk ons † Loteren, Leuteren, I. CL: en Flandr: Lutsen, I. CL: morari cunctari; want het lot houd menig op door ydele hope; en 't dobbelspel is een groote tijd-dief; gevende daerenboven veel gekijf, waer op ook zien kan het oude Sax: † Loteren, † Leuteren, I CL: appellare, provocare ad judicem; behalven dat ook het pleitwerk eene zekere loting mag heeten, hachlijk van uitkomst, en lang van vertraging, voornaemlijk in gevalle van appel. Van een en ander komt ons † Loterer, Leuteraer, m: cunctator; & olim fallax; en † Lotering, Leutering, cunctatio, mora, & labefactatio; & olim appellatio. Tot het oude Praeter: behoort het M-G, hlauts / sors. Onder de Oudheid is 'er nog een Stam, die zo gelijk is aen dezen, dat men den een voor den ander zoude aenzien, zo de zin zo wel gemeenschap hadde, als de gedaente: naemlijk het Ysl; liuta / laut / lotenn / II. CL: 2, en 't A-S, lutan en hlutan / leat / loten / II. CL: 1, procumbere, se deorsum curvare; 't gene insgelijks in onze Dialect maekt † Luiten (of † Lieten) Loot, † Geloten; dog om dat de zin my te moeilijk schijnt om overeen te brengen, zo plaetse ik die met hare takken by het volgende Wortel-deel LUIT. | |
[pagina 658]
| |
De Wortel-deelen.LIEV en LOOV, &c, in het F-TH, liuvan of luiwan / louf (luof of lof) / gilouuan / II. CL: 2, concedere, consentire; 't gene in onze Dialect moet geweest zijn † Lieven (of † Luiven), † Loof, † Geloven, III. CL: 2 of 3, onder de grondbeteekenis van toegeven, toestaen met genegentheid; ergens toe overhellen en gestrekt zyn. Hier vertoont zig een stamboorn met vele aenvallige takken.
Tot het Wortel-deel LIEV of LIEF, het A-S, ilfan / lyfian / aliefan / en alefan / I. CL:, concedere, permittere; en lyfnysse / venia; en A-S, leof / dominus; als die het verlof aen zijne dienaers of onderhoorigen moet geven; en ons Subst: Lief, amicus vel amica; A-S, liof / amicus; als tot wien men geneigt is, aen welken men ligtelijk iets toestaet, en waer meê men overeenkomt; en ons Adj: Lief, Lieve, M-G, liubs / A-S, leof / F-TH, en AL: liob / lib / liab / lief / lif / Saxon: leef / H-D, lieb / charus, amabilis, dilectus, gratiosus; in den oorspronkelijken zin toegevende met genegentheid, en overdragtelijk aengenaem en minnelyk; want wat is 'er aentrekkelijker als de toegevendheid, die liefde verivekt en aenqueekt; waerom dan ook hier van, ons Lieven, I. CL: Lief-hébben, H-D, lieben / I. CL: Sax: leben / I. CL; amare, diligere, amore prosequi; en uir het Praet: Subj: het A-S, lufian / I. CL: amare, favere, & complacere; en lufan / I. CL: desiderare. Dog wederom tot Liev of Lief, ons Ey lieve! amabo, sodes, obsecro! blandientis particula; als eene afbidding van toestaen; en Eylieve! estne ita! admirantis vel honestè concedentis particula; en met den uitgang DE, ons Liefde, f: A-S, lufe / lufa / lufu / Angl: loue / H-D, liebe / F, SaX: lebe / amor, charitas, dilectio, favor. Verder ons Believen, Gelieven, I. CL: H-D, belieben / gelieben / I CL: collibere, consentire, placere; F-TH, gelievan / I CL: complacere; waer van ons Beliefte, Geliefte, f: plactum; voorts ons Verlieven, I. CL: H-D, verlieben / I. CL: uri amore; en ons Lief-koozen, † Lief-laffen, I. CL: A-S, lyffetan / luffetan / I. CL: en H-D, lieblen / I CL: blandiri, adulari; en Lief-oogen, I. CL: venusttis aspicere oculis; en Liefkens-kruid, Liefkens-drank, philtrum, poculum amatorium; een mengsel van kruiden of toebe reidsel van drank, uit de schole van Circe, om dierelijke liefde te verwekken: zoo ’er een bekent waere, bequaem om een Kristelijke liefde te verwekken in Landen of Steden die volkrijk zijn, en daer gevolglijk de wereld heerscht, zulk een was noodiger en waerdiger dan goud te schatten. Nog ook de eigen-naem Lieve, zeggende zo veel als minzaem, toegeeflyk; en F-TH, lebuuin libuin / waer van ons Levyn, Levinus; van ’t F-TH, leb / lib / amor, vel amabilis; en win / amicus; als een vriend van liefde en toegeeslijkheid.
