Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdDA. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DACHT, in ons aendacht, gedachte, bedachtsaem, verdacht, olim Cogitatus, nunc Suspectus; en het Vlaemsche Dachten, gedachten, en verdachten, I. CL: meminisse, zie bij 't volgende Wortel-deel DENK, in deze Proeve.
DAED, in ons Daed, in der daed, met der daed, Dadelyk, Daedlyk, misdaed, overdaed, enz., † Dadingen, litigare, &c, zie bij 't volgende DOEN, in deze Pr.
DAEF, zie in de II. Proeve.
DAEG, in ons by Daeg, die, per diem; Dagen, diescere &c; Dagelyks, Daeglyks, en Dageraed, enz.; zie daer van bij 't volgende DYD of DYG, in deze Proeve, en bij DIG in onze II. Proeve.
DAEL, in † Dale, monedula; zie daer van bij DIL, in de II. Pr.
DAEN, in ons gedaente, wélgedaen, ongedaen, ontdaen, enz.; en ook iets van onderdaen, en ons Dusdanig, zoodanig, zie bij 't Wortel-deel DOEN in deze Pr. | |
[pagina 145]
| |
DAER, in Darie, † Darink, Dariturf, cespes bituminosus; † Dare, ustrina, † Daren, arefieri; en bedaren, revalescere &c; zie daer van bij DER of DERV, in deze Pr.
DAEV, in † Daven, furere; en Daveren, olim Tremere, nunc Contremiscere magno fremitu; zie bij DAEV, in de II. Proeve.
DAG, in Dag, dies; en Dagvaerden, citare ad constitutam diem; en in Dagge, pugio; zie daer van bij DYD of DYG in deze, en bij DIG in onze II. Proeve.
DAM, in Dammen, Dam-bezie &c, zie daer van bij DEMP, in de II. Pr.
DAMP, in Damp, vapor, & flandr: Mollis; en Dampen, vaporare, & flandr: Mollescere ex vaporibus; en 't Vlaemsche Dampelen, conculcare; zie bij DEMP, in de II. Pr.
DAN, in ons Dan, tum, &c; zie daer van bij DEN, in de II. Pr.
DANK, in ons Dank, Dankbaer, Danken &c, bij 't volgende DENK, in deze Proeve.
DANS, in ons Dans, & Dansen, zie bij † DINS, in de II. Pr.
DAR, in Darry, cespes bituminosus; † Darren, arefieri; & † bedarren, revalescere; & † Darnste, hypocaustum; en Dartel, protervus; zie daer van bij DER of DERV, in deze Pr.
DARF, zie bij DÉR of DÉRV, in deze Proeve.
DARM, intestinum; zie daer van bij DÉR, in deze Pr.
DAT, zie bij † DÉT, in de II. Pr. | |
DE.DEED, in Dedigen, verdedigen, & Dedinge, Dedingsman &c; zie daer van bij DOEN, in deze Pr.
DEEG, in ons † Dege, ter Dege, Degelyk, † Degen, † bedegen, crescere, ditescere; † weder-dege, ovis rejicula; en Degen, pugio, & olim vir strenuus, pugil; en † gedegen, formosus; en † ongedegen, deformis; zie bij het volgende DYD of DYG, in deze Pr.
DÉÉG of DEIG, in ons Déég, Déégbróód, verdeegen, en Déégsem, zie bij DYD of DYG, in deze Pr.
DEEK, in ons Deken, thanus, caput contubernii, enz:; zie daer van bij DYD of DYG, in deze Pr.
DEEM, in Deemster, en bedeemen, bedemen, zie daer van bij DEMP, in de II. Proeve.
DEER, in ons Deer, Dere, damnum; Deren, Nocere, & misereri; en Deerlyk, miser; Derenisse, commiseratio; & Deerne, ancilla; zie daer van bij DER of DERV, in deze Pr.
DÉÉS, in Dééssem, en Dééssemen, bij DYD of DYG, in deze Pr.
DÉF of DÉFT, in ons Déftig en Déftigheid, zie daer van bij DAEV, in de II. Proeve.
† DEIG, in † Deig & † Deigsem, zie bij DYD of DYG, in deze Pr.
† DEIG, zie in de II. Pr.
DEY, zie in de II. Proeve.
† DEIM, in † Deimster, zie daer van bij DEMP, in de II. Pr.
† DEIR, in † Deire, damnum; zie bij DER of DERV, in deze Pr. | |
[pagina 146]
| |
DEIS, in Deissem & Deissemen, zie bij DYD of DYG, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.DÉLV of DÉLF, in ons DÉLVEN, DOLF, GEDOLVEN, II. CL: 6, fodere, defodere, infodere; & tr: inhumare; A-S, delfan (adelfan) / Dalf (of Dealf)/ Dolfen (gedolfen / & gedelfen) / II. CL: 3, fodere; & A-S, bedelfan / II. CL: 3, sepilire; bij ons Bedélven, II. CL: 6, terrae infodere, sepilire, & vallo ac fossa munire; Angl: to Delve / fodere. De spruiten uit het Wortel-deel van het Praesens, zijn ons Délve, Délf, f: ook † Dilve, f: fossa, fovea; en † bedélf, n: Fossa, agger cum fossa; en 't A-S, delf-isen / fossorium; en ons Délver, m: Fossor.
Tot het Zakelijke deel van 't Praeterit: behoort het oude † Dolven, I. CL: fodere; dat bij Kiliaen te vinden is. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DÉM, in Démstig &c, zie daer van bij DEMP, in de II. Proeve.
DEMP, in ons † Démp, vapor, exhalatio, & helluatio; † Démpig, vapidus, & suspiriosus; Démpen, suffocare; & olim, coquere in olla operta; & helluari; zie bij DEMP, in de II. Proeve.
DÉN, in Dénne, abies, & area, tabulatum; zie daer van bij DEN, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.DÉNK, in ons DÉNKEN (in het Vlaemsch ook DINKEN), DACHT of DóCHT, GEDACHT of GEDóCHT, V. CL: meditari, cogitare; M-G, Thankjan / thahta / thahtans / V. CL: 1, cogitare; & M-G, and-thankjan / bi-thankjan / V. CL: 1, cogitare, considerare. In 't M-G, staet eigentlijk de G voor de K / die, in zulk geval op de Grieksche wijze gelezen zijnde, als NK klinkt; gelijk ook 't M-G, thankjus / gratias, de NK / voert. Wijders, F-TH, thenkan (Denchan)/thahta (Dahta) / githaht (& gidaht) / IV. CL:, cogitare; A-S, thencan (& thincan) / thohte / gethoht / IV. CL: cogitare; Engl: to Think / thougt / cogitare, H-D, Denken / Dachte (in Subj: Dachte) / gedacht / V. CL: Dan: Thenke / Zw: Tanckia, cogitare; & L-F, Thinsen en Tinsen (of Tinssje) / Tocht / cogitare. Hier van zijn Composita ons bedénken V. CL:, deliberare, meditari, considerare; zig bedénken, deliberare, & mutare sententiam; Door-dénken, mente quàm cautissimè perpendere; gedénken, meminisse; overdénken, meditari, lustrare animo & ratione; † verdénken, excogitare, confingere, cogitatione assequi; iemand verdénken, quid mali de aliquo suspicari, suspectum habere aliquem.
Tot het Wortel-deel van 't Praesens behoort voor eerst ons Dénker, m: Meditator; Dénkinge, f: Cogitatio; het gedénken, n: Memoria; Bedénkinge, overdénkinge, f: Deliberatio, meditatio; gedénk-teeken, n: Monumentum; en † gedénk, Germ: Sax: & Sicambr: (Meditatio.) Maer ook ten andere met A, in steê van E, op den Ouden M-Gotthischen trant het A-S, foredanc / consideratio; ook foredonc / providentia; en A-S, thanc-ful / efficax, animosus; als zijnde vol van gedachten en overwegingen; en A-S, thancul / providus; als doordenkende, en deswegen vooruitziende; en A-S, thanc-metinge / deliberatio; als eene afmetinge met de gedachten; en F-TH gedanche / Alam: Kedancha / kidanc / cogitatio; bij ons eertijds mede † gedank, n: Meditatio: welk Zakelijke deel ook in een overdragtelijken zin verwandelt is, als ons Dank m: F-TH dancha / thanc / H-D Dank M, & ons Dankinge, f:, ook oulinks † gedank, gratiarum actio; zijnde zo veel als eene loffelijke nagedachten en erkentenisse van ontfangene gunst; A-S, thaencunge / thancunge / thancas / thances / thang / & thonc / grates, & gratiarum actio; waer toe ons Dank- | |
[pagina 147]
| |
-baer, H-D, dankbar / gratus, contentus; AL: un-dhancpar / un-thancpare / ingratus; un-thankes / invitus; A-S, thancful / thoncful / contentus, intentus; ons Dank zéggen, Dank weten, A-S, thanc-secgan / M-G, thankjus fairhaitan / gratias agere, habere; en F-TH, sines thankes / sua sponte; en F-TH, iro thankes / ultro; en ons ondank, m: H-D, un-dank / mala gratia; komende wijders van Dank ons Danken, I. CL: A-S, thancian / thancgean / I. CL: F-TH, thancan / I. CL: H-D, dancken / I. CL: Ysl: Thacka / I. CL: gratias agere; en H-D, verdancken I. CL: gratiam referre; en ons af-danken, I. CL: Dimittere cum gratiarum actione; en krygs-lieden af-danken, exautorare milites; en † voldanken, I. CL: plenè gratias agere, enz.
In 't Zakelijke deel van 't Praeterit: Indic: of Partic: vinden hunnen oorspronk ons aendacht, f: H-D, andacht / F, attentio, devotio; en † voor-dachte, f: Praemeditatio, met voor-dacht, praemeditatim, ex proviso, cogitatò; en veurdachtig, circumspectus, providus; en ons gedachte, f: F-TH, gidahti / A-S, thoht / mens, meditatio, & cogitatio; A-S, theaht/ thaehtung / consilium; A-S, theahtere / consiliarius; en ons bedachtsaem, prudens, consultò; bedachtsaemheid, f: Prudentia; gedachtig, memor, enz. Van dit Wortel-deel is ook gesproten het Vlaemsche Dachten, gedachten, I. CL: meminisse; cogitare; en ons gedachtenisse, f: H-D, gedächtnisz / & gedächtnusz / F, recordatio, monumentum, memoriale signum. Wijders ons thans gewoonlijke verdacht, suspectus; zijnde het Praeter: part: van het bovengemelde verdénken, suspicari; gelijk ook het oude † verdacht, cogitatus, meditatus; waer van het Vlaemsche verdachten, I. CL: meminisse, recordari. Ook zou men hier onder mogen tellen, mits met eene verandering van onze O in U, het F-TH, duhtan / I. CL: videri, mente perpendere; en ons Duchten, I. CL: vereri, timore quadam perpendere; ten ware deze Tak zijne beteekenis van hachelijkheid volmaektelijker vond in ons Dunken, Dócht, gedócht, V. CL: videri, putare, aestimare; dat een twijffelachtig denken verbeeld. Dit Dénken en Dunken, beiden V. CL: zouden wel eenstammig gelijken, zo 'er slegts eenige Dialect-regel was, die de U en é, onder een betrok; daerenboven heeft dit onderscheid in zin en gedaente, al menige Eeuwen te rug, naemlijk in het M-Gotthisch, F-T Huitsch, en A-Saxisch plaets gehad, gelijk verder bij ons volgende Wortel-deel DUNK te zien is. | |
De Wortel-deelen.DÉR, en DÉRF of DÉRV, in ons DERVEN, oul: in Imperf: † DORF (ook † DARF of † DURF), in Praeter: Partic: † GEDORVEN of GEDURVEN II. CL:6, nu meestal I. CL: carere, egere; waer van nog in gebruik zijn ons Bedérven, bedorf (oul: ook † bedarf, en bij den Vlaming bedierf) II. CL: 6, corrumpere, & corrumpi, & olim carere, egere; en verdérven, II. CL: 6, corrumpere, perire; M-G, thaurban / in Praet: Thaurfta / VI. CL: 6, indigere; F-TH, therfan (of Derfan / ook Bitherfan / bederfan / en gi-therfan) / Tharf / in Subj: Thurfi)/ githorfan en githurfan / II. CL: 4, egere, necesse habere; oportere; & Alam: Pi-derban / expedire; H-D, verderben / verdarb / verdorben / III. CL: 2, perire, corrumpi. Dog, met een verloop, en vermenging van Gelijk - en Ongelijk-vloeijend onder een, en deswegen onregelmatig, heeft men ook in 't H-D, Dörfen of bedörfen of bedarfen & bedürfen / bedürfte / bedürft / indigere; zoo mede al A-S, thearfan I. CL: carere, opus habere; als blijkt bij 't A-S, thearfednys / indigentia; uit het Praet: Part: thearfed ontleent. Wijders met een overdragtelijken zin het H-D, Darfen / (dörfen / dúrfen) / dürfte / gedürft; Onreg: No. 2. Saxon: Dören / audere; beneffens de verscherpte Dialect van 't H-D, tahren (tühren) / tuhrste & tührte / getuhrst & gethurt / Onreg: No. 20, audere; want nood en gebrek maeken stout in 't ondernemen: dus mede bij ons DERVEN, DURVEN, †DORVEN, en DERREN, in Imperf: DORST, & in Praet: Part: GEDORST, Onreg: No. 3, audere; waer van Durven en Dér- | |
[pagina 148]
| |
ven veeltijds ook als I. CL: loopen; wijders A-S, Dearran / Durran / Dyrran / in Imperf: Dorst of Durst / V. CL: of Onreg:, audere; en Engl: to Dare / durst / dared / audere; en F-TH, Durran / gi-durran / V. CL: 5, audere; in Praeter: F-TH, gidorsta / audebat. Dewijle hier dan in dezelfde Wortel-gedaente ons de zin van Ontbreken en Durven bij het H-Duitsch, en in de beide gedaentens met en zonder V of F, de zin van het Durven bij ons Nederduitsch te voren komt, zo word ik, door 't vergelijken van Oud en Nieuw, en Maegschap, gedrongen om deze beiden eenstammig, en 't Gebrekkige voor de Grondbeteekenis, dog het Stoutmoedige voor het Overdragtelijke, te houden; en derhalven ook een Oudtijds † DERREN, DEREN, II. CL: 6, in een zin van Ontbreken te erkennen; 't gene met de spruitelingen wonder wel vlijen zal. De Takken met F of V, zullen we eerstelijk vertoonen, dan, die zonder dezelve; dus blijven ze gescheiden, schoon we in deze begissing van Gelijkstammigheid mogten mistasten.