Maer, gelijk onder dezen zin zig al takken vertoont hebben uit het Praet: Subj; te weten het A-S, lufe / lufa / lufu / Angl: loue / amor, dilectio, favor; en A-S, lufian / amare, favere; lufan / desiderare; en luffetan / adulari; zoo komt mede uit het oude Praet: Indic: met de harde lange ÓÓ, het Zakelijke deel LóóV of LóóF, dog in een eenigfints andren zin, hoewel insgelijks fpruitende uit de toegeving of toestemming en ’t ergens toe overhellen; namelijk ons † Looven, Gelooven, I. CL: M-G, galaubjan / I. CL: F-TH, gilouban / I. CL: AL: chillauban / I. CL: A-L: leafan / geliefan / gelyfan / en lefan / I. CL: H-D, glanben en gleuben / I. CL: credere; als bestaende in een toestemming en vertrouwen des herten; waer toe ons Gelóóf, Geloove, n: M-G, galaubeins / F-TH, giloubo / gilouve / geluvi / Al: ki-lauba / kilaupa / ca-laube en gloube / A-S, geleafa / gelyfa en lofe / H-D, glaube / M. fides, consensus unanimis. Hoe fraei hebben ’t onze Voorouderen getroffen, met die twee Kristelijke Hoofddeugden uit eene stam te ontleenen? en hoe wel komt dit overeen met het denkbeeld van den H. Paulus, als hy zeit, Dat de liefde alles ten beste duid, gelooft, hoopt en verdraegt. I. Corinth: XIII. 7: Dog in den vorigen onoverdragtelijken zin van toestaen, toegeven, heeft men ook uit het | |
[pagina 659]
| |
oude Preater: het H-D, laub / M, laube F, A-S, lease / geleaf / leafnesse / vernia, permissio, consensus; en A-S, geleafful / licitus; waer van het M-G, us-laubjan / I. CL: F-TH, ar-louban / I. CL: AL: ar-lauban / er-laubpan / I. CL: H-D, er-lauben / verlauben / I. CL: permittere, licentiam dare, licere; maer by Ons uit het Praeter: met de zagte lange O, ons † Verloven, I. CL: Veróór-loven, I CL: Angl: to allow / Ysl: leifa / I CL: en Ysl: lofa / I. CL: permittere; waer toe ons † Love, † Lóf, nu Verlóf; n: en óórlóf, n: venia permissio, consensus.
En, gelijk het Latijnsche permittere & promittere beiden van eenen stam komen, zo mede, met gelijke overdragt van iet toe te staen, ons † Loven en † Geloven, nu Beloven, I. CL: F-TH, be-louvan / I. CL: Ysl: lofa / I. CL: H-D, geloben / I. CL: promittere, vovere; waer van ons † Lófte, nu, Belófte, f: promissio; want alle beloving vervat een zekere toestemming en betuiging, van ergens toe genegen en gestrekt te zyn, schoon ’er eenige voorwaerde aen geketent mogte zijn of niet; dus ook Bruid-lóft, Euphon: Bruilóft, f: F-TH, brut-loufti / F. nuptiae; als of ’t zeide, een maeltijd ter eere van de trouw, van bruids-wege belooft of toegestaen; en ons Verloven, I. CL: H-D, verloben / I. CL: devovere; & promittere matrimonium; en Aen ymand verlooft zyn, desponsatum esse; en Verloven, I. CL: devovere; & olim prohibere, negare. Nog ook ons Lóf, † Love, f: aestimatio; waer van ons Loven, I. CL: H-D, loben / I. CL: taxare, liceri, indicare pretium; als op prijs en voorwaerde stellen, waer voor men iet wil laten volgen, en genegen is over te geven, even gelijk ook ’t Latijnsche liceri van licere: zoo mede ons Te lóf en te bód zyn, de pretio mercium tractare; en Overloven en † Verloven, I. CL: pluris indicare quam par est; enz. Maer, gelijk alle prijzing eene betuiging is van goedkeuring en toestemming en geneigtheid; zoo mede hier van ons † Love, nu Lóf, n: & m: Ysl: lof / N, H-D, lob / N, AL: lob en lop / A-S, lof / lofe / laus, hymnus; waer van ons Loven, I. CL: Ysl: lofa / I. CL: A-S, lofian / lofan / I. CL: F-TH, lobon / lovan / I. CL: H-D, loben / I. CL: laudare, magnificare, & hymnos cantare; en ons † Beloven, I. CL: laudare, approbare, & gratias agere; enz. Zie daer uit den stamboom van. Toegeeflykheid, de liefde, ’t gelooven, ’t verloven, het beloven het loven en bieden, en eindeling het pryzen gesproten; alles gevallig en aenminlijk: en, zoo men de zedekundige vrugten trekt van de deugdelijke Hoofdtakken Liefde en Gelóóf, zo geniet men van den boom des levens.
Edog, alvorens we hier afscheiden, hebik nog in te brengen, dat, gelijkerwijs de daeglijksche ervarentheid leert, hoe de liefde alles bedekt alzoo mede uit de grondbeteekenis van ergens toe overhellen, deze zin van bedekken op eenige takken schijnt overgedragen te zijn, als ons † Lóóf, † Loove, † Lueve, ook Luif, Luive, en Luiffel, f: A-S, leafe / H-D, laube / F, umbraculum, projecta, pergula, porticus, compluvium; en H-D, leube / F, tabernaculum; als zijnde een vooruitgestrekt en vooroverhellend dak van een gallery of stoep, tot dekking voor regen &c; waer by men onder een Allemannische Dialect-verandering van F of V in P, mede byvoegen kan ons Luipen, Gluipen, en † Gloepen, I. CL: insidiari, & intueri tectis ac rectortis oculis, pileo vel fronte in palpebras contracto; en daer van Luiperd, Gluiperd, m: insidiator, fucus, pileo in palpebras contracto; ’t welk hier nog ruim zo wel past, als by ons Laed in de I. Proeve, vermits de naem van Gluiperd byzonderlijk ziet op het slinks en bedektelijk zien met den hoed diep in de oogen getrokken. Zoo mede hier toe met S voorop, ons † Slóóf, Sloove en † Sluive, f: velum, tegmen, folliculus, lobus; & replicatio; en † Slooven, I. CL: velare, tegere, operire; allen namelijk ziende op het bedekken. Dat men hie ook by Ons UI vind, wederspreekt deze gissing niet, maer bevestigt die, vermits onze UI en IE van gelijke geboorte zijn, gelijk ik in onze Grondsl: II. Verhand: §. VII vermeld heb; zulks dat dan dit Luive mede tot het Praes: behooren zou. Immers blijkt hier uit zeker genoeg, dat dit Loove en Luive van | |
[pagina 660]
| |
een zeker † Luiven of † Lieven, II. CL: 2 of 3 is afgedaelt geweest; dog, van zulk een stam, in een andren zin als onze voorgemelde, die toegeven of toestaen en ergens toe overhellen beteekent, heb ik onder alle de Oudheid geene blijken gevonden; en zelf, schoon dit my ontslipt ware, en m’er een mogte vinden met den zin van bedekken, men zou rede hebben van te gelooven, dat dezen slegts in overdragt en niet in geboorte verschilden; want, gelijkvormige woorden van ongelijke kragt zijn al te oneigen in de grondlegging eener tale, en past derhalven niet by de Ongelijkvloeijende Verba, die oud-egte en onafgeleide stamboomen zijn, gelijk ik onze Grondslag klaer genoeg meene aengewezen te hebben. Om dan dit voetspoor te vervolgen, zo behoort wederom tot dit Lóóf, ons Lóóf, contr: Lóf, n: M-G, lauf / N, en lauba / F, A-S, leafe / leaf en laef / F-TH, en AL: loub en louf / N. Kimbr: lauf / Angl: leafe / Dan: lØff / H-D, laub / N frons, comae arborum, folia; en F-TH, win-loub / N. H-D, wein-laub / N, palmes, pampinus, vitis folia; als zijnde de vooroverhellende bladen, de koesterende lommer, en ’t overdeksel niet alleen voor mensch en vee, maer ook voor de vrugten zelf, die zonder dat verquijnen; waer van verder het H-D, lauben / ab-lauben / I. CL: by ons Lóóf-Stroopen, I. CL: defrondare, stringere frondes; en ons Lóóf-wurn, m: rupse, campe; dog A-S, leafwyrme / aerugo; zijnde een blader-gebrek, dat het loof ineet, even als de roest het yzer, waer door het tot een vuil stof word, als men het vrijft: verder ons Lóóf-stil, tranquillus omninò; zoo stil namelijk dat men geen blad hoort ritselen, nogte ziet bewegen: nog ook om de gedaente der bladeren ons Lóóf, bractea, lamella metalli, instar folii tennis; Lóófwérk. Looverwérk en Lófwérk, pictura vel sculptura foliacea, opus frondarium, acanthi; en Lóóf-hutte, scena, casa frondea; en ons †. Looveren, frondes, folia; en Looveren, bractae aeneae; inflor foliorum figuratae; en Lóóverik, m: fascis ex frondibus; en Looverik, m: frondator,avis in frondibus habitans iisque vescens; en van Loover, ons Ont-looveren, I. CL: frondes amputare, stringere; en ook met S, en met de zagte O, uit het andere Praet: het Geldersche Sloven, I. CL: putare arbores. Dog, ons Lóóf, Loove, lassus, defessusj, weet ik hier niet t’huis te brengen, zo het niet en zie, of eensdeels op de reizigers en landlieden, die na de vermoeijenis en verhitting van arbeid en Zonneschijn, de lommer en ’t verdek van hutte of loover zoeken; of andersints, op zulk een verz wakking Van kragten, dat de vermoeide niet meer rustig op zijne beenen kan staen of gaen, dog telkens vooroverhelt, strompelt, en