Het Wortel-deel van den Infinit: & van 't Praeter: laet zig zien in ons bedérver, verdérver, m: Corruptor, Destructor; bedérfenisse, f: bedérf, n: verdérf, n: Corruptio; en van † Dérve, f: indigentia; ons Dérven, I. CL: carere; en ons † Dérf-bróód, n: Ongezuerd-brood, panis azymus, non fermentatus; dat drae bederft; gelijk ook A-S, thaerf / thearf / thorof / theorf / thaerfling / theorfling / & theorfhlaf / panis azymus; & A-S, therfra-metadaeg / dies azymorum; ziende op Gods instelling voor de Joden om op Paschen zeven dagen lang ongezuerde brooden te eten; en Ysl: thørfnun / abstinentia. Onder welke gedaente insgelijks de zin van Gebrek en Noodigheid word uitgebeeld in 't A-S, thaerf / thearf / thearfe / tharf / & thurfe / Necessitas, indigentia; Zweedsch Tarf, requisitum; en A-S, thaerfe / thaerfge / mendicus; A-S, thearfa / thearfe / pauper; A-S, thurfende / pauperes; en A-S, durfan / dyrfan / I. CL: periclitari; als in nood zijnde. Wijders F-TH, durfdig / egenus; H-D / dürfig / & dürftig / bij ons † Dorftig, † Durftig, egenus; en oulinks † bedorf, n: Egestas; H-D, bedarf M, indigentia; F-TH, duruft / thurft / F, indigentia, necessitas, opus, necesse; waer toe het Compositum F-TH, Not-thurf / Necessarium; en Alam: of F-TH, Not-turft / Not-duruft F, H-D, Noht-durft / F, necessitas; bij ons ook † nóód-durft, f: nu met een letterverschikking’ nóód-druft, f: Necessitas, necessaria ad vitam sustentandam; welk Alam: Notduruf zig bij Kero mede in een ongunstiger zin opdoet, als Alam: of F-TH, Not-duruf / Fraus; dog wederom Za Not-durfi / ad necessaria; zo dat dit op een bedrog uit Nooddruft schijnt te zinspelen: ondertusschen is van 't F-TH, duruft / indigentia, gekomen het F-TH, duruftigan / I. CL: indigere. Wijders, dewijl de R ligtelijk een omzet krijgt, gelijk nog straks ook in een andren tak van dezen Stam zal blijken, zo kan ook uit dit Durv, Dorv, Egestas, indigentia, ontleent zijn geweest ons Droef, Droevig, tristis, moestus; waer toe ons † Droeven, bedroeven, I. CL: tristari, dolere; vermits de droefheid uit eenig gebrek aen den Lichame of Geest ontspruit, en alzo aen een bedroefden altijd iet schort. Dog zie hier van ook bij DRYG, in de II. Pr. Maer, gelijk al het gene we van noode hebben, ons tevens nut en dienstig is, zo is ook in 't F-TH, en A-S, die beteekenis aen deze Takken overgedragen, als A-S, thearf / thearfe / usus, utilitas; A-S, thorffaest / utilis; Alam: of F-TH, tharbe / bi-derbe / bi-therve / utilis, strenuus, probus, bonus; F-TH, bi-thervegheid / F, probitas; & bi-therbison I. CL: bonum esse, & utile; even gelijk ook 't Grieksche χρηςὸς, utilis; mede voor Goed, Vroom, en Deftig, bonus, strenuus, & benignus, gebruikt word: En gelijk sommigen Duitschen, als de Westphalingen &c, van bi-tharve / bi-derve / gemaekt hebben Berve / Barve / zo zou hier van, bij omzet, ook kunnen gekomen zijn het Gall: & Ital: Brave, & ons Braef, Brave, probus, strenuus, bellus; dog zie ook hier van bij RAUW in de II. Proeve. En, zonder F of V agter 't Wortel-deel DAR of DAER, past hier ook niet qualijk bij ons Bedaren, † Bedarren, I. CL: revalescere; | |
[pagina 149]
| |
als herstelt zijnde van eenige ontsteltenis, verlegentheid, of ongemak, en hebbende wederom een behoorlijke gematigtheid, kragt, en moed bekomen; en ons Bedaert, gravis, non mente levis, nec facile motus.
Van 't Praeter: Partic: Bedorven, corruptus, komt, met zijne Euphonische T tusschen in, het Substant: bedorventheid, verdorventheid, f: vitiositas.
Nog ook met F bij het Wortel-deel, en dat onder de beteekenis van het Stoutmoedige, vertoont zig het Ysl: Diarfur / áudax; 't Ysl: Dyrfska / F, audacia; 't Zweedsche Dierff / audax, procax, protervus; en ons Durf-al, temerarius, qui omnia audet. Dog zonder F, met den zelfden zin, het Ysl: Daare / temerarius; Ysl: Thor / N, audacia; en, of uit het Praeteritum, of met den uitgang ST daer agter, het A-S, Dyrstig / Dirstig / H-D, Dürstig / audax, A-S, dyrstnysse / H-D, dürstigkeit / F, audacia; en, per Metathesin, het A-S, Thriste / thrieste / audax; A-S, thristlece / audacter, temerè; H-D, driest / driest / drüst / bij ons Driest, Driestig, audax, audacter; waer van het A-S, Thristian / I. CL: H-D, dürsten / I. CL: audere; Wijders ook in het Zweedsch Dristig / audax, procax, protervus; waer voor bij ons zonder Metathesis, Dartel, Dértel, procax, protervus; van 't zelfde Wortel-deel als Darren, dérren, audere, gesproten zijnde.
Maer het Gebrekkige zinspeelt in ons † Dér, † Dere, † Deire, Deer, damnum, injuria, laesio; A-S, Daere / dere / daru / dearo / damnum; waer van ons Deren, ook † Deiren, I. CL: A-S daeran / derian / I. CL: F-TH, deran / gederan I. CL: Alam: Teran / I. CL:, Nocere; van welken wederom 't A-S, daerunge / laesio, injuria, damnum; A-S, dearrend / praesumens; & A-S, dearrlic, praesumptuosus, als vermoedelijk dat ’er iets hapert; waer mede niet qualijk overeenstemt ons † verdaren, I. CL: stupefacere, & stupefieri; en verder ons Derelyk, Deerlyk, miser, miserè; en, overdragtelijk de uitwerking ofte het gevolg voor 't gebrek zelve genomen zijnde, ons Deren, I. CL: Imperson:, Misereri; waer van ons Derenisse, f: Commiseratio; en schijnt eenigsints hier op toepasselijk het F-TH, Diorno / gerula, en ons Deerne, famula; als welke uit armoede of gebrek eenen ander dient, of welke uit deernis in dienst is aengenomen; dog het F-TH, Thierna / Adolescentula, virgo; & puerpera, & filia, schijnen een gunstigen zen te vereischen.
Ook heeft met dezen Worteltak veel gemeenschap in zin en gedaente ons Dóór, H-D, thor / stultus, stolidus, socors, Zw: Dara / Darachtig / amens, stultus; waer van het H-D, thoren / I. CL: ineptire; en 't Zw: Dara, insanire, & ons † verdooren, I. CL: stultescere; als gebrek aen 't verstand hebbende, of ook als ontijdig stout zijnde.
Onder de beteekenis van het Schraele en Gebrekkige komt ook voor, ons Dor, A-S, thyrre / H-D, dürr / Angl: Drye / Zw: torr / Aridus, siccus, exsuccus, torridus; als zijne levensvogt ontberende; waer van ons Dorren, ver-dorren, I. CL: F-TH, thorran / fur-thorran / I. CL: H-D, dorren / dürren / Zw: Tùrcka / arescere, arefacere, contabescere; en met S, agter 't Wortel-deel, het M-G, thaursjan / ga-thaursjan / I. CL: siccare; en met ST agterop, ons. Dorst, m: A-S, thyrst / thurst / H-D, durst / M, Zw: Torst / sitis; waer van ons Dorsten, I. CL: F-TH, thorstan / thrusten I. CL: H-D, dürsten I. CL: A-S, thyrstan / I. CL: sitire; en mooglijk is bij verschuiving van de R, in stee van Dorrig gekomen ons Dróóg, Angl: drye A-S, drig / drige dryge / H-D, trocken / siccus, aridus; waer van ons Droogen, I. CL: A-S, drigan / adrigan / drygan / & adrugan / I. CL:, siccare, arescere; en F-TH, mit drugon fuozen / pedibus siccis, enz. Dog onze óó in steê van de zagte O, schijnt dan alhier een verloop te zijn, niet zo zeer vermits de óó bij dezen Stam niet te wel en past, als wel vermits al de Verwanten voor de zagte O pleiten.
En, met A of E, uit het Wortel-deel van ’t Praes: of 't oude Praeter: ons † Dare, † Dérre, ustrina; en † Darnste, † Dorn- | |
[pagina 150]
| |
ste, hypocaustum; waer van † Dérren, † Darren, † Daren, I. CL: arefieri; en † Dornsten, I. CL: Sax: & Fris: Torrefacere; alles zinspelende op de drooging; en met den uitgang M, mooglijk ook ons Darm, Dérm, m: H-D, darm / M, F-TH, Tharma / M, A-S, thearm / intestina, ilia; vermits deze gebruikt worden om gehakt vleesch in te droogen, of vermits zelf ook gedroogt wordende tot spansels en bindingen: gelijk mede met het zelfde regt om het droogen hier toe ons Darry, Dérrie, Darie, Darink, & Dari-torf, caespes bituminosus, vulgò Daria, Darinca, Nigraquaedam ac viscosa gleba, qua ignis fovetur apud nostrates: en verder, zo 't schijnen zou, dog met eene verscharping van D in T, ons Torf, Turf, m: & f: H-D, torff / M, Ysl: Torff / N, Zw. Tyrfwa / A-S / turfe / tyrf / tyrbe / Angl: Turfe / caespes, gleba bituminosa; en A-S, Tyrwa / tyrwe & Eorth-tyrwe / Bitumen: maer dewijle zulk een wisseling van D in T, niet alleen aen onze, dog ook aen de Ysl: & A-S: Dialect ongewoon en oneigen is, en egter bij geen van allen, nogte verstorvene, nogte levende, de D zig vertoont, zo ben ik in vermoeden, dat dit turf niet eigentlijk van dèzen Stam afkomstig zij. Maer ten opzigte van den aert van de Dérrie of Veengrond zelf, (die opgebaggert uit de sloten, op het land eenigsints gedroogt, en dan verder bij lankwerpig-vierkante kluiten afgestoken zijnde, eerst den naem van turf verkrijgt) verdient wel hier bij gevoegt te worden de bedenking van sommigen, naemlijk, dat de Veengrond of Dérrie ontstaen zoude zijn, uit de ruigte van bladeren, dorre takjes en riet, uit de naest bij gelegene Bossen, door lankheid van eeuwen met het afloopen van Beekjes en Watersijperingen na de lager gronden afgespoelt, en aldaer tot eene moer vergadert: dit past wel op den naem van Dérry, en de oorzaek van hare brand-baerheid zou dus ligtelijk te begrijpen zijn. Wijders, de uitgang SCH, agter het Wortel-deel Dor (aridus) gevoegt zijnde, schijnt ons aenwijzinge te willen doen van den oorspronk van ons Dorsche, Dorsch-nere, Dorsch-vloer, M-G, gathrask / area; als waer op het ingezamelde graen of zaet, na het dorren van stroo, halm, en bolster, met vlegels word uitgeklopt; waer van ons dorschen, oul: ook † dérschen, en † dréschen, I. CL: A-S, tharscan / therscan / Dan: Tarske / Angl: Tresh / verberare, percutere, & messem flagellis excutere; dog hoe waerschijnlijk dit voorkomt, egter behoort de afkomst van ons Dorsche, met eene plaets-verschuiving van de R, tot het ongelijkvloeijende H-D, Dreschen / drasch / gedroschen / III. CL: 2, triturare, verberare; hebbende niet de droogte, maer het slaen tot grondbeteekenis; zie verder van dit Dorschen, bij DRESCH, in de volgende II. Proeve. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DÉRM, intestinum, zie daer van bij DÉR, in deze Pr.
DÉRR, in † Dérre, ustrina; † Dérren, arefieri; Dérry, caespes bituminosus; en Dérren, audere, enz:; zie bij 't vorige Wortel-deel DER of DERV, in deze Pr.
† DÉRSCH, in † Dérschen, triturare, enz: zie bij DRESCH, in de II. Proeve; en ook iets daer van bij DER of DERV, hier boven in deze Pr.
DÉRT, in ons Dértel, zie daer van bij DER of DERV, in deze Pr.
DÉT, zie in de II. Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.DEUG, en DOGT, in ons DEUGEN (oulinks ook † DOGEN en † DOOGEN), DOGT en DEUGDE, GEDOGT en GEDEUGT, onregelmatig en ook I. CL: valere, probum esse, utilem, in pretio esse: H-D, taugen (& Tögen of Tügen) / Tochte (in Subj: Töchte) / getocht / V. CL: valere, & vigere; ook in Imperf: Tauchte / en derhalven mede zo 't schijnt van de I. CL: Wijders A-S, Dugan / Dohte / gedoht of Docht / IV. CL: valere; & | |
[pagina 151]
| |
F-TH, ne Douch / non valet; Ysl: Dyge, sufficit.
Tot het Wortel-deel van 't Praesens is gehoorig het A-S, Duguth / bonus, & virtus; A-S, Dugend / valens; A-S, Dugende / Dugoth / & Dugotha / bonus; & Duguthe-ealdor / Archisynagogus, Magistratus, & Duguth-gufu / munificentia, F-TH, Dugeth F, Alam: Tugathi / & tugende / virtus; H-D, tugend / F, virtus, probitas; Ysl: en Zw: Dygd / F, virtus; bij ons oul: † Doged, † Deuged, nu Deugd, f: Virtus, probitas, & valor rerum; wijders ons ondeugd, f: Improbitas; en ondeugd, m: Deugniet m: Nequam, homo improbus; en † on-dogt, m: Leo, piscis ex cancrorum genere admodum vilis; en 't H-D, taug / tauger / M, persona idonea; H-D, alltaug / M, ad omnia paratus, omnium horarum homo; H-D, Dieltaug / M, qui multum potest; en H-D, nichts-taug / untaug / M, homo ineptus; ons ondeugend, H-D, untauglich / untüglich / ineptus, indecens, inutilis; ons Deugd-zaem, Deugd-haftig, Deugdelyk, H-D, tugendsam / tugendhaft / tugendlich / Zw: Dygdsam / Ysl: Digdasamur / virtute praeditus, probus, virtuosus; en Zw: Dogg lyka / aequivalere; & Zw: ganska dogelig / perutilis. Dat ook van het oude Wortel-deel Dog of Doog, ons † ge-dooge, n: patientia; & licentia, permissio, venia; † ongedooge, impatientia; en het Verbum Doogen, gedoogen, I. CL: pati, permittere, sinere, indulgere, wel eer ontleent zij geweest, is zeer bedenkelijk, dewijl het eigentlijk een gewillig of kloekmoedig verdragen of inschikken beduid, dat doorgaends voor een groote deugd en wenschelijk vermogen te schatten is; gelijk ook ons mee-doogen, mee-dogentheid f: Miseratio, misericordia.