struikelt: en in dezen zin van vermoeljenis hebben we insgelijks, met de voorwerping van S, ons Slooven, Zig Af-slooven, I. CL: laboribus se frangere; en Sloove, Slóóf, f: laboribus afflicta mulier; dog tevens ook met den zin van bedekken het reetsgemelde Slooven, I. CL: velare, tegere, operire; en Opslooven, Af-slooven, I. CL: retegere denudare, id quod tectum erat; waer toe ons Sloove, Slóóf, een arme vrouw, mulier detritis vestibus; als behoeftig aen deksel, of liever, als eene die uit armoede zig louter moet asslooven om de kost. Insgelijks, uit het Praet: met de zagte O, of de gelijkwaerdige OE, vind men by Kiliaen ons Sloef, fordidula penula; en Sloef, homo sordido cultu, ac, quae saepissime conjunguntur, moribus incompositis, lentus & piger; Angl: slowe / en A-S, sleaw / tardus; als mede ons † Sloef, nu Slof, sordidatus olim, nunc inobservans, dissolutis moribus. Dog alle dezen met S voorop, kunnen ruim zo net tot ons Wortel-deel SLUIP worden t’huis gebragt. Maer, wederom zonder S, gelijk de Wortelstam, en in de oude grondbeteekenis van ergens toe overhellen en gestrekt zyn, ons Loef, f: voor de overhellende gestrektheid van de korte stevige huidhaeren van eenig beest, of de schuine strekking van ’t gewevene trijpwerk, dus Met of Tegen de loef stryken, pilibus secundis vel adversis stringere; en verder ons Loef, Loeve, latus navis depressum; en Loefwaert, ad illam navis partem qua declinat; en Loeven, I. CL: deflectere sive declinare navigio; eedere. En vermits in scheep-strijd elk met zijn schip of jagt den ander de Loeving zoekt af te winnen, zo is hier van het spreekwoord van Ymand de loef af steken, certando aliquem superare. Eindeling van dit Loeven met een Walschen | |
[pagina 661]
| |
staert ons † Loevèren, I. CL: tum ad hanc tum ad illam navis partem deflectere, cursumque obliquare; en zoo voort. | |
De Wortel-deelen.† LY en † LEE, &c, in het H-D, lelhen / lieh / geliehen / II. CL: 1, mutuo dare; en verleihen / II. CL: 1, concedere; en Ysl: lia / liede / liedur / commodare; in’t Praef: eg lice / Onreg: No. 1 dit maekte in onze Dialect † Lyen, † Léé of † Lee, † Geleën, II. CL: 1. Ook vind men in ’t M-G, lethwan of leiquan / mutuare, foenerari; ’t gene ik wel onder de I. CL: 2 heb geplaetst, dog daer by gevoegt, of liever II. CL: 1, vermits de M-G, ei / tegen onze Y,in de II. CL: komt: egter ontbreken my de voorbeelden, om zulks te verzekeren; zoo mede omtrent het A-S, lihan / AL: lihen / Kimbr: leige / mutuare; en ’t F-TH, forlihan / concedere. Van het oude Praeter: met de harde lange ÉÉ hebben we, met den uitgang N, ons Léén, n: H-D, lehen / N, Ysl: laan / N, A-S, hlaen / laena / en lehan / mutuum; en ons Léén, n: Kimbr: len / N, feudum; waer van ons Leenen, I. CL: A-S, laenan / hlaenan / I. CL: mutuo dare, credere; en Ontleenen, I. CL: mutuari; en Verleenen, I. CL: concedere. Onderscheiden van zin en gedaente is ons Lenen, I. CL: ook † Leinen, I. CL: A-S, hlinan / I. CL: F-TH, linan / gelinan / I. CL: Angl: leane / inniti, incumbere; van welker afleiding wy iets ingebragt hebben by ons † Lyd; dog egter kunnen die ruim zo wel tot dezen stamboom, en deszelfs Praeter: met de zagte lange E betrok en worden; want behalven dat de gedaente hier vollediger komt, zo is ook alle leening (accommodatio) voor een zekere ondersteuning te houden, ja zelf, ten naeuste genomen, zou men ’t helpen en onderschragen voor het oogmerk en de eerste grondbeteekenis van het te leen geven en ’t leenheffen mogen rekenen. Enz. | |
De Wortel-deelen.LIMP of LÉMP, LAMP, LOMP, &c, in ’t A-S, limpan (lympan en gelimpan) / lamp (in Subj: lumpe) / lumpen / II. LCL: 2, accidere, contingere, attingere, attinere, pertinere; en ook A-S, limpian / I. CL: pertinere; zoo vind ik mede F-TH of AL: unga-limflich / absurdum; als ongevoeglijk en niet onder ’t gebeurlijke; en AL: ke-limfit / concedet, convenit; en ka-limfan / competere, parem esse, convenire; en ka-limfanteem / competentibus; en ka-limflichan / congruam; dog geen van allen geeft blijk of dit AL: ka-limfan / Gelijk- of Ongelijk-vloeijend zy geweest, hoewel ik het laetste voor waerschijnlijkst houde, overmits de gedaente nog zo onverbogen is. Tot het Praesens of het Wortel-deel van den Infin: het H-D, glimpf / M. decentia, modestia; en unglimpf M. absurditas, ruditas inconvenientia; unglimplich / indecenter, rudis; en ver-un-glimpfen / I. CL: conviciari, criminari; alles ziende op den zin van pertinere; en ons Lémde voor † Lémpte, f: fama; als een gerucht van het gebeurde, waer voor uit het Praet: Subj: het H-D, lumbde / F, fama; ziende op den zin van contingere. En mooglijk ook uit het Praet: ons Lomp, en Angl: lump / of met een Allem: voorwerping van P, ons Plomp, incongruus, impotitus, rudis; als of ’t zeide zo als ’t geval geest, onbeschaeft, ruuw, en slordig, onder den zin van accidere; want zo ’t op convenire zag, zon men ’er ons ON voorop gevoegt hebben, gelijk by ’t H-D, unglimpf / hier boven: hier toe nu ons Lomp-aerd, Plomp-aerd, m: rusticus, homo vilis, moribus rudis. Dog op den zin van attinere, attingere, schijnt te zien ons Lompe, linteum attritum, vestis lacera, cujus partes quaedam pendulae; en daer toe ons Lompen, vodden, lappen van oud linnen of laken, Angl: lompe / lumpe / frusta, segmenta, abscissae partes lini aut lanae; en Lompe, lonte, fomes ignarius; als van zulke stoffe gemaekt; en Lompen, en Lomp-halzen, I. CL: colaphos infringere; als of ’t ware, met de lompen om de ooren of in den nek slaen of y- | |
[pagina 662]
| |
mand lomp en rouw aentasten. Voeg hier by ons Lompe, aelquabbe, holothuria, mustela fluviatilis, vulgo borbochia; Angl: lomp / lump / zeus, faber piscis; om de lompe gedaente. Gelijk ook zig met S en met K voorop vertoonen ons † Slompe nu Klompe, f: calo, calopodium; om de rouwe lompheid, en Slomphoze, caliga follicans; om de slordigheid; dog zie van dit Klompe insgelijk by KLIM, in de I. Proeve. | |
De Wortel-deelen.LING of LÊNG, LANG of LONG, in ’t H-D, gelingen / gelang of (in Subj: gelϋnge) / gelungen / III. CL: 1, abtingere, contingere, accidere, evenire; sed usitatius, benè succedere, ex voto obtingere, optatum finem sortiri. Onder ons is wel een spreekwijze van Wél slagen, Wél beslaen, benè succedere; en op dien voet zou de grondbeteekenis, van dit oude Lingen voor slaen kunnen genomen worden; waer op eenigsints passen zou het M-G, blingwan / blangw / blungwans / II. CL: 2, caedere, flagellare; ’t gene ik by ’t, Wortel-deel BLING, in deze Proeve verhandelt heb. Maer dit voldoet my nog niet, vermits in onze spreekwijze van Wélslagen zig geen naekte zin vertoont, maer een overdragtelijke zig schuil houd, die, na mijne gissing, voor gebeuren komt, gelijk ik ook dat voor de grondbeteekenis van dit Lingen, II. CL. aenzie, ’t gene ook van de volgende takken beyeftigt word.
Tot het Wortel-deel Ling, het H-D, gelingung / F, en gelingen / N, eventus, successus; en gelingend accidens succedens; en ons † Gelingen, contingere, attingere, pertingere; & secundare, succedere; als mede onze terminatie Ling, als in Vondeling; als een hacchelijk gevondene, of aen wien ’t gebeurt is, dat men hem vond; en Zonderling, als waer by iet byzonders geschied, of anders, in den overdragtelijken zin van attingere, attinere voor contingere, zo veel als behoorende tot het vinden, tot het bezondere &c. Zoo mede onze uitgang Lings, waer van verder te zien, is in onze Grondsl: II. Verhand: §. LXXII en LXXIII. Maer, gelijk de ontastelijke zaken door overdragt van eenige gelijkenjs hare naemen ontleent hebben van tastelijke of zigtbare dingen of bewegingen, zo hebben de Voorouderen, om een naem voor geschieden uit te vinden, velerhande ontleeningen genomen; gelijk by ons Gebeuren, evenire, van Beuren, ferre, portare; ons Komen accidere, van Komen, venire; gelijk ook ’t Latijnsche evenire van venire; ons Geval, casus, eventus, en Voorvallen, accidere, van Vallen, cadere; gelijk ook ’t Latijnsche accidere van cadere; en ’t Latijnsche contingere van tangere, enz. Welke veelvuldigheid van overdragt my toeschijnt hier gesproten te zijn uit de ware moeilijkheid om door overdragt een regte naem van algemeene goedkeuring voor ’t geschieden uit te vinden. Vermits geen van dezen nog ten volle te prijzen is, in ’t Latijn zo min als by Ons, dewijl deze overdragten niet zoo eenvoudig en klaer zijn als ’t wel behoort: niettemin, by gebrek van beter, hebben ze metter tijd hare kragt van beteekenis gekregen, die nu ook gelden moet.