In 't Zakelijke deel van 't Praeter: vind zijne geboorte het Alam: Dohte / probi, boni; en 't A-S, Dohtig / nobilis, fortis; en mooglijk mede ons † Dochten, roeibanken, Transtra, juga, remigum sedilia; als zijnde gemaekt om den roeijer stevigheid te geven, en kragten bij te zetten. Met dit Zakelijke deel stemt ook zeer wel overeen het Zakelijke van ons Dóchter, f: A-S, Dohter / dohtor en dohtur / Alam: of F-TH, Dohter / Tohter / Thohter / Angl: Daughter / M-G, Dauhtar / Kimbr: en Zw: Dotter / Ys: Dootter / Dan: Daatter / en H-D Tochter / filia: Graec: φυγὰτηρ) en zou ten opzichte van den zin aldus het zelfde zijn als Deugdsame; met welke benaming de Voorouderen in dezer voege, bij wijze van vleijinge, hunne Dogteren tot Deugd en Eerbaerheid zouden schijnen aengeprikkelt te hebben. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DEUGD, in ons Deugd, ondeugd, enz: zie bij 't vorige DEUG, in deze Pr.
DEUK, in ons Deuk, en indeuken, zie bij 't volgende DUIK, in deze Pr.
DEUN, in Deun, tonus, sonus; Deun, parcus; en Deunen, jocari; zie bij DEN, in de II. Proeve.
DEUV, in Deuvenkater, zie daer van bij DUIV of DUIF, in de II. Pr. | |
DI.DIEF, bij DAEV in de II. Proeve; dog voornaemlijk bij DUIV, in de II. Proeve.
DIEFT, in dubbeld ontdieft, optimè; bij DAEF, in de II. Pr.
† DIEG, in † Diege, femur, enz.; zie bij DYD of DYG, in deze Pr.
DIEP, in Diep, Diepen, enz:, zie daer van bij DUIV, in de II. Pr.
DIG, zie bij de II. Proeve.
DIGT, in ons Digt, densus, † Digten, densare; en Digte by, non procul, propinque; zie daer van bij 't volgende DYD of DYG, in deze Pr. | |
[pagina 152]
| |
DY.DY, zie in de II. Proeve.
DYE, femur; zie bij 't volgende DYD of DYG, in deze Pr. | |
Het Worteldeel.DYD of DYG, in ons DYDEN en DYEN, en † DYGEN; DEEG (oul: † DEEG en † DEIG), GEDEGEN, II. CL: 1, proficere, augescere, promoveri, frugem ferre; zoo mede bedygen, bedyen, bedyden, II. CL: 1, proficere, augescere; & olim fieri, evadere, pervadere; en gedygen, gedyen, gedyden, II. CL: 1, proficere, succedere, procedere, & tr: olim fieri, confieri; dog dyden, dyen, en bedyden, bedyen, worden ook als I. CL: gebruikt. Onder de Oudheid hebben we 't M-G, Theihan / thaih / thihans / II. CL: 1, proficere, augescere; F-TH, thihan (gethigan / fure-thigan) / Theig / ge-thihan (gethigan) II. CL: 1, proficere, augescere; en F-TH, Thuruh-thigan / II. CL: 1, perficere; Alam: Fra-dihan II. CL: 1, proficere; A-S, Theogan / Contr: Theon / II. CL: 1, proficere; in Praet: Theah, profecit; & transl: Accidit; en A-S, for-theon / excellere: dog mede A-S, be-thian / I. CL: prosperare; H-D, Deihen (gedeihen) / Dieh / gediehen / II. CL: 1, increscere. De Grondbeteekenis is Toenemen of voorspoedig zijn in Grootte, Deugd of Waerde. De A-S, EO / beantwoord eigentlijk onze IE of UI, en de A-S, EA / in 't Praeter: onze OO, gelijk bij onze Verba van de II. CL: 2; zo dat het A-S, theogan / in Praet: Theah / een aenwijzing schijnt te doen van een oud-verloren † Diegen of † Duigen, † Doog, † gedogen, met dezelfde beteekenis als ons Dygen, II. CL: 1; even gelijk ook ons tygen, II. CL: 1, en † tiegen en † tuigen, II. CL: 2 het zelfde beteekenen.
In het Wortel-deel van ons Praesens is de oorspronk te vinden van ons DYE, f: oulinks ook † Diege, f: Femur., femen; A-S, theo / theoh / thio / thioh / thegh; F-TH, theoh / en thihe / Alam: Dheoh / Ysl: Thioo / N. Angl: Thigh / H-D, Diech / Diege / en Diegle / F, femur; om de dikte en uitzetting; en † Digen-vleesch, caro infumata; alzo het dikke dije-vleesch tot het rooken gebruikt word; en daer van overdragtelijk 't Geldersche Digen, aridus, torridus; voorts A-S, Thie / Lucrum & tr: Parsimonia, quippe certum afferens Lucrum; en 't A-S, Theogincg / profectus; Theond / Thiond / vigens, bonae indolis; als mede het A-S, Thigene / cibus; als om te bedijen in kragten; waer van het A-S, Thicgan / Thicgean / I. CL: comedere. Ons oude † Diege, en 't A-S, en F-TH, Theoh / Ysl: Thioo / en H-D, Diech / femur, bevestigen onze gissing van 't verlorene Diegen, II. CL: 2 en 3. Dat ook bij dezen Stam de G in zijn naest-bestaende K of C reets verwandelt is, blijkt al uit het zo-even-genoemde A-S, Thigene / en Thicgean. Op dezen grondslag past mede hier toe, zo wel om den zin, als om de gedaente, ons Dyk, m: H-D, Dieke / M, Angl: Dike / ditch / agger; unde Gall: Digue; als eene dikke hoogte van Aerde zijnde, tot dekking van de lager Landen, tegen het hooger Buitenwater; zo dat de zin van 't Dikker worden en 't vorderlijk zijn, beide in deze benaming opgesloten ligt. De oude G in steê van K, blijkt nog in het Fransche Digue, van het oude Frank-Duitsch ontleent. Hier toe ons Dyk-grave, m: Chomarchus, praefectus aggerum; en A-S, Dic / vallum; en Dician / I. CL: vallare; en ons Dyken, I. CL: H-D, Dieken / I. CL: aggerem jacere; en bedyken, I. CL: aggere circumvallare; gelijk ook H-D, teich / M, Zw: Dyke / en bij ons oul: † Dyk, alveus, fossa, piscina; als omdijkt. Verder ons verouderde † Dyk, nu contr: Dik, H-D, Dick / A-S, thicce / Angl: Thick / crassus, densus, spissus, concretus, latus, amplus; & tr: creber; en Ysl: Digur en Thickur / crassus; en ons Dik, Dik-mael, Dik-wérf, Dik-wyl, en Dikwils, F-TH, Diche / Thicco / saepe, frequens; waer van ons Dikte, f: H-D, Dicke / F. Ysl: Digurd / F, Crassities; en A-S, thiccol / bij ons Dik-lyvig, | |
[pagina 153]
| |
corpulentus; en waer van verder ons Dikken, verdikken I. CL: H-D, Dicken / I. CL: F-TH, Thikan I. CL: A-S, thiccean / I. CL:, crassescere, spissescere, densare, condensare, cogere, conspissare, enz. Voorts wederom met G of CH, dat ook bij 't bovengenoemde Ysl: Digur (crassus) en Digurd (crassities) plaets heeft, ons Digt of Dicht, H-D, en Zw: Dicht / densus, spissus, confertus; als na-bij-een, en dik-gedrongen, gelijk de deelen van wel gedijde en beklonkene groeijing; waer van ons † Dichten, † Digten, † Digtigen, I. CL: H-D, Dichten / I. CL:, solidare, densare, condensare; en verder ons Digt, Digte by, Digt by één, juxta, propinquè, non procul; als bij wooningen die dik en digt bij den ander geplaetst zijn.
De gedaente van het onde Imperf: vertoont zig in ons Déég, † Deig, n: H-D, Teig / M, Massa, farina subacta; A-S, dah / Massa farinaria; Zw: Deeg / Massa; & A-S, Dage / offa, massa; als tot de uitdijing toebereid; waer van ons Déég-bróód, n: Panis malè depsitus, non probè excoctus; vermits te tetsig, als ongaer of niet wel gerezen deeg; wijders ons † verdegen, I. CL: massa sive turunda exsaturare; & fastidire offam, sive massam; & tr: pertaedere; en ons † Deigsem, † Déégsem, Euphon: Dééssem en Deissem, m: & n: H-D, deissem / M, F-TH, Theismen / N, Alam: Deismin; A-S, thaesma / fermentum, massa; om het uitdijen, en doen dijen; waer van ons Deissemen, Dééssemen, I. CL: F-TH, gi-theisman / I. CL: fermentare. En als men op de A of de ae ziet, die in de A-S: Dialect bij 't Praeter: van de Verba's op J plaets heeft, zo schijnt ook hier toe betrekkelijk, ons Dag, m: oul: ook † Daeg (in pl: nog Dagen); M-G, Dags / M, F-TH, Dach / en tag / AL: taga / M, A-S, Daeg / M, Ysl: Dagur / M, H-D, tag / M, Zw: Dag, Dies; vermits het heilzame Daglicht, alle werk, groeijing en bloeijing moet doen gedijen: waer van ons by Dag, by Daeg, diè, per diem; Daeglyks, quotidie; Dage-raed, m: Diluculum; en waer van ons Dagen, I. CL: diescere, dilucescere; en Ysl: thad Dagar I. CL: diescit; en ons Dagen, Dag-vaerden, I. CL: constituere diem, citare ad constitutam diem; en op-dagen, I. CL: comparere, in conspectu venire, coram adesse; en bedaegd, provectae aetatis; en overdaegd, plenus dierum; en verdagen, verdagvaerden, I. CL: citare, diem dicere; en † verdagen I. C: procrastinare; als tot andere dagen uitstellen; en 't hert verdagen, I. CL: hilare reddere cor, gelijk de Zon en daglicht het herte vervrolijkt; en † verdagen, I. CL: manere per aliquot dies; en uit-dagen, I. CL: provocare, in praelia poscere; enz. Hoewel ook ons Dag geene quade afleiding vind in het Ysl: Thiggia / in Praeter: Thaa (Euphon: voor Thag) / accipere; waer van het Ysl: Thaegd / bene placitum, en Thaegur / gratus; als zijnde het Dag-licht bij uitstek tot vervrolijking en bevalligheid van alles; zie verder daer van bij 't Wortel-deel DIG, in onze II. Proeve.
Maer onder 't Zakelijke deel van het hedendaegsche Praeter: Imperf: behoort ons † Dege, f: Augmentum, vigor, prosperitas; & tr: salus, decentia, decorum, probitas, honestas, virtus; en ter dege, te dege, Probè, insigniter, decenter; Alam: Thegan / probus; waer van ons † Degen, † bedegen, I. CL: crescere, ditescere, augere; en verder ons Degelyk, probus, honestus, eximius, insignis; ook neemt men adverbialiter, tot betuiging van een opregten ernst, zonder jok of list, ons Degelyk, certè. Voorts A-S, thegenlice / F-TH, thegenlice / viriliter; en ons Degelykheid, f: Probitas; praestantia, &c; en ons † weder-dege, ovis rejicula; als niet behoorlijk zijnde; bestaende uit het oude † weder, contra; en † Dege, decorum, probitas; en † weder-degig, verwerpelijk, rejiculus. Wijders ons † Degen, † Degen-man, vir praestans, strenuus, pugil, athleta; en het A-S, Thegen / Thegn / miles, minister, assecla, vir in gradu aliquo dignitatis constitutus, vulgò Thanus; H-D, Degen / M, vir animosus, strenuus; en F-TH, Theganon / milites; en F-TH, Thegane / minister; A-S, thignenne / ministra. Nog ook A-S, Thegen-boren / generosus, generosa familia oriundus; en A-S, Thegen-scipe / thegn-scipe / thegn-scip / Thani digni- | |
[pagina 154]
| |
tas, militaris alacritas, ministerium, legalitas; waer van verder het A-S, Thegnan / I. CL: ministrare. Dit ampt van † Degen, bij ons thans Deken, thanus, caput contubernii, vulgò Decanus, Gall: Doyen; wierd door onze Voorvaderen aen een der voornaemsten van een Gild of Maatschappij, om zijne deugd, degelijkheid of dapperheid, opgedragen, volgens uitwijs van de bovengemelde voorbeelden: maer, dewijle bij de Latijnen in 't Krijgsgebruik aen de Hoofdlieden over Tienen den naem van Decurio, of ook Decanus, Graec: δεκάνος gegeven wierd,'t gene toevallig in gedaente zo nae aen ons oude † Degen gelijkt, hoewel 't waerlijk in kragt verschilt, want ons Dekenschap heeft geene de minste opzigt op het Tiental; en de wijle sedert een of twee Eeuwen onze Amptenaers met Latijnsche Eernamen vermaekt zijn geweest, zoo heeft ligtelijk ons † Degen, in het nu gebruikelijke Deken kunnen verloopen; dog in 't Fransche Doyen, dat van het oude Frank-Duitsch afdaelt, is de Y, in steê van de G, zonder K, nog overig. Hier uit schijnt ook verder overdragtelijk gesproten te zijn ons Degen, m: H-D, degen / dägen. M, pugio, machaera; en met de A, als bij 't A-S; Praeter: ons Dagge, f: † Dagen, H-D, Täghen / Angl: Dagger / sica, pugio, unde vulgò Daga, Diga, Ital: & Hisp: Daga; als eenes dapperen mans geweer, 't gene op zijde gedragen word, om, volgens Edelmans tael, zijne Degelijkheid en Eer te beschermen; gelijk ook't F-TH, thegan-kind / puer masculus, als een, die tot den Degen of de Dapperheid word opgevoed; even gelijk de Voorouderen in de Erfdeelingen onder den naem van Zwaerd-magen, die van de Manlijke Zijde, en van Spille-magen, die van de Vrouwelijke Zijde plagten uit te beelden.
Eindelijk, uit het Praet: Partic: zijn overdragtelijk ontleent onze Adject: † gedegen, formosus; en † ongedegen, deformis. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DYK, in ons Dyk, Dyken, bedyken, en Dyk graef, &c; zie daer van bij 't vorige DYG of DYD, in deze Proeve. | |
DI.DIK, in ons Dik, Dikmael, Dikken, enz; bij 't vorige DYG, in deze Proeve.
DIL, in ons † Dille, garrula, &c; † Dillen, garrire, be-dillen, arguere, actitare, & imperitare; zie daer van bij 't Wortel-deel DIL, in de II. Pr.
† DILV, in ons † Dilve, fossa, fovea; zie bij 't vorige DELV, in deze Pr.
† DIM, in † Dimster, zie daer van bij DEMP, in de II. Pr.