Onze takken zijn meest uit Lang of Léng genomen: en onder de grondbeteekenis van geheuren is ons † Langen, I. CL: ook H-D, tangen / I. CL: contingere; waer op ook past ons Verlangen, I. CL: (en uit het Praes: het Vlaemsche Lingen), H-D, verlangen / I. CL: A-S, laengian / langian / I. CL: percupere, desiderare optatum adventum vel successum; en ons Verlangst, f: en ’t Vla: Lingenisse, f: en Ysl: efferlangan / F. desiderium; als een wensch en eene uitgestrektheid na eenig verhoopt geval: en op ’t verkrygen zelf ziende, ons † Langen, I. CL: H-D, langen / I. CL: assequi; en ons Erlangen, I. CL: H-D, erlangen / I. CL: consequi, adipisci. Verder, gelijk het Latijnsche contingere, attingere & tangere eenstammig zijn, zoo mede overdragtelijk ons † Langen, I. CL: H-D, langen / I. CL: attingere; waer toe ons Belangen, I. CL: attingere, pertinere; Belangende, attinens; † Belang, proximus, vicinus, & affinis; en ons Belang, n: Gelang, n: en † Verlang, | |
[pagina 663]
| |
quantum alicui quid refert; momentum optati finis; waer op ook zien kan het F-TH, antlingan / antlengan / I. CL: respondere; als belangende het voorstel weder iets inbrengen. Nog ook ons Langen, I. CL: Toe-lan-gen, I. CL: dare, porrigere, porrecta manu tradere; en Voort-langen, I. CL: promere; als makende dat men iet verkrijgt of bereikt. Maer, zinspelende op de uitgestrekte begeerte in ’t verlangen, of op de rekking in het toereiken, zo gaf dit ook rede tot ons Lang, ook Euphon: Lank, en † Léng, Ysl: laangur / langur / H-D, lang / F-TH of AL: lanc / lang / leng / A-S’, laeng / leng / lang / lange / longen lenc porrectus, longus, prolixus, protentus; tempore longus, tardus; & adverbialiter longè, diu; waer van ons Langen, Léngen, Verlangen, Verléngen, I. CL: H-D, verlängern / längern / I. CL: Ysl: leinga / I. CL: A-S, langan / langian / I. CL: prolongare, producere, protrahere, accrescere; en Lanke, F-TH, lanrha / ilia, inguen; de lange-darm, GaIl: flancs, Ital: fianci, Angl: flankes; waer van ons Lank-euvel, n: ilius, volvulus, vulgò iliaca passio, & miserere mei; als een krimpwee in dat gedarmte: en ons Langs, juxta, per; en Langte, Léngte, f: H-D, länge / F, A-S, laenge / lenge / leng / longitudo, statura; spatium, intervallum; en A-S, gelang / mora, temporis protractio; en H-D, gelenge / districtus; en ons Langsaem, Ysl: langsamur / A-S, langsum / tardus, lentus, diuturnus; en ons Lankmoedig, A-S, lang-mod / longanimis; en A-S, longung / long animitas; en gelijk alle uitstel en lang-wagten verdrietig valt, zoo mede hier toe het A-S, longian / I. CL: taedere. Verder ons Onlangs, nuper, brevi; en Alléngskens, ductim, paulatim, longiusculè; als mede ons Lénge, † Linge, piscis ex asellorum genere oblongus; een soort van langworpige Kabeljauw, die de Noordelingen tot stokvisch maken, en Léng genoemt word in tegenstelling van een ander soort, dat korter valt, en rond-visch heet. Voorts het A-S, laengten / lencten / laengten-tide / ver; by ons Euphonicè Lénte, f: en H-D, lentz en glentz / ver; en Lénte-vél, anguina vernatio; exuvium serpentis, pellis quam serpens verno tempore exuit, en A-S, lengten-adle / febris; alzoo in ’t voorjaer ligtelijk koortseh ontstaen: en AL: lengizin-monath / H-D, lentze-monath / by ons Lentemaend, Martius mensis; ’t zy ziende op het merkelijk verlengen der dagen, ’t zy op het begin van de zoete en lang-verlangde zomertijd. En, gelijk de gantsche natuer op die tijd wederom zig ontfluit en als ontbonden raekt, zo schijnt daer op te zien het AL: ke-lengan / I CL: ralaxare; dog zie van Lénte ook iets by ’t volgende LINN.
Tot het Praet; met de zagte O of U, uit den Subj:, heb ik hier al bygebragt het A-S, long / longus; longanimitas; en longian / I. CL: taedere; gelijk ook A-S longung / taedium. Daerenboven is ’er nog ons Longe, f: A-S, lungena / F-TH of AL: lungun / Ysl: lunga / N, Angl: lunge / H-D, lunge / F, pulmo, unde Ital: lonza. Dog uit welk een zin dit ontleent zy, schijnt duister; mijne naeste bedenking valt op de ontbinding en uitzetting, als welke aen de long byzonder eigen is; en waer mede het reetsgemelde AL: ke-lengan / I. CL: relaxare; zeer wel overeenstemt. Door lengte van tijd is dit Lang en Léng in zo velerhande beteekenis vervallen, dat ik derzelver gelijkheid van oorspronk niet en wist te ontwarren, zonder eene byzondere orde en schikking van soorten by een, die my zoo lang ophield, dat ik al na ’t einde verlangde. | |
De Wortel-deelen.LINN, LAN, LON of LUN, in het F-TH, bi-linnan (AL: pi-linnan) bi-lan (in Subj: bi-lunni) / bi-lonnen of bi-lonnan / II CL: 3, cessare; en A-S, blinnan (ablinnan en ge-blinnan) / blan (in Subj: blunne) / blunnen of blonnen / II. CL: 2, cessare, desinere. Hier van ’t A-S, blinne / blinnesse / a-blan / en a-blunnesse / cessatio; en ’t AL: unbilinnanlihhaz / incessabiliter; ons Lénde, Léndene, f: H-D, lende / Angl: loyne F-TH, lendin / lumbus; en AL: lunti / en A-S, lendena / eu AL: lendi-braton / renes; en A-S, lende-braed / lumbulus; en A-S, lend / | |
[pagina 664]
| |
clunis; misschien vermits het bovenlijf en de ruggegraed daer begint op te houden. En uit Lund of Lond of Lénd, hebbende den uitgang D agter ’t Zakelijke deel, schijnt gesproten ons Lunderen, I. CL: cunctari, morari, differre, & cunctanter agere; en Londse, Lundse, Lonse en Lenze, f: paxillus axis, obex rotae praefixus; als belettende het uitschieten van het rad: en mooglijk ook ons f Gelénte, Glénte, † Gelinte, Glinte, n: sepes, sepimentum fabrile,& paries concratitius; als asschuttende, en ’t inloopen of uitloopen belettende.
Wijders tot LIN, of in een andre Dialect LEN, zou wel toepasselijk schijnen ons Lénte, H-D, glentz / lentz / ver; als zinspelende op ’t ontlaten van de aerde, en ’t vertrek van den Winter, even gelijk ’t Latijnsche versje solvitur acris hyems, &c: dog dan dient men niet re weten, dat de Oudheid Léngte voor Lénte had, als A-S, laengten / lencten / laengtentide / ver; en AL: lengizin-monath / martius mensis. Hierom heb ik dit woord liever by het vorige Ling gevoegt. En ons Linnen, † Lynen, lineus, linteus, en Lint, fascia, taenia, afkomstig van † Lyn, linum, Gall: lin, houde ik voor een basterd-kind, door de Latijnsche en Fransche weg tot ons gekomen, te gelijk met de kennis van ’t vlas en lijn-waed, alzoo der Oud-Duitschen gebruik was, volgens Tacitus Cap: XVII. 3, meest met beestevellen zig te bekleeden.
Tot LAN, mits met den uitgang T daer agter, schijnt betreklijk ons † Lantsaem, lentus, tardus; en Lanteren ook Lénteren, I. CL: of ook met S voorop, ons Slénteren, I. CL: lentè & ignavè agere, sunctari, Gall: lanterner; en Lénteraer, Slénteraer, Lanterfant, m: cunctator, cunctabundus, lentus, ignavus, tardus; welk agterste Fant my toeschijnt van gelijke afkomst te zijn als het L Friesche feynt juvenis; en daer van ons Lanter-fanten, I. CL: otiosè vagari. En, indien met den uitgang D, mede van dit LAN of LEN, ons Land, n: M-G, H-D, Dan: en A-S, en Angl: land / N, AL: lant / continens, ager, rus, & regio, en A-S, lend-waid / dominus provinciae, en ons † Verlanden, I. CL: redigi in continentem, en ons Land-schap, n: F-TH, lantsheffe / F, regio, en H-D, landschafft / F, regio, ontleent is geweest, ’t welk met het Latijnsche continens vry wel overeenstemt, en nogte onmooglijk, nogte gants onwaerschijnlijk is, zo zou dit, mijns bedunkens, zijn rede hebben, vermits de menschen daer op woonen en vertoeven; of vermits het watergeweld der Rivieren en Zeën door ’t Land word beperkt, ingeteugelt, en wederhouden; of, uit eene Zeemans zinspeling, vermits hy in zijne reize daer vertoeft, en word opgehouden, waer op ook eenigsints past het A-S, gelandian / I. CL: appellere, accedere; & fundis vel praediis locupletare; en onze spreekwijze érgens belanden, I. CL: terra potiri, appellere regionem; want eigentlijk zeit men dit, wanneer ymand ergens aenkomt, en zig eenigsints ophoud: waer mede overeenstemt het Vlaemsche Belénden, I. CL: finem capere, evadere; pervenire; voor ten einde komen, ophouden: nog zeid men ook van Landerijen dat ze Belénd zyn aen dit of dat land, dat is, met haer uiterstens daer aen strekken en naest gepaelt zijn: waer toe ook ons † Gelande, consors terrae, agri, prati; & confinis, conterminus; en de spreekwijze Na gelande, pro parte rata; dat is zo veel als ymand betreft of raekt.
En, ingevalle ons Link, voor Linnig of Linnik komt, zo zou ons Links, of ook met S, ons Slinks, sinister, perversus, van de vertraging schijnen ontleent te zijn; gelijk ook de Linker- of Slinker-hand doorgaends lam en traeg in ’t bewegen der leden is, in vergelijking van de Régter-hand, die van ’t vermogen in ’t bestier zijnen naem ontleent: dus word ook meestal het Latijnsche sinister van sinere afgeleid. Dog ons Slink is ook eenigsints toepasselijk op ons Slinken, II. CL: diminuere; dewijl de slinkerhand, van de genen die werken, gemeenlijk schraelder en dunder is dan de regter, waer van we gesproken hebben by ons SLINK, in de I. Proeve. En, gelijk dit Links of Slinks eene verkeerde beweging maekt, zo hebben we ook ons Slinks, perversus; en Slinks geval, casus infelix; en | |
[pagina 665]
| |
ons Linkert, astutus homo, perversis qui utitur mediis; enz. | |
LU. | |
De Wortel-deelen.LUIT en LOOT, &c, in 't A-S, lutan (hlutan en a-lutan) / leat (in Subj: lute) / loten / II. CL: 1, procumbere, provolvere, inclinare; waer toe het A-S, a-lotene / pronus; en forth-loten / incurvus; Ysl: luta (of liuta of liota) / laut / II. CL: 2, se deorsum decurvare; in Praes: eg lyt / en volgens de anderen van die Class: in Praet: Part: lotenn / ook Oud-Kimbr: ad luta / demittere, incurvare se; en lotning / F, reverentia, quae fit genuflectione, ac similibus subjectionum signis. Dit maekt in onze Dialect † Luiten, † Lóót of † Loot, † Geloten; en van een diergelijk † Lieten of † Luiten, zie mede by 't vorige † LIET, in deze Proeve.