DIN, bij 't Vlaemsche Din, tenuis; zie daer van bij DEN, in de II. Pr. | |
Het Worteldeel.DING, in ons DINGEN, DONG, GEDONGEN, II. CL:5, contendere, certare, litigare, judicio concertare, quin etiam, disceptare de pretio, licitari, & condicere; & Saxon: judicare, cognoscere causas; F-TH, ge-thingan / ge-thang (in Subj: ge-thunge) / ge-thungan / II. CL: 3, sperare: deze beteekenis behelst de voornaemste beweeg-oor zaek van de onze, alzo de gedingen en betragtingen door de hope worden aengevoert en gestijft: dog de H-Duitsche zin komt wederom als de onze, als H-D, Dingen / dunge (& Dingte) / ge-dungen (& gedingt) III. CL: 1, en I. CL: licitari; & causas agere, & judicare. Onze Composita zijn bedingen, II. CL: 5, condicere, conducere, & olim disceptare, H-D, Bedingen / condicere, & contradicere; en ons af-dingen, II. CL: 5, H-D, ab-dingen depretiari, licitari; en verdingen, II. CL: condicere; en verdingen zyn géld, litibus consumere pecuniam.
Uit het Wortel-deel van 't Praes: of den Infinit: is opgeschoten ons Ding, n: ge- | |
[pagina 155]
| |
ding, n: Res forensis, causa, lis, judicium. Res autem apud Juriscons: pro lite accipitur, even gelijk ons zaek, res, causa; en 't oude † zaken, arguere, gelijkstammig zijn; voorts ons Ding, n: H-D, Ding / N, Zw: Ting / res, causa; A-S, Thing / Thinc N, angl: Thing / res, causa, negotium, conditio, status; Ysl: Thing / N, forum judiciale, res; F-TH, Thing / Thingh / N, judicium, res; F-TH, Thinc-hus / Praetorium; & F-TH thaz gethinga thes ewigan libes / spem & praemium vitae aeternae, Willer: p: 128; en overdragtelijk, ons † Ding, n: Res, peculium; als waer om, en waer nae gedongen word; nog ook, tot eene heusche bedekking van schaemt-verwekkende benamingen gebruikt men te mets dit woord Ding; waer van ons † Ding, n: Zw: Ting / veretrum; en 't H-D, gedingle / N, pudenda genitalia. Verder komt wederom de zin van Dingen in ons geding, n: Licitatio; beding, en verding, n: Conditio, pactum; Ding-bank, f: Ding-stoel, m: Tribunal ;ons Dinger in récht, actor, litigator; Dinger in kóópmanschap, H-D, Dinger / M, licitator; en A-S, thingere / intercessor; komende ook van 't A-S, thing / het A-S, thingian I. CL: intercedere, pacisci, interpellare, componere; en A-S, thingunge / satisfactio; en A-S, thingth / conditio, intercessio, & facinus; enz. Wijders Ons † Ding-grave, m: Judex jurisdictionis; Ding-plichtig, judicio & tribunali obligatus; Ding-vluchtig, tribunal subterfugiens; Ding-tale, f: Disceptatio, litigium, lis; Ding-dag, m: Dies juridicus, Dies Fastus, dies sessionis; en eindeling ons Dings-dag, m: Dies Martis; alwaer de naem van Ding komt in de plaets van Mars, als een God van Tweespalt en Yver H-D, Deins-tag /Dan: Thisdag / en, bij verloop onder sommigen onzer Nederduitschers Dynsdag, en Dyssendag, Dies Martis; A-S, Tywesdaeg / tiwes-daeg / en tues-daeg; Angl: Tewes- en twes-daye / Dies Martis; gelijk ook A-S, Tuu / Mars, en A-S, Tuua / tu / tua / twe / twi / bis, duo; zinspelende dit A-S, en Engelsche op de Tweespalt, gelijk 't onze op het Dingen, elk uit bijzondere Takken en Stamwortels, dog in gelijkwaerdige kragt, ontleent. Ter gelegentheid van dit woord Dings-dag, hebben we nog iets aen te merken over de verdere namen van de zeven dagen der Week: dezen gebruiken wij, niet als Latijnsche ontleende, maer als eigen-namen der Oud-Duitsche Goden; dat nu onze Voorvaderen al van ouds deze benamingen gemaekt, en niet eerst met het aennemen van het Kristendom, onder 't gezag der Monniken, bestrijders van het Heidendom, ontfangen hebben, leert de natuer van de zaek. Julius Caesar zegt, dat ze alleenlijk de Zon, Vulcaen, en de Maen, als Goden erkenden; dog Tacitus, die de Duitschers later en beter gekent heeft, meld slegts van Mercurius, Mars, & Hercules, en ook van Isis, die bij de Zweven met offerhanden gedient wierd. Indien dan deze onze benaemingen al vroeger dan Caesrs & Tacitus tijden in zwang hebben gegaen, gelijk 't waerschijnlijk is, vermits de Oud-Duitsche vrije Volkeren te zeer geslagene vyanden waren van de Romeinen en derzelver zeden, om zig na die te schikken; zo heeft men reden om te denken, dat niet alleen aen de beschrijving van Caesar, maer ook aen die van Tacitus, in dit stuk nog wat hapert: want behalven de Zon- en Maen-dag, voor de twee eerste dagen der Weke, zo komt ons hier vervolgens te voren, Thing of Ding / voor Mars, in ons Dings-dag; Woden / contr: Woen / voor Mercurius, in ons Woens-dag; Thor / of Thonner / of Donder / Jupiter, in ons Dondér-dag; Frije of Drije, voor Venus, of de Egiptische Venus, Isis genaemt, in ons Vry-dag; en Zater / voor Saturnus, in ons Zater-dag: dog zie van dit nog breeder bij ons Wortel-deel WYK, in deze Pr.
Tot het Praet: DONG schijnt mij betrekkelijk het Vriesche Donge, bij Kiliaen Dunge, f: Angl: dunghe / A-S, ding / dincg / Novalia, stercus, simus; als mooglijk ziende op 't gewoone verding tusschen den Landheer en Huerder, om na behooren het land te bemesten, en niet uit te mergelen; waer van dan ook 't Verbum Dongen, dungen, I. CL: A-S, dyngan / H-D, dungen / I. CL: Angl: dunge / stercorare; of anders, als ziende op de oude beteekenis van het F-TH, gethingan / II. CL: 3, sperare, | |
[pagina 156]
| |
vermits de mesting op hoop van gewin geschied. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DINK, in Dinkel-koren, ador; zie daer van bij DEN, in de II. Pr.
† DINS, zie bij de II. Pr. | |
DO.DÓCHT, zie bij 't vorige DÉNK, en DEUG, en bij 't volgende DUNK; en in hagedócht, zie daer van bij DUIK, in deze Pr.
† DÓD, in Dódderig, en bedódden, zie daer van bij DET, in de II. Pr.
† DOEG, zie daer van bij DEYG, in de II. Proeve.
DOEK, in ons Doek, pannus, tela, linteum; en Doeken, simulatè & fictè agere; zie daer van bij DUIK, in deze Proeve.
DOEN, tunc; zie daer van bij DÉN, in de II. Proeve. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.DOEN, en DAED, enz:; in ons DOEN (oul: † DADEN), DEED, GE-DAEN (oul: † GEDADEN) Onreg: No. 2, facere, agere, efficere, conficere, & olim, se praebere. F-TH, of Alam: Duon (of tuon / of tuan) / Deda / dade (of teta / tata) / Gidan (of gitan) / Onreg: No.2 facere. A-S, Don (en Doen of gedon) / Dyd (Did of Dyde) / gedon / Onreg: No.9, facere. Engl. to Do / i Dyd / Done / facere. In het Engelsch verzelt het dikwijls de Verba, zonder zakelijke zinverandering, als Eng: i Love / en i do Love (Amo) &c. H-D, tuhn (of thun) / taht (in Subj: tähte) / getahn / Onreg: No. 19, facere; in het Land-Fries Dwaen / Die / Dien / facere. Verder ons Doen doen, impellere, cogere aliquem ut faciat; Doen maken, curare fieri; te doen hébben, negotium habere, agendum esse; met iemand te doen hébben, commercium habere cum aliquo; van doen hébben, opus habere, indigere; den ééd doen, jurare; enz. Wijders de Composita, aen-doen, F-TH, ana-duon / H-D, anthun / induere, adjungere; en aen-doen, H-D, anthun, afficere; ons af-doen, H-D, ab-thun / divellere, solvere, amovere, deponere; A-S, a-don / tollere; A-S, of-adon / extrahere, & aet-don / eripere; ons iet af-doen, perficere aliquid; een geschil af-doen, deponere, adimere litem; zich bedoen, H-D, sich betühn, se inquinare, se commerdare, conforire; en H-D, betuhn / commoditate & convenientia frui; ons bydoen, H-D, bey-tuhn / addere, jungere; dog F-TH, bi-duon / bituon / claudere; ons Deur-doen, transigere, transmittere, exprimere per linteum, cribrum, sive colum, percolare, excolare; Deur-doen, Deurschrabben de schuld, transverso calamo debitum jugulare; spruitende uit een oud-tijdsch gebruik der Winkeliers of Neeringhandelaers, van de schulden, die te boek staen, met eene dwarsstreep te doorschrabben, zo dra ze betaelt of quijt gescholden worden. In 't F-TH, en A-S, komt dit Compositum in een gantsch anderen zin en overdragt, als F-TH of Alam: Duruh-tuan / perficere; en thurh-dan / perfectus; en A-S, thurh-don / perficere; met gelijke overdracht als bij ons Door wrócht, perfectus; en † gedoen; agendo perficere, proficere; en † wél gedoen, rem facere. Verder ons herdoen, wederom-doen, reficere, de novo agere; dog H-D, Her-thun / dare, porrigere; en H-D, Wieder-tuhn / resistere, van 't H-D, her / hic, huc, en Wieder / contra; ons in-doen, H-D, ein-thun / indere, infundere; ons misdoen, A-S, Mis-doen / en mis-don / F-TH, Missi-tuon / malefacere, & peccare; dog H-D, Mis-tuhn / adversari, resistere; ons nae-doen, H-D, nach-tuhn / imitari, aemulari, facto sequi; ons om-doen, A-S, embe-doen / circumdare, cingere, H-D, sich ümb-tuhn / prospicere sibi de aliqua re; | |
[pagina 157]
| |
ons onder-doen, Alam:Untar-tuan / H-D, Under-tuhn / subdere, supponere, subjicere, & intermiscere; ons ontdoen, retexere, solvere, aperire, enodare, abnodare, exuere, & infectum reddere; A-S, Un-doen / on-don / aperire, facere, dissolvere, & ingerere; F-TH, Unt- en ont-duon aperire; en ons zich ontdoen, se liberare, absolvere, eximere; ons open-doen, op-doen, Alam: Offan-tuan / H-D, auf-tuhn / aperire, patefacere, pandere, relinere; ons ymand op-doen, aliquem procurare, commandare; iet op-doen, aliquid procurare, comparare; 'er van op-doen, zig van voorzien, se providere; iet érgens op-doen, supertegere quidpiam aliqua re; zich mooy op-doen, of voor-doen, ornatè se praebere, ostentare; en oulinks mede † op-doen, recondere, reponere; † op-doen, opnemen de tafel, tollere mensam; † op-doen het kraem, nu Opkramen, tollere merces venales; en † op-doen, met de waren op-breken, vasa colligere. Wijders ons over-doen, ergens over-doen, super imponere; 'er iet over-doen, overtrekken, involvere, supertegere; iet over-doen, her-doen, denuò aliquid facere, reficere; iet aen ymand over-doen, debito pretio alicui aliquid transigere, in fidem alterius tradere; dog A-S, Ofer-doen / bij ons overtollig, overmatig doen, nimis agere. Daerenboven ons toe-doen, addere; & claudere; H-D, Zue-tuhn / addere, en sich Zue-tuhn / blandiri, insinuare se; Door uwen toe-doen, tua opera; en oul: † toe-doen, dedere, Explicare. Voorts ons verdoen, reficere, de novo agere; en verdoen, A-S, fordoen / H-D, Zer-tuhn en ver-tuhn / perdere, pessumdare, dissipare bona, digerere, & occidere, elidere; ons voor-doen, praeponere, merces venum exponere, & praeire facto, & olim proponere; dog H-D, fur-tuhn / vor-tuhn / praevalere agendo; en ons zich iet voor-doen, H-D, Vor-tuhn / praecingere se velamine aliquo, cassulâ praecingi; zich wel of qualyk voor-doen, benè, malève se praestare, praebere; nog ook ons voort-doen, H-D, fort-tuhn / pergere, perficere ceptum; dog A-S, forth-don / proferre; ons vòl-doen, implere, in Praet: partic: volgedaen, impletus; en voldòen, fatisfacere; in Praet: part: voldaen, satisdatus, exsolutus; en ons uit-doen, H-D, aus-tuhn / delere, extinguere; zich ult-doen, exuere tunicam, vestem; géld uit-doen, uitzetten, H-D, Gelt aus-tuhn / pecunias mutuas dare, foenori locare pecuniam: en ein-deling ons wég-doen, amovere, tollere; en het F-TH, Wara-duon / observare, enz. Het getal der Composita is hier zeer groot,vermits de zin een algemeen Bedrijf behelst, op alles bij nae toepasselijk. Onder de bovengemelden zijn 'er al etlijke van zeldsame overdragt, dog de gedaente stelt haer buiten twijffel van onegt te zijn. In den eersten opslag zou men ook met dit Verbum gelijkstammig mogen agten het M-G, Caujan / tawida / tawiths / I. Cl: facere; gelijk ik wel eer in mijne Lijst van Gelijkluidende Woorden, in 't Werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische sprake en de Nederduitsche, dit Verbum tegen ons Doen heb vergeleken. Maer nader alles overwegende, ben ik van andere gedagten geworden; want behalven, dat de M-G, T / zelden of nimmer tegen onze D, komt, en de M-G, AU / nogte op onze OE, nogte A past, zo loopt ook dit M-G, Verbum Gelijkvloeijend, regt anders als bij alle de andere Gelijkstammige Talen; zo dat het ten minsten voor een Verbum Derivativum te houden is; en, ten opzigte van deszelfs Oorspronk, erken ik daer voor het Praet: van het M-G, Tiuhan / II. CL: trahere, tendere, vergere; in Praet: Tauh / in Subj: Tuhi / welks Takken ook overdragtelijk den zin van Doen of Werken gekregen hebben, als blijkt uit het M-G, Toja / opera, M-G, ubil-tojis / male-factor, en M-G, fulla-tojis / perfectus; met gelijk regt als bij ons vol-togen, perfectus; van Tiegen, II. CL: trahere, tendere, vergere, afgedaelt is.
In het tegenwoordige Praes: of den Infin: vind men het Wortel-deel van ons Doeninge, f: Actio; aendoeninge, f: Affectio; het gedoen, gedoente, n: Agendorum cumulus, & rerum tractabilium cumulus; Doender, m: Actor, factor; Doenlyk; facilis, quòd fieri potest; Doen-niet, m: & f: Piger, inutilis homo; en † verdoenlyk, prodigus; en † veurdoen, projectum tabernae; enz. | |
[pagina 158]
| |
Maer in het oude Praesens ligt ten volle opgesloten ons Daed, f: A-S, Daed / H-D, Taht / en that / F, Alam: ki-taat / factum, gestum, facinus, actio, on-daed, m: Nefas; Ysl: Daad / F, virtus; F-TH, gi-tati / constitutio; en Dacho-tat / gratiarum actio; onze spreekwijze in der daed, certè, en met der daed, actualiter; en ons † Daden-schryver, m: Historicus; Daedlyk, dadelyk, A-S Daedlice / activè, re ipsa, ipso facto, & tr: statim; Dader, m: H-D, Täter / M, actor, factor; † Dadig, faciens, agens, actuosus, H-D, Tätigh / Tätlich / expeditus, vigilans, sedulo, ons goed-dadig, H-D, guttätig / munificus, benignus; mis-daed, f: F-TH, Missi-tat / delictum, peccatum, mis-dadig, noxius, facinorosus; mild-dadig, H-D, mild-tätig / liberalis; hand-dadig, factor, facinus, sive scelus admittens, reus criminis perpetrati; dog H-D, hant-tätig / manu fortis; ons over-daed, f: Luxuria, & olim malefactum, scelus; en over-dadig, nimis, intemperans, immodicus, luxuriosus; in den zelfden zin als het gemelde A-S, ofer-don / nimis agere.
Onder het Wortel-deel van ons Praeter: Deed behoort, of ten minste schijnt mij te behooren, het Angl: Dede / actio, factum; en ons † Dedig, actuosus, actu juvans; waer van ons † Dedigen, I. CL: Disceptare, litigare; & tr: olim componere, transigere, H-D, Tätigen / I. CL: componere lites, pacisci; en ons verdedigen, I. CL: H-D, ver tätighen / ver-teidighen / I. CL: defendere, & olim componere causam; waer van ons † Dedinge, f: Lis, litigium; & tr: foedus, pactum; en wederom daer van ons † Dedingen, † Dadingen, † ver-dedingen, I. CL: H-D, Tädingen / I. CL: defendere, disceptare, & tr: olim componere causam; en ons † Dèdingsman, scheidsman, arbiter; hebbende een en ander tot hunne Grondbeteekenis het ergens over doende zyn.
Ook zijn 'er Takken uit het Praeter: Part: en daer onder van zeldsame overdragt; als 't Adject: gedaen, factus; F-TH, of Alam: Ke-taniu / Kitanaz / commissa, facta, en AL:, Zua-kitaniu / adtributa: ons wélgedaen, benefactus; & transl: comptus, ornatus, vegetus; ongedaen, non factus; & transl: incomptus, deformis; en ontdaen, commotus, perterritus; en toe-gedaen, clausus, & tr: deditus, addictus, affectus, &c; en † onderdaen, mixtus, intermixtus; & tr: diversus; en met den Uitgang TE, ons gedaente, f: Rerum facies, & forma. Voorts ons Postpositivum Danig in Dusdanig, hujusmodi; zoodanig, ejusmodi, enz. Desgelijks schijnt wel mede hier toe te behooren ons onder-daen, m: H-D, under-tahn / subditus, te meer, dewijl ons onder-doen, subdere, den zelfden zin en overdragt reeds ontfangen heeft. Niettemin wederhoud mij, eensdeels de kennis van de natuer onzer Verba Composita, en anderdeels die van de Oudheid, om zonder schroom zulks toe te stemmen. Eerstelijk vermits onder-doen den hoofd-accent ontfangt op het voorzetsel onder, en gevolglijk in Praet: Part: heeft en hebben moet (zie daer van bij onze XII. Redewiss: § XLVII) onder-gedaen, dog niet onder-daen; even gelijk ook hier bij vòl-doen, implere, en voldòen, satisfacere. Ten andere beteekent Daen, onder de Oudheid op zig zelf ook een Dienaar; als Ysl: Daan / M, A-S, then / M, servus; welke mij toeschijnen van eenerleije afkomst te zijn als ons Dienen I. CL: servire. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DOF, in ons Doffer, columbus; en Dof, surdus color, vivacitate deficiens, & vapidus; zie daer van bij DUIV, in de II. Proeve.
DÓG, sed, saltem, &c; daer van bij DIG, in de II. Proeve.
DÓGT, in Dógter, filia; en † Dógten, transtra, remigum sedilia; zie daer van bij 't vorige DEUG, in deze Pr.
DÓK, in † Dókken, † Dókkelen, urinare; Dókke-bladeren, petasi- | |
[pagina 159]
| |
tes; † Dók-zael, cella chori sublimior; † Dókke, navale, & cavea, aviarium; Dókken, op-dókken, promere; en Dókken, af-dókken, dare pugnos; zie daer van bij 't volgende DUIK, in deze Pr.
DOL of DÓL, in † Dól, pugio; en Dol, furiosus; en † Dol, graculus; zie daer van bij DIL, in de II. Pr.
DÓLK, pugio; zie daer van bij DIL, in de II. Proeve.
† DOLV, in † Dolven, fodere; zie bij DELV, in deze Pr.
DOM, in Dom, & Dommelen enz., zie daer van bij DEMP, in de II. Pr.
DOMP, in † Domp, vapor; Dompig, vapidus, bedompen, suffocare, &c; Domp-horen, Domper, cornu, quo candela extinguitur, als mede Dompe-len, onder-dompelen, enz., zie bij DEMP, in de II. Pr.
† DON, in Dons, Donse, Donst, lanugo; Donze, typha; Donzen, pugno sive Typhae clava in dorso percutere, Donst, vapor, nebula; zie daer van bij DEN, in de II. Pr., en ook iets daer van bij DINS, in de II. Pr.
DOND, in Donder, Donderen, Donderdag, en Donder-baerd, sedum majus, enz., zie daer van bij DEN, in de II. Proeve.
DONG, zie bij 't vorige DING, in deze Proeve.
DONK, in Donker & verdonkeren, en † vierdonk, quarta pars; zie daer van bij 't volgende DUNK, in de I. Pr. en in amel-donk, amylum; zie daer van bij DEN, in de II. Pr.
DONS, in Dons, Donze, lanugo; Donse, typha; Donsen, typha percutere; zie daer van bij DEN, in de II. Proeve; en wegens Gedons, tonitus saltando excitatus, en Donzen, saltando intonare, zie daer van bij DINS, in de II. Proeve.
DONST, in Donst, lanugo, & vapor; zie daer van bij DEN, en bij DINS, in de II. Proeve.
DOO, en DÓÓD, enz., in Dóód, Dooden, occidere; † Dooden, † ontdooden, gelu resolvere; † Doder, luteum ovi, enz., zie daer van bij DEY, in de II. Proeve, en bij DET, in de II. Proeve.
DÓÓF, of DOOV, enz., in Dóóf, surdus, extinctus; † Doov, typha, Dooven, extinguere, & olim insanire; en bedoven, obmersus; zie daer van bij DUIV, in de II. Proeve.
DOOG en DÓÓG, in † Doged, virtus; en Doogen, gedoogen, pati; zie daer van bij het vorige DEUG, in deze Proeve.
† DOOG, zie daer van bij DEYG, in de II. Proeve.
DOOY, in Dooyen, ontdooyen, zie daer van bij DEY, in de II. Pr.
DOOK, zie bij 't volgende DUIK, in deze Proeve.
DOOL, in Dolen, zie daer van bij DIL, in de II. Proeve.
DOOM, in Doom, Domen, zie daer van bij DEMP, in de II. Pr.
† DOON, in † Done, tonus, sonus; zie daer van bij DEN, in de II. Pr.
DÓÓP, in Dóóp, Dóopsel, Doopen, enz., zie daer van bij DUIV, in de II. Proeve.
DOOR, enz., in Dóór, stultus; zie daer van bij DER of DERV, in deze Pr. & | |
[pagina 160]
| |
in Doôr, luteum ovi; zie bij DEY, in de II. Proeve.
† DOOT, in † Dote, † Dotelore, mentis delirium; † Doten, delirare, enz., zie daer van bij DET, in de II. Pr.
DOOV, enz., in † Doove, typha; Dooven, extinguere; bedoven, obmersus; enz., zie daer van bij DUIV, in de II. Proeve.
DOOY, in Dooyen, occidere; Dooyen, gelu resolvere; en Doyer, luteum ovi; zie daer van bij DEY, in de II. Pr.
DÓP, zie daer van bij DUIV, in de II. Proeve.
DOR, in Dor, en Dorren, verdorren, zie daer van bij DER, of DERV, in deze Proeve.
DORF, in † Dorftig, egestas; en † bedorf, indigentia; zie bij 't vorige DER, in deze Proeve.
DORNST, in † Dornste, hypocaustum, enz., zie daer van bij 't vorige DER of DERV, in deze Proeve.
DORSCH, in Dorsche, Dorsch-vloer en Dorschen, zie daer van bij DER of DERV, in deze, en bij DRESCH, in de II. Proeve.
DORST, in Dorst en Dorsten, enz., zie daer van bij DER, in deze Proeve.
DORV, in † Dorven, audere; bedorven, corruptus, enz., zie bij DER of DERV, in deze Proeve.
† DÓT, in Dótterig, soporatus; bedótten, fallere; zie daer van bij DET, in de II. Proeve. | |
DR.DRAB, in Drabbe, en Drabben, zie daer van bij DRYV, in de I. en bij DREV, in de Proeve.
DRAE of DRAED, in Draed, filum; † Draeden, acum filo trajicere; Drade, Drae, subitò; zie bij DRAE, in de II. Proeve, | |
Het Wortel-deel.DRAEG, in ons DRAGEN (in sommiger Land -Dialect DREGEN), DROEG, GEDRAGEN, III. CL: 3, portare, ferre, gerere, gestare, & tr: perferre, & proferre, fructum ferre, & olim trahere; en ons Dragen, III. CL: 3, Etteren, purulentum esse, pus emittere, proferre; nyd dragen, simultatem exercere; zig dragen, gedragen, se Gerere; zorge dragen, sollicitum esse; de schuld dragen, culpam rei sustinere; onkosten dragen, impensam facere; en ymand dragen, voorstaen, alicui patrocinare, enz., F-TH, Tragan / (en Drahan / ook Alam: Tracan) / truog / gitragan / .III. CL: 3, portare, ferre, efferre; H-D, Tragen / trug / (in Subj: Trüge) / getragen / IV. CL: 1, portare, secum deducere, & quasi trahere. Dog A-S, Dragan / drog (en droh) / gedragen / III. CL: 2, trahere, vehere; Engl: to Drau / trahere; Ysl: Draga / droo / dreigenn / III. CL: trahere, en in 't Praes: eg Dreg / traho; Zw: Draga / ducere, gerere, trahere, trudere, verrere; L-Fr: Draegje / Droeg / Drein / ferre, portare. Onder de Composita, die van opmerkelijke beteekenis en overdragt zijn, 't zij in zig zelf, 't zij in hare Takken, behooren ons aen-dragen, H-D, an-tragen / afferre, apportare; & olim offerre, & arrogare, attribuere, & vendicare; af-dragen, H-D, ab-tragen / deferre, deportare, & olim sarcire, compensare, quin etiam olim contemnere; kleederen af-dragen; deterere vestes; bedragen, in prijs of waerde, H-D, be-tragen / conferre, conficere; ons † zich bedragen, referre ad arbitros, committere judicio alicujus, H-D, betragen / convenire, consentire; ons † bedragen, deferre, accusare, & contestari; en bedragen, sanie | |
[pagina 161]
| |
sive pure-contaminare; zich gedragen, se gerere, & committere judicio alicujus; in-dragen, inferre, importare; mis-dragen, malè uterum ferre, abortum facere; & olim malè se gerere; ontdragen, weg-dragen, H-D, Enttragen / Weg-tragen / furtim surripere, subtrahere; op-dragen, H-D, auf-tragen / sursum ferre; & tr: Offerre, transferre, tradere, resignare; over-dragen, H-D, uber-tragen, transportare, reportare, referre, renunciare, transigere, pacisci, & consentire, transscribere; & olim deferre, accusare; toe-dragen, H-D, Zue-tragen / apportare, adferre; & hoe de zaken zig toe-dragen, of hoe het 'er zig toe-draegt, quomodo res procedunt; verdragen, H-D, ver-tragen / transferre, aliò deferre; en verdragen, lijden, H-D, Er-tragen / ver-tragen / F-TH, furtragan / Alam: far-tragan / ke-tragan / sufferre, perferre; † verdragen iemand den ééd, jus jurandum remittere alicui, exsolvere aliquem religione sacramenti; voor-dragen, H-D, fur- & vor-tragen / praeferre, proferre, offerre, & proponere; uit-dragen, H-D, aus-tragen / efferre, egerere, & effutire, dicta foras eliminare, divulgare; uit-dragen om te verkoopen, venale deferre, venum deportare; schadelóós uit-dragen, indemnem reddere; en weder-dragen, F-TH, Widar-ertragan / reportare; en wég-dragen, auferre, enz. Zijnde dit Dragen rijk van Composita, even gelijk 't Latijnsche Ferre, vermits veel te pas komende.
Het Wortel-deel van ons Praesens laet zig zien in ons † Drage, Zijge, colum, qualus, als waer door heen het vogt gevoert word; H-D, Trage / F, feretrum; en Mist-trage / F, feretrum stercorarium; ons Draeg-bóóm, m: Phalanga, vectis; Draeg-moeder, f: Matrix; Draeg-stoel, m: Sella gestoria; Drager, m: H-D, trager / träger / M, F-TH, traganer / Zweedsch dragare / Gerulus, Bajulus, portator; ons an-drager, m: Bajulus, apportator; dog H-D, an-träger / M, orator, proponens, & delator; ons bedraging, koste, pretium, H-D, betragung / pretium; & unanimitas; ons over-drager, m: Translator, & Delator, Calumniator; uit-drager, m: Exportator, & circuitor, circitor, qui merces vestesve distrahendas vicatim circumfert, vestiarius; uit-dragerse, uit-draegster, f: Circuitrix, institrix, cui vestes & aliae res distrahendae dantur; vestiaria. Wijders ons Draeglyk, verdraeglyk, H-D, er-träglich / Zw: dragelig / tolerabilis, F-TH, gitraganlihher / tolerabilius; ons Draegbaer, H-D, tragbar / träglich / portatilis; ons Draegsaem, H-D, traghaft / ferax, faecundus; en ons verdraegsaem, moderatus, patiens, aequanimus; F-TH, far-traganii / bij ons verdraegsaemheid, tolerantia; en ons het gedraeg, n: Portatus quodammodò frequens, enz. En, met de inkortinge van de lange A, ons gedrag, n: Gestus, compositio corporis & habitus; het H-D, an-trag / M, propositio, oblatio, & ab-trag / M, satisfactio; ons † bedrag, n: relatio, reportatio, & accusatio; ons † in-drag, inslag, H-D, eintrag / M, subtegmen, trama; ook H-D, Eintrag / M, remora, impedimentum; ons † over-drag, m: Conventio, pactum, & traditio, translatio; H-D, Trag / en Er-trag / M, proventus, emolumentum, reditus; en 't H-D, ver-trag / M, pactum, conventio; bij ons verdrag, n: Pactum, compositio, conciliatio, & olim, tolerantia, abstinentia, relaxatio, & cessatio, dilatio; en met verdrag, moderatè, aequo animo; en ons Drag-baer, ferax, foecundus. Wederom met den Uitgang T, agter dit Worteldeel, ons Dragt, f: Gestus, gestio, & gestamen, id quod portatur, & olim gesticulatio, & monstrifica soboles, larva & prestigiae; tot deze oude beteekenis behoort het Geldersche Dragt-dragen, bij anderen Drócht-dragen, Guichelen, gesticulari, & praestigiis fallere. Wijders ons Dragt, f: Mos vestiendi; en Dragt, f: Foetus, partus, fructus; en Dragt, étter-dragt, f: Angl: Dregges / pus, sanies; oogen-dracht, f: Delachrymatio; als mede het H-D, tracht / F, onus, sarcina, habitus, indumentum; H-D, trächtig / ferax, praegnans, foecundus; Zw: Dråchtig / foetus, gravidus, praegnans; bij ons † Dragtig, † gedragtig, nu Dragtsaem, ferax, foecundus. Voorts ons één-dragt, f: Concordia; één-dragtig, unanimis; evendrag- | |
[pagina 162]
| |
tig, concors, uniformis, peraequalis; ons mis-dragt, f: Abortus; op-dragt, f: Dedicatio; en op-dragt, f: Transscriptio, & prolatio, & olim delachrymatio; opdragtig, facie suffusa rubore; en † opdragtig, elatus animo; over-dragt, f: Traditio, & translatio; en ons † toe-dragt der oogen, f: Delachrymatio; twee-dragt, discordia. Voorts met de E, in steê van A, die zig mede in 't Ysl: eg Dreg / traho, vertoont, vind men ons Drégge, f: Angl: Dragge / harpago, lucus, uncus, & verriculum, om het trekken en na zig halen, in den zelfden zin als 't A-S, dragan, Engl: to Draw / Ysl: ad draga / trahere. Dus ook ons Drég-nét, n: Trek-net, verriculum, everriculum; en ons oude Postpositivum Drégt, Trajectus; dat agter vele oude plaetsen is gebruikt geweest, alwaer bekende Overvaerten lagen, als Dor-drégt, en zijn Overstaende zwyn-drégt, enz.
Uit het Praeter: is ontleent het A-S, droht / Angl: Draught / tractus, haustus; tot welken tak ook schijnt te behooren ons gedrógt, n: ook oul: † Drógt, en † Dragt, f: Monstrifica soboles, larva, & prastigiae; als of 't ware een misdragt, of iets van wonderlijk gedrag; waer toe het bovenaengeroerde Drógt-en Dragt-dragen, gesticulari, & praestigiis fallere; hoewel dit Drógt, ten opzigte van den zin en gedaente mede niet qualijk past op het Praeter: van ons oude † Driegen, nu bedriegen, II. CL: 3, fallere; egter dewijl ons oude † Dragt, monstrum, minder daer bij. voegt, zou ik dit ons Dragen liever voor den Stamboom houden. Behalven dit zou ook eenig recht van oorspronk op dit ons Drógt, gedrógt konnen betwisten het zelfde Wortel-deel, 't gene in 't Praeter: is van 't A-S, Dreccan / drohte/ gedroht / IV. CL: vexare; overmits en zin en gedaente aen die welvoeglijk komt; waer van verder te zien is bij DREK, in de II. Proeve. Met dit ons ge-drócht komt mede vrij wel overeen in gedaente het M-G, Gadrauhteis / milites; welker verwoestenden en alles ontroerenden aert men aldus niet onaerdig afgeschildert vind; immers alle Zedekunde leert, dat de Krijg een grouwzaem gedrocht is.
Tot het Partic: behoort het oude Vlaemsche † af-dragendheid, f: Obtrectatio, contemptus; en ons zorg-dragendheid, f: accuratio, sollicitudo. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DRAEY, in ons Draey, torsio, & olim celeriter; en ons Draeyen, torquere, &c; en zoo voort, zie bij DRAE, in de II, Pr.
DRAEL, in ons Dralen, nectere moram; & Drael-gast, zie daer van bij DRAE, in de II. Proeve.
DRAEZ, in Drazelen, bij DRAE, in de II. Proeve.
DRAEV, in Draven, en † Dravik, zie daer van bij DRYV, in deze, en bij DREV, in de II. Proeve.
DRAF, in ons Draf, succussus; en Draf, siliquae excoctae; zie daer van bij DRYV, in deze, en bij DREV, in de II. Pr.
DRAG, in ons gedrag, gestus; † bedrag, relatio; † in-drag, subtegmen; † over-drag, conventio, & traditio; en verdrag, pactum, met verdrag, moderatè; en Drag-baer, ferax, foecundus; zie bij 't vorige DRAEG, in deze Proeve.
DRAGT, in ons Dragt, Dragt-dragen, gesticulari; † Dragtig, één-dragt, ééndragtig, evendragtig, misdragt, opdragt, opdragtig, overdragt, † toedragt, en tweedragt, enz., zie bij 't vorige DRAEG, in deze Pr.
DRAL, in ons Dral, agilis, quoquoversus promptus; zie daer van bij DRAE, in de II. Proeve. | |
[pagina 163]
| |
DRANG, in ons Drang, coactio &c; gedrang, pressura turba; † Drangen, coangustare; en Dranger, decipulum columbarii; zie bij 't volgende DRING, in deze Proeve.
DRANK, in ons Drank, potus; en † Dranker, potator; zie bij 't volgende DRINK, in deze Proeve.
DRAP, zie bij DRÉP, in de II. Proeve.
DRAV, in † Drave, succussus, Draven, succussare; en † Dravik, festucago; & † Dravant, satelles; zie daer van bij DRYV, in deze, en bij DREV, in de II. Proeve.
DREEF, in ons Dreef, pulsus, modus agendi concinnus, iter tritum, actus, & series longa arborum, &c; zie bij 't volgende DRYV, in deze Pr.
† DREEG, in † Dregen, zie bij 't vorige DRAEG, in deze Pr.
DRÉÉG, in 't Vlaemsche Dreegen, zie bij DRYG, in de II. Pr.
DREET, in Drete, Dreet, bij 't volgende DRYT, in deze Proeve.
DREEV, in Dreve, pulsus, ictus, iter tritum, actus, & series arborum; † Drevig, catuliens; Drevel, malleus stipatorius, & mediastinus; en Drevelen, itare, &c; zie bij 't volgende DRYV, in deze; en ook iets daer van bij DREV, in de II. Pr.
DRÉF, of DRÉV, zie bij de II. Proeve.
DRÉG, in ons Drégge, harpago, & uncus &c; en Drég-nét, verriculum; zie bij 't vorige DRAEG, in deze Pr.
DRÉGT, in ons Dor-drégt, zwyn-drégt, &c; zie daer van bij 't vorige DRAEG, in deze Pr.
DREIG, in ons Dreigen, minari; † Dreig-bróód, panis vetus; zie daer van bij DRYG, in de II. Proeve.
DREIL, in † Dreil-gast, coenipeta; zie daer van bij DRAE, in de II. Proeve.
DRÉK, in ons Drék, sordes, &c; zie daer van bij DREK, in de II. Proeve.
DRÉMP, in Drémpel, zie daer van bij DRYM en TRIMP, beiden in de II. Proeve.
DRÉNK, in ons Drénke, Drénktrog, Drénken, en Drénkeling, zie bij het volgende DRINK, in deze Pr.
DRÉP, zie bij de II. Proeve.
DRÉS, in Dréssoor, zie daer van bij DRAE, in de II. Pr.
DRÉSCH, in † Dréschen, triturare; zie bij DRESCH, in de II. Proeve.
DRÉV, zie bij DRÉV, in de II. Proeve, en bij DRYV, in deze Proeve.
DREUN, in ons Dreun, concussus, tremor, & mos eundi vel agendi singularis; en Dreunen, concussare &c; zie bij Dreun, in de II. Proeve.
DREUT, in Dreutel, Dreutelmanneken, en Dreutelen, zie daer van bij 't volgende †DRIET, in deze Proeve; dog voornaemlijk bij DRAE, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.DRIEG, in ons versletene † DRIEGEN, nu BEDRIEGEN, BEDROOG, BEDROGEN, II. CL: 3, fallere, decipere; F-TH, bi-triugan (bi-driugan) / bitruog (bitroug en bitrog) / bitrogan / Alam: Triegen / II. CL: 2, decipere; H-D, Triegen / dog gemeenzamer Be-triegen/ betrog / betrogen / II. CL: 2, decipere; | |
[pagina 164]
| |
dog A-S, a-dreogan / a-dreah / a-drogen / II. CL: 1; ducere, transigere, & transl: pati; L-Fr: Be-driege / bedraeg / bedragen / o† bedraegen / decipere, fallere. Het A-Saxische schijnt de grondbeteekenis te behelzen, voor zo verre het iemand leiden, omleiden beduid, en overdragtelijk om den tuin leiden, misleiden, als waer in eigentlijk alle Bedrog gelegen is; maer hoe het A-S, adreogan / gedreogan II. CL: 1, pati, tolerare, den zin van verdragen krijgt, is duister; en zo men willen mogt, dat dit mooglijk in steê van 't A-S, dragan / III. CL: 2, komt, zo onderstelde men een ongeregeld en gantsch onwettig Dialect-verloop, en dat met één op een lossen voet.
In 't Wortel-deel van den Infinit: of het Praes: vertoont zig het zakelijke deel van ons Driegen, I. CL: leviter consuere, longa sutura adaptare; zijnde een losse aenrijging van de stukken, om slegts het fatsoen van't kleed te zien, en zijn verder beschik en leiding te geven, bevorens het ter dege vast genaeit en opgemaekt werd; zo dat ook hier in de A-Saxische zin van leiden eenigsints doorspeelt. Hier van ons Drieg-draed, m: Filum levis suturae, quo vestis consuenda leviter adaptatur. Dog in den zin van misleiding komt ons bedrieger, m: H-D, Trieger / betrieger / M, impostor; ons bedrieglyk, H-D, triegerlicht / fraudulentus; ons bedrieglykheid, f: Fraus, insidiositas; en bedriegery, f: H-D, betriegerey / F, impostura.
Tot het Zakelijke deel van 't Imperf: moeten thuis gebracht worden ons † Dróg, m: † gedróg, n: en † Drug, nu bedróg, n: H-D, Trog / trug / en betrug / M, fraus, impostura, phantasma, & praestigiae; en gedrógt, n: Impostura, spectrum, phantasma; & tr: monstrum; H-D / trüglich / betrüglich / fraudax; oud-Sax: Drogener / impostor; en Euphon: met SCH zonder G / het H-D, Treuschen / I. CL: astutè agere; H-D, treuscher / M, subdolus; en verder het Geldersche Dróglicht, † Drug-licht, n: Ignis fatuus; als 't welke in de donkerte de menschen misleid, maer ook, volgens de H-D, Dialect van T voor D, het Geld: trug-licht, ignis fatuus; & trug-nagel, bulla, caput umbellatum clavi; als of 't zeide een bedrieglijke spijker, vermits alleenlijk een kop hebbende, en geen lijf; waer toe ik ook betrek ons troggelen, truggelen, I. CL: AEruscare fallaciis vel blandimentis; en trogchelen, I. CL: leviter consuere; even als 't vorige Driegen. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.† DRIEL, in † Driele, tornus, gyrus &c; en † Drielen, motitare, & rotare, &c; zie daer van bij DRAE, in de II. Proeve.
DRIEST, in Driest, Driestig, audax, audacter; zie bij DER, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.DRIET, in ons verouderde † DRIETEN, nu VERDRIETEN, VERDROOT, VERDROTEN, II. CL: 3, taedere, pigere, fastidire. M-G, us-thriutan / us-thraut (in Subj: us-thrutau) / us-thrutans / II. CL: 4, molestum esse. F-TH, verthriuzzan (en ar-driuzzan) / ver-thruoz / Ec / ver-throzzan en ver-drozzan / II. CL: 2, molestum esse. A-S, a-threotan / athreat (in Subj: a-thrute) / a-throten en a-thruten / II. CL: 1, fastidire; H-D, verdriessen / verdrosz / verdrossen / II. CL: 2, taedere.
Onder 't Wortel-deel van het Praesens behooren ons verdriet, n: A-S, a-thraet / taedium, fastidium, molestia, injuria, & satietas; Zweedsch För-treet / taedium, & odium; en ons verdrietig, † verdrietsaem, H-D, ver-driesslich / uber-driesslich / taediosus; A-S, athryt / molestus; ons † onverdriet, n: Alacritas, impigritia; waer van ons onverdrietig, festivus, amoenus, non molestus, & indefessus; en onverdrietsaem, impiger, alacris.
Uit het Wortel-deel van 't Praeterit: Imperf: zijn gesproten, het F-TH, over-thruze / taedium; F-TH, ur-druzzig / molestus; 't H-D, verdrusz / M, fastidium, satietas, | |
[pagina 165]
| |
& ignavia, en ons † verdrotig, taediosus; A-S, a-throtsum / molestus; ons † over--drotig, pertaesus; en † onverdrotiglyk, impigrè, indefessè. Verder het A-S, Threatas / minae; want Dreigementen zijn zeker wel verdrietige Tael-voeringen; en daer van 't A-S, threatian / ge-threatian / I. CL: minari, arguere, terrere; en uit ons Wortel-deel Droot, ons † Droten, I. CL: minari. Ook schijnt hier toe te behooren het M-G, Thruts-fil / lepra; en M-G, Thrutsfils / leprosus; en M-G, Thruts of Thrust / asper; zeggende zo veel als rouw, schilferig, en verdrietig vel. Ons Wortel-deel Droot, of Dreut, vertoont zig mede in ons † Drotel, nu Dreutel, m: Pilula stercoraria; mooglijk om den moeilijken stank en 't verdriet; hoewel mij ruim zo waerschijnlijk dunkt de afleiding, die ik daer van doe bij ons DRAE, in de II. Proeve. Die genen die de letter-verandering, volgens den van overlang gewonen trant, bij de roes nemen, zouden ligtelijk zig inbeelden, dat Dreutel, van Dryten, II. CL: 1, forire, cacare, komt, om het wel vlijen van den zin, dog egter mijnes agtens doolen, vermits de Verba van de II. CL: 1, wel verwandelen in EE, en I, maer nooit in EU, of O; ten zij het quame door het Engelsche Kanael, alwaer te met zig de O in zulke gevallen zien laet.
Uit het Praeter: Participii zijn gekomen het H-D, verdrossen / fastidiosus, abhorrens, negligens, incuriosus; en H-D, unverdrossen / bij ons onverdroten, alacris, diligens, impiger, gnavus, strenuus, & tranquillus; A-S, a-throten / pertaesus; a-thruten / infaestatus, en a-throtennysse / taedium. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DRIF, in ons Drif, solum sterile, ager jejunus & aridus; Drif-zand, glarea; zie bij 't volgende DRYV, in deze Pr.
DRIFT, in ons Drift-zand, glarea, Drift, concitatio, impulsus, desiderium, grex armentorum; Drifte, Drift-goed, zee-drifte, merces naufragiorum; en Driftig, fluitans, & festinans, stimulans &c; zie bij 't volgende DRYV, in deze Pr.
DRYF, in ons be-dryf, Dryf-dóp, Dryf-tól, Dryf-hamer, en tydverdryf, enz:, zie bij 't volgende DRYV, in deze Pr.
DRYG, zie in de II. Proeve.
DRYM, zie in de II. Proeve. | |
Het Worteldeel.DRYT, in ons DRYTEN, DREET, GEDRETEN, II. CL: 1, alvum exonerare, forire, & pedere. Ysl: Dryta / dreit / dritenn / II. CL: cacare.
De Takken van het Praesens zijn ons † Dryt, Angl: Dirt / stercus, sordes; en 't Ysl: Drit / N, excrementum.
Van 't Praeterit: ons Drete, † Dreete, f: Merda, & crepitus ventris. | |
Het Wortel-deel.DRYV of DRYF, in ons DRYVEN, DREEF (in Subj: DREVE), GEDREVEN, II. CL: 1, Agere, facere, exercere, pastoratum agere, hortari, incitare, pellere, vi aut feriendo impellere, calare, & stipare, ferruminare navem; quin etiam agi, agitari, pelli, fluitare, supernatare; & olim catulire, quasi lasciviâ agitari; & Flandr: Garrire, secreta effutire, quasi agitari loquacitate; een Verbum van veelerhande kragt en dienst; de Grondbeteekenis is Agere, & Agi en daer van de Overdragtelijke. Onder de Oudheid heeft men 't M-G, Dreiban / draib (in Subj: dribau) / dribans / II. CL: 1, cogere, pellere, & tundendo èxcavare; F-TH, Driban of Triban / Dreif of Treib (in Subj: Dribi of Tribi) / ge-drivan of ge-triban II CL: 1, pellere; A-S, Drifan (of Dryfan) / Draf (in Subj: Drifi) / drifen of gedrifen / III. CL: 1, ejicere, Angl: to Drive / drove / driven / | |
[pagina 166]
| |
agitare, exercere, pellere, & c; H-D, Treiben / trieb / getrieben / II. CL: 1, agere, exercere, propellere, agitare, incitare; Ysl: Dryfa / dreif / driffen / II. CL: 1, jactari, circumvehi; waer toe ook overdragtelijk het Ysl: impersonale Dryfur (ningit), in Praeter: Dreif. Wijders in 't Land-Fries Drieuwe / dreauw / drioun & dreauwn / agitare, & c; Zweedsch, Drifwa / agere, jactare, urgere, premere, & profiteri. Dezer voornaemste Composita zijn, ons aen-dryven, H-D, an-treiben / impellere, incitare; af-dryven, H-D, ab-treiben / abigere, discutere; bedryven, H-D, betreiben / agere, exercere, perpetrare, & olim moliri; boven-dryven, supernatare, & superare; Door-dryven, H-D, Durchtreiben / transmittere, peragitare, transadigere, pervadere, subigere, vincere causam; in-dryven, H-D, eintreiben / impellere, intrudere; ontdryven, H-D, enttreiben / dissipare, abigere; ons verdryven, H-D, vertreiben / F-TH, verdrivan / Alam: far-en fer-triban / A-S, for-drifan / abigere, expellere, amovere; den tyd verdryven, H-D, Zeit-vertreiben / tempus fallere, transigere, temporis taedium excutere; voort-dryven, H-D, fort-treiben / urgere, propellere; en ons uit-dryven, H-D, aus-treiben / Zw: Drifwa uth / expellere, ejicere, eliminare, propalare; en wég-dryven, abigere, propellere; enz.
Men vind het Wortel-deel van het Praesens in ons Dryver, m: H-D, treiber / M, Actor, agitator, & caelator; en 't Vlaemsche Dryver, m: Garrulus, futilis; in ons Dryving, f: Actio, agitatio, fluctuatio, & caelamen, caelatura; H-D, treibung / F, exercitium, calcar, incitamentum; en H-D, betreibung / F, facinus, & deductio in pascua; en Dryvig, Germ: Sax: Sicambr:, catuliens, in venerem pruriens. Wijders het H-D, treib / M, motus, desiderium, concitatio, sollicitatio, F-TH, tribe / repudium; als iet drijven latende; en Zweedsch Drifwelse / jactatio; en ons bedryf, n: Exercitium, actus, actio, administratio, opera, admissum, commissum & molimen; beneffens de Composita, waer onder het Lovensche Dryf-dóp, bij ons Dryf-tól, m: Trochus obtusior, turbo qui scutica agitatur; Dryf-hamer, m: Marculus, aerariorum malleus; H-D, treib-hammer / M, mateola ad tubera extundenda; en ons tyd-verdryf, n: Ludicrum, oblectamentum, temporis terendi gratia; als mede ons Dryf-punt, n: Caelum, caelandi instrumentum; als waer mede men de metaelstoffen drijft; en Dryf-land, insulae fluctuitantes; en Dryf-zand, glarea, arena mobilis, aestuans; dat door aenspoelinge aen de Oevers komt opdrijven; en Dryf-wég, m: Actus, us; als waer op en waer langs men 't Vee bequaemlijk drijven kan. Voorts, met inkortinge van Y in I, ons Drif, solum sterile, ager jejunus, & aridus, levis & quast super aquam fluitans; en Drif-en Drift-zand, n: Glarea, arena mobilis, aestuans; als mede het A-S, gedrif / stipula; als ligtelijk door den wind heen en weder gedreven; en A-S, drif / Febris; om de Drift van 't bloed: en bij ons Drift, f: & m: Motus, desiderium, concitatio, impulsus, appulsus; A-S, drifte / appulsus; H-D, Trift / F, jus pascendi, & pecoris appulsus; en ons Drifte, Drift, f: vee-drift, f: armentum, grex armentorum; als eene Troep die bij een gedreven word: en Drifte, zee-drifte, f: Drift-goed, n: Merces naufragiorum, in mari natantes, Driftig, fluitans, impetuosus, & citus, festinans, stimulans; H-D, Triftig / momentosus, ponderosus, gravis, praegnans; en uit zulk een Worteldeel het A-S, a-drifan / I. CL: expellere, & 't A-S, bedrifan / I. CL: Cogere, urgere, enz.
Het Praeteritum heeft uitgelevert ons Dreve, f: Dreef, f: & m: Pulsus, ictus, alapa, colaphus; H-D, Trieb / M, motus, desiderium, concitatio, sollicitatio; en H-D, Ent-trieb / Ml, dissipatio; A-S, Draefe / expulsio; waer van het A-S, Draefan / I. CL: expellere; ook A-S, drefan / ge-drefan /drefan / ge-drefan / I. CL: percutere, turbare, perturbare, & vexare; & M-G, Draibjan / I. CL: vexare; en verder A-S, Draf / armenta; waer voor wij uit het Praesens het bovengemelde Drift gebruiken. De M-G, al / en A-S, a / en ae / beantwoorden eigentlijk onze harde lange éé, of EY, die in Singul: van ons verouderde Praeter: plaets had. Wijders over- | |
[pagina 167]
| |
dragtig ons Dreef, m: Modus agendi concinnus; hy is op den dreef, in rectum incidit agendi modum; hy is op zyn dreef, hilaris est & jucundus; dat heeft géén dreef, non viget, non floret; als mede ons Dreve, Dreef, f: Iter tritum, & actus, & series longa arborum; als waer langs en waer over men de kudden drijft. Voorts † Drevig, catuliens; van het oude † Dryven, catulire. Daerenboven ons Drevel, m: Malleus stipatorius; als waer mede men iets in drijft; en niet onmooglijk ook hier toe ons † Drevel, m: Angl: Drevil / mediastinus, servus; een schommelknaep, die men op en neêr stuert; waer van ons † Drevelen, I. CL: itare, frequenter ire; hoewel dit laetste Drevel en Drevelen mij met nog ruim zo veel regt betreklijk schijnt tot het F-TH, drephan / tendere, vergere; zie daer van bij DREV, in de II. Proeve.
Tot het oude Praet: met A, of ae, volgens de A-S Dialect (behalven 't even genoemde A-S, draefe / draefan / en draf / en M-G, Draibjan), voegt niet qualijk, onder den zin van agi, fluitare, supernatare, & ejicere, ons Draf, m: & n: Siliquae excoctae, excussum sedimentum, acus, palea; en Drafzak, kaf - zak, saccus acere refertus; en † Dravik, wilde haver, wilde opscheuten, festucago, AEgilops; gelijk ook met een B, even als bij 't M-G, F-TH en H-D, ons Drabbe, faex, A-S, drabbe / faeces; en ons Drabbig, faeculentus; om de gestige of geroerde droessemstof die boven op drijft, of midden onder het zelve zweeft en driftig hangt.
Van 't Praeter: Participii zijn gesproten ons Adject: bedreven, commissus; en overdragtelijk bedreven, afgericht, expertus, exercitatus, tritus, agendo doctus; als dikwijls zulks bedreven hebbende, en daer door geleert zijnde; waer toe ons Door-bedreven, H-D, durch-triebener / quam maxime exercitatus; en bedreven zyn, exercitatum esse; dog ook eertijds † bedreven zyn, voor, in 't naeuw gedreven zijn, angi, anxium esse; nog ook wederom in den gemeenen zin ons bedrevene weg, via trita; en gedreven, actus, pulsus, propulsus; & coelatus; gedrevene vaten, A-S, a-drifene fatu / coelata vasa; en ons verdrevenling, exul, extorris, enz. | |
Het Zaek-of Wortel-deel.DRIL, in ons Dril, tornus, gyrus, verticulum, & trepanum; Drille, Rhombus quo fila deducuntur, & genus telae; en † Drille, foramen; & Drille, mulier vaga, levis; en Drillen, motitare, vagari, & gyros agere, rotare, & terebrare, & tremere; en Drillen het krygs-vólk, milites exercere; zie daer van bij DRAE, in de II. Pr. | |
Het Worteldeel.DRING, in ons DRINGEN, DRONG (oul: in Sing: DRANG), GEDRONGEN, II. CL: 5, premere, pressare, urgere, instare; A-S, Thringan / thrang (in Subj: Thrunge) / thrungen / II. CL: 2, premere; H-D, Dringen (& Drengen) / Drang (in Subj: Drünge) / gedrungen III. CL: 1, premere. De Composita aen-af- en door-dringen enz. hebben geene opmerkelijke overdragt in hunne beteekenis; waerom we ons daer in niet zullen ophouden.
Spruitelingen van het Wortel - deel uit het Praes: zijn ons Dringer, H-D, Dringer / M, pressor, impulsor; het A-S, Thring / Thryng / Turba, & Canalis; A-S, gethringe / strepitus, irruptio; waer van het A-S, ge-thringan / I. CL: contendere, comprimere; & 't A-S, for-thringan / I. CL: praejudicare. Voorts ons Dringende nóód; vi vel necessitate coacta; met het zelfde Wortel-deel, dog uit het Partic: Praesens.
De Takken van 't Praeter: met den ouden Singul: zijn ons Drang, m: H-D, drang / gedrang M, en gedränge / drängen / N, coactio, pressura, & afflictio; en ons gedrang, n: A-S, ge-thrang / pressura, stipatio, turba, caterva hominum; van welk Wortel-deel gevormt is het F-TH, Thrangan / I. CL: conprimere, conglobare; 't A-S, | |
[pagina 168]
| |
on-thrangan / I. CL: obruere; 't H-D, Drängen (ook Drengen en trengen) / en be-drängen / I. CL: premere, molestare, violenter cogere, coangustare; H-D, aus-drängen / I. CL: exuere bonis; H-D, ver-drängen / I. CL: fugare; en verdrängt sein / curis & calamitatibus urgeri. Wijders dat ook eertijds bij ons het veronderde † Drangen, I. CL: comprimere in arctum, coangustare, in waerde was, blijkt uit ons Substant: Verbale † Dranger ook † Drénger, m: Homo corpore compacto, quadrato; als in-een-gedrongen van gestalte; en ons Dranger, m: Duiven-dranger, m: H-D, Dranger / M, Decipulum columbarii; als waer mede de Duiven opgesloten en in 't naeuw gehouden worden, schoonze van buiten door den zelven wel konnen indringen. Voeg hier bij het H-D, Dränger / M, coactor; het Kimbr: Drengur / vir strenuus; & 't Ysl: Thraungur / angustus, compressus.
De opmerkelijkste beteekenis van de Takken uit het Praeter: Partic:, is bij ons gedrongen, pressus, pulsus, compressus, & arctus; sed & olim tumidus, turgidus; en ons gedrongen van gestalte, staturâ corporis quadratâ, compactâ. | |
Het Wortel-deel.DRINK, in ons DRINKEN, (oul: ook DRENKEN, zie onze Grondsl: II. Verhand: § IX.) in Imperf: DRONK (oul: in Singul: DRANK), in Praet: Part: GEDRONKEN, II. CL: 5, bibere; M-G, Drinkan / Drank (in Subj: Drunkau) / drunkans / II. CL: 2, bibere; F-TH, Drinkan (drinchan of thrincan) / drank (in Subj: drunke) / gedrunken of gedronken &c, II. CL: 3, bibere; A-S, Drincan (drencan / dryncan); dranc (in Subj: drunce) / druncen en gedruncen / II. CL: 2, bibere; Angl: to Drink / drank (of drunk)/ drunken / bibere; H-D, Trinken / trank (in Subj: Trünke) / getrunken / III. CL: 1, bibere; Ysl: Drecka / drack/ druckenn / II. CL: 3, bibere; Kimb: Dreka / drekga / drykia / bibere. De Ysl: en Kimbrische Dialect verandert de NK, in CK / gelijk ook bij 't Ysl: Thacka / gratias agere, voor ons Danken, en 't Ysl: Dockur / Subniger; voor ons Donker, enz. En de Land-Friesche Dialect speelt 'er nog erger meê; dus L-F, Drinsen / Thrinsen / in Praet: Dronk / in Praeter Part: Drinst / en Droncken / bibere. In 't bovengenoemde M-G, staet 'er eigentlijk GGK, voor onze NK, als M-G, Driggkan / dat ik op de Grieksche wijze lees; dog als men die letters in hare gewoone kragt verkoos te laten, zo zou dit M-G, vrij nae aen de Kimbrische Dialect komen, 't gene dan met de oude Woonplaets der M-Gotthen aen den Wijssel niet qualijk overeenstemmen zou. Onze voornaemste Composita zijn ymand toe-drinken, II. CL: 5, H-D, Zue trinken en Dor-trinken / III. CL: 1, propinare; ons verdrinken II. CL: 5, F-TH, verdrinkan / II. CL: 3, H-D, er-trinken / III. CL: 1, mergi, submergi, & aquis suffocare; ons verdrinken, II. CL: 5, H-D, ver-trinken / III. CL: 1, potationibus absumere; het A-S, ofer-drincan / II. CL: 2, plus aequo bibere; en 't F-TH, vol-trincan / II. CL: 3, H-D, sich betrinken / III. CL: 1, inebriari; en ons om-drinken, II. CL: 5, in orbem bibere; † De bruidlóft òp-drinken, II. CL: 5, repotia celebrare; als de laetste bijeenkomst der vrienden, om 't overige van de Bruidloft op te helpen.
Uit het Wortel-deel van het onverouderde Praes: zijn gesproten, behalven ons Drinker, A-S, drincere / H-D, trinker / M, potor, potator; ook Drink-broeder, m: Compotor, combibo; en Drinke-broer, Drinkeling, m: Bibulus, bibax; gelijk ook het A-S, drinc / drync / Ysl: Drickur / potus, & haustus; waer van het A-S, ofer-drincean / I. CL: plus aequo bibere; met nog vele andere Composita, welker beteekenis niets aenmerkelijks vervat. Uit den Infinit: hebben we ons Substant: Drinken, n: F-TH, Drinchen / N, H-D, trincken / N, potus. Maer van het verouderde Praesens is afgedaelt, ons † Drénke, en Drénk-tróg of Drénk-wét, n: H-D, träncke / F, aquarium; gelijk ook F-TH, & Al: Drenc / potus; H-D, geträncke / N, potus; A-S, draenc / drenc / en drenge / potus, & medi- | |
[pagina 169]
| |
ca potio; Angl: Drenc / potus, potio; waer van ons Drénken, I. CL: F-TH, drencan / I. CL: H D, trancken / I. CL: Angl: drenche / potum dare, adaquare; & agere potum, & aquaeri; en 't A-S, Drencean / I. CL:, mergere; en 't H-D, ver-träncken / I. CL: in aquis suffocare; waer toe ons Drénkeling, Persona, vel Res submersa.
Tot het tegenwoordige Praeter: behoort ons Dronk, m: H-D, trunk / M, potus, potio, haustus; M-G, Wein-drunkja / F-TH, Win-trunko / vini potator; en ons Dronkaerd, Dronkerd, m: A-S, druncengeorn / bibax, potator; als mede † Dronkaerd, lolium, zizanium; om de kragt van 't dronken en fuizelig maken, die daer aen toegeschreven word; en ons Adject: Dronken, H-D, truncken / A-S, drunce / en druncen / F-TH, drunkan / Zw: Drucken / drycken / ebrius, temulentus; & olim apud nostrates, madidus, potus; en ons Dronken-schap, f: Dronkenheid, f: A-S, Druncennysse / en Druncenscipe / F, H-D, Trunkenheit / F, Zw: Dryckenskap / ebrietas; waer van het A-S, druncnian / I. CL: inebriari, enz.
In het oude Praeter: vind men ons Drank, m: M-G, drank / M: F-TH, en Al: dranc / trank / H-D, tranck / M, potus, potio; waer van het M-G, drankjan / ga-drankjan / I. CL: potum dare; Wijders dat wel eer ook † Dranken, I. CL: bij ons in gang was, blijkt uit zijnen spruiteling † Dranker, m: potor, potator; 't gene bij Kiliaen nog te vinden is. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DROEF, in Droefnisse, enz., zie daer van bij DER, in deze, en bij DRYG, in de II. Proeve.
DROEG, zie bij 't vorige DRAEG.
DROES, in Droes, Droesem, † Droestel, enz., zie daer van bij DRUIS, in de II. Proeve.
DROEV, in bedroeven, zie daer van bij DER, in deze, en bij DRYG, in de II. Proeve.
DRÓG, in ons † Dróg, † gedróg, nu bedróg, impostura; zie bij 't vorige Wortel-deel DRIEG, in deze Pr.
DRÓGT, of DROCHT, in ons † Drógt, gedrogt, monstrifica soboles; en † Drógt-dragen, praestigiis fallere; zie daer van bij 't vorige DRAEG, in deze Pr.; en bij 't volgende DREK, in de II. Proeve.
DRÓK, in ons Drók hébben, occupationibus obrui; zie daer van bij DREK, in de II. Proeve.
DRÓL, in ons Dról, filum rude, turbo, stercus duriusculum, & gesticulator; Dróllig, lepidus, festivus; & Dróllen, volvere, conglebare & c; zie daer van bij DRAE of DRAEY bij de II. Proeve.
DROM, in Drom en gedrom, pressura; & Drom, Drommel, res simul compactae; Drommel, Drommeler, homo corpore compacto; & Drommel, diabolus daemon; & Drommen, premere, & c; en eindelijk Drom, licii resegmen; zie daer van bij DRYM, in de II. Proeve.
DRONG, zie bij 't vorige DRING, in deze Proeve.
DRONK, in ons Dronk, Dronkaerd, bibax, & lolium; Dronken, en Dronkenschap, zie bij 't vorige DRINK, in deze Pr.
DROOG, in ons bedroog, zie bij 't vorige Wortel-deel DRIEG, in deze I. Proeve.
DRÓÓG, in Droogen, enz., zie daer van bij DER, in deze Pr.
† DROON, in ons † Droon, tremor, con- | |
[pagina 170]
| |
cussus magno sonore; & † Dronen, tremere, concussare &c; zie daer van bij DREUN, in de II. Proeve.
DRÓÓP, in ons † Dróóp, stilla, stillicidium; Droopen, conspergere pingui liquore; Dróópsel, pinguedo ad ignem liquata; zie bij 't volgende DRUIP, in deze Proeve.
DROOP, in ons † Droop, † Drope, stilla, gutta; & Dropigheid, hydrops; zie bij 't volgende DRUIP, in deze Pr.
† DROOS, zie bij DRUIS, in de II. Pr.
DROOT, in ons † verdrotig, † overdrotig, molestus, pertaesus; † onverdrotiglyk, impigrè, indefessè; & † Droten, minari;zie daer van bij 't vorige DRIET, in deze Pr., als mede wegens † Drotel, pilula stercoraria; bij 't zelfde Worteldeel DRIET; en ook bij DRAE, in de II. Pr.
DRÓP, in ons Dróp, Dróppen, Dróppel, Dróppelen, enz.; zie bij 't volgende DRUIP; in deze Pr.
† DROS, in † Drossel, en † Drostel, turdela; zie daer van bij DRUIS, in de II. Proeve.
† DRÓSCH, zie bij † DRESCH, in de II. Proeve.
DRUFT, in ons Nóód-druft, zie bij 't vorige DER of DERV, in deze Proeve.
† DRUG, in ons † Drug-licht, ignis fatuus, enz.; zie daer van bij 't vorige DRIEG, in deze Pr.
DRUIF, in Druif, uva; zie daer van bij DRUIP, in deze Proeve. | |
Het Wortel-deel.DRUIP, in ons DRUIPEN, DROOP, (oul: in Sing: ook DRÓÓP) in Praeter: Subj: DROPE, in Praet: Partic: GEDROPEN, II. CL: 2, stillare; F-TH, Driuphan / Drouph en Druoph of Droph (in Subj: Druphe) / gedrophan / II. CL: 2, stillare; A-S, Dreopan of Driopan of Drypan / Dreap (in Subj: Drupe) / Drupen en dropen en gedropen / II. CL: 1, stillare, distillare; H-D, trieffen / troff / getroffen / II. CL: 2, stillare; Ysl: Driupa / Draup / Dropenn / II. CL: 2, guttetim stillare; Zw: Drypa / stillare, distillare, illachrymare.
Uitscheuten uit het Wortel-deel van het Praesens zijn, ons Druiper, m: Foedum ab inguine stillicidium, veretri stillantis vitium, Druip-neus, m: Nasum habens stillantem, Druip-ooge, m: & f: Lippus; en Druipsel, n: Stillamen; en A-S, Drype / gutta; en H-D,Triefer / Treufeler / M, udus, uvidus, madidus; en ons Druip-staert, m: Canis caudâ demissâ inter pedes; zijnde dit eigen aen de honden, datze, misdaen hebbende, dus hangstaertig wegsluipen; en hier van overdragtig, Druip-staert, m: Homo pudore delicti afflictus & decedens; waer van het Verbum Druip-staerten, I. CL: of Druip-staertende doorgaen, abire misero & pudibundo gestu.
Van het oude Zakelijke Deel, uit het Praeter: is ontleent ons verouderde † Dróóp, m: nu contr: Dróp, H-D, Trauffe / trauff / F, en M, stilla, stillicidium; waer van ons Droopen, I. CL: stillare, conspergere pingui liquore; waer toe ons Dróópsel, n: Liquamen, pinguedo ad ignem liquata.
Onder het latere en hedendaegsche Praeter: Indic: & Subj: behooren ons † Droop m: † Drope, f: Contr: Dróp en Drup, m: & f: F-TH, drophe / H-D / Tropf / M, gutta, stilla; en A-S, Dropa / Zw: droppa / gutta; waer van ons Dróppen, Druppen, I. CL: F-TH, drophan / drofezan / I. CL:, A-S, dropian / en droppan / I. CL: Zw: dröpa / H-D / tropfen / tröpfen / I. CL: stillare, guttatim cadere. Verder ons Dróp, f: zoet-hout-dróp, f: Stillamen exustum ex radice dulci; A-S, Drop-fah / stillatus, basilicae genus; & A-S, drop-maelum / bij ons Dróp- | |
[pagina 171]
| |
pelings, stillatim, guttatim; en ons Dróp, m: Dróppe, f: beroertheid, paralysis; H-D, tropf / M, apoplexia, & fideratio: Toen deze benaming ingevoert is, schijnt men geoordeelt te hebben, dat bij dit Euvel de Zenuw-vogten slegts dropsgewijzig, in steê van met een vrijen doorgang, hunne beweging hadden, gelijk om dezelfde rede van 't Latijnsche Gutta, het Fransche Goute H-D, gut / en ons goete, paralysis, ontleent is: In 't Hoogduitsch heeft men ook nog Tropf m: Homo miser & vilis. Verder ons Drópwyn, Lek-wijn, H-D, Tropfwein / vappa; en 't Vlaemsche Dropigheid, f: Angl: Dropsie, hydrops; en ons Dróppel, Druppel, m: Gutta, stilla; waer van ons Dróppelen, Druppelen, I. CL: destillare, manare, liquere; H-D, treufelen / tröpfelen / I. CL: stillare, rorare; enz. Maer vermits de F-TH en H-D, Dialect in dezen Stamboom al aenwijzing doen van de F, in steê van P, zo ben ik in vermoeden, of niet hier uit ontleent zij ons Druif, Druive, f: H-D, traube / F, uva, racemus; 't zij ziende op het oud-tijdsche gebruik van het droppelings uitpersen van het druivesap in de drinkschael, of op het hedendaegsche uitdruppen, en uitdrukken in den Wijnpers-bak. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DRUISCH, in ons Druischen, en gedruisch, zie bij DRUIS, in de II. Proeve.
DRUIV, zie daer van bij DRUIP, in deze Proeve.
DRUK, in ons Druk, en Drukken, en Druk hébben, en † Druk-zalig afflictus; zie daer van bij DREK, in de II. Proeve.
DRUM, in het Vlaemsche Drummen, premere, stipare & c; & Drumpel; zie daer van bij DRYM, en bij TREMP, in de II. Proeve.
DRUP, in ons Drup, Druppen, Druppel, en Druppelen, zie bij 't vorige Wortel-deel DRUIP, in deze Pr.
† DRUST, in † Drustig, impetuosus; zie daer van bij DRUIS, in de II. Pr. | |
DU.DUCHT, in ons Duchten, zie bij 't volgende DUNK, en ook iets daer van bij 't vorige DENK, in deze Proeve.
DUD, zie bij DY, in de II. Pr.
DUF, in Duf-stéén, tophus; Duffe lucht, vapor suffocatus; zie daer van bij DUIF of DUIV, in de II. Pr.
DUIF, in ons Duif, columbus & columba; en Duif-stéén, tophus, zie daer van bij DUIF, in de II. Proeve. | |
Het Worteldeel.DUIK, in ons DUIKEN, DOOK, GEDOKEN, II. CL: 2, submittere se, caput demittere, suggredi, subsidere, abscondere se; latere submissè; en in 't water duiken, II. CL: 2, mergere, immergere, demergere, & tr: urinare, aquam subire & rursus emergere; de eerste Grondbeteekenis is, zig verborgen houden. Onder de Oud-verwanten vind ik geene Medestanders tot dit Verbum, ten minste geene ongelyk-vloeyende; want het H-D, Tauken I. CL: mergere, subsidere, en Tucken / ducken / tücken I. CL: sese demittere, caput inclinare, subsidere, & humiliare; en transl: tucken / tücken / I. CL: simulare, astutum esse, & connivere; en Tauken / I. CL: urinare; zijn spruitelingen der Takken van dit ongelykvloeyende VERBUM. Het A-S Dufan / deaf / gedofen / mergere, is wel Ongelijkvloeijend, en heeft ook veel gelijkheid in zin en gedaente; dog alzo ik geene Dialectregel ken die de A-S: F / tegen onze K, stelt, zo kan ik deze niet voor eenerlei houden, maer plaetse het A-S, onder onze II. Proeve, bij DUIV. | |
[pagina 172]
| |
Tot het Wortel-deel uit den Infinit: behoort ons Duykelen, I. CL: urinare, inurinare; en verder ons Duyker, m: Duykelaer, m: H-D, Taucher en teucher / M, urinator, in aquam mergens, & sub ea natans; & mergus, avis urinatrix; en Duyker, m: Canaliculus subterraneus; eene uitgeholde geut of buize, die verborgen onder de aerde, of gedoken onder een sloot-dammetje, geleit word, om door middel van een prop het water in- of uit- te konnen laten.
Het ingekorte Zakelijke deel van het Praet: vertoont zig bij ons in ons † Dokken, † Dokkelen, I. CL: H-D, Tauken / I. CL: urinare; en bij 't H-D, Tucken / tücken / I. CL: mergere, subsidere, sese