Hier uit schijnt gesproten ons † Luite, pondpeer, pyrum liberale; die by 't gewicht verkocht word, om hare zwaerte, welke zo veel was, dat ze de loten nederboog; en † Luite, † Luitenhóut, maeshoutenboom, acer; om zijne taeijigheid, lang-rijzige hartscheut, en hangende loten; en daer van mooglijk ons Luite, f: lyra; als zijnde van zulk hout het bovendeksel gemaekt, vermits de pees-draden van dat hout sterk en vast, en het tusschenmerg zagt is, 't welk dienstig is voor de klank-ondersteuning in de kas, terwijle fijn hout, dat dooréén even hard of even zagt valt, daer onbequaem toe is: deze naem zou mêe wel op de krom-holligheid kunnen zien, gelijk ook in 't Latijn testudo genaemt, vermits schildpad-vormig. Verder ons Luiten krage, jugum, cervix citharae; mede vermits van dat taeije hout gemaekt; of om de krombogtigheid. Wijders schijnt ook eene voorwerping van F hier plaets gekregen te hebben, by ons † Fluite, † Luite, f: talea, surculus, malleolus; als jonge frisse buigsame uitscheuten, die van wegen hare zwakheid zig krommen en vooroverbuigen; gelijk mede AL: leotanter / pullulans; en M-G, liudith / increscit: dog gemeenzamer is nu by ons die naem uit het Praeter: ontleent, en zonder die vooraenneming van F; en van dit Fluite kan men ook nader zien by FLUIT, in de I. Proeve.
Dus tot het Praet: ons † Lóót, Loot contr: Lót, surculus, talea, malleolus; vinearum nodus; in Plur: als nog Looten of Loten; F-TH, middel-lothe / N, medius surculus; waer op ook zinnespeelt, zo 't schijnt, het M-G, -lauds of -lauths / postpositivum genus insinuans; als van een zelfde lootscheute zijnde; gelijk mede ons Malloote, f: inepta mulier, ambubaia; als of het zeide een mal-opgeschotene of mal-opgegroeit vroumensch. Nog ook ons Lóot, n: of mede met D (gelijk het bovengemelde M-G, liudith / en F-TH, middel lothe) ons Lóód, n: H-D, lot / N, A-S, laed / leade / plumbum; vermits het buigsaemste onder alle de metalen, en krommende zig overal na toe: hier van verder, vermits tot zulk gewigt eertijds dienende, ons Lóót, n: H-D, lot of loth / N, semiuncia; en ons Lóót, Dieplóót, n: H-D, loth / N, Ysl: lood / N, bolis glans, plumbum in modum glandis formatum; als het bequaemste, tot de pijling der diepte van 't water, vermits het zwaerste onder de geringe metalen; en daer van Lóóts, Lóótsman, of met het Alemann: voorzetsel PI, ook Piloote, m: expertus nauta, qui bolidè altitudinem maris explorat; unde vulgò Pilota, Gall: pilote, Angl: pilot / waer van ons † Looten, I. CL: bolidè navigare; hoewel dit Pilóót, als by inkrimping zou kunnen genomen worden voor Pyl-lóót, als een die met het loot de dieptens peilt; dog dit zou eenigsints strijden tegen onzen gewoonen trant van samenzetting, dewijl het dan eerder Lóót-pylder behoorde te wezen; en dan zou 'er nog al iets aen haperen, vermits niet het loot, maer met het loot het water gepeilt word; dies houde ik het eerste Pilóót, gelijk de Oudheid het vertoont, voor 't beste; hoewel men nog twijffelen zou mogen of Pilóót niet quam van 't Fransche pelotte, Hisp: pelota, by ons ook † Plotte, bal, en die van 't Lat: pila; als ziende op den looden klomp, die in 't waterpeilen gebruikt word. Verder van Lóót of Lóód, ons | |
[pagina 666]
| |
Adject: Loodene of Lootene buize, oubus plumbeus; A-S, leaden / laedenlic / plumbeus; en Lóót-gieter, m: A-S lead-gota / plumbarius; en ons † Looten, † Looden, Verlooten, Veelooden, I. CL: plumbare; en Ontlooten, I. CL: replumbare; en ons Lóót-wit n: cerussa; als: zijnde gemaekt van dunne plaetjes loot, en dooe azijn werbeten tot een witte verwstoffe.
Hier by heb ik eindeling nog eene invallende gissing te voegen, of niet, dit buigen en krommen voor een eerbiedige onderwerping genomen zijnde, gelijk het Oud-Kimbr: dien zin vertoont, alzoo mede uit dit Praet: Subj: ontleent kan wezen ons Luttel, Littel, en in een Vlaemsche Dialect van E voor I, ook Léttel, modicus, exiguus, parvus; & tr: aliquantulum, paullulum; gellik ook F-TH: of AL: luzilo / luzzil / luzhil / parvus; luzic / luzilo / modicè; ein-luzze / singuli; ein-luzzihhe / singulatim; en uit het Praes: het A-S, lyttel / lityl / litel / parvus, & modicus; waer van het A-S, litlian / I. CL: minuere; en Ysl: litell / parvus; en lytt / midur / minst / parvus minor, minimus; als zinspelende op de nederige geringheid van de onderwerping; of anders ook op de geringheid en zwakte der dunne buigsame looten, in vergelijking van de stevige en vastbeklonkene takken of den stam van den boom.
1717 2/m |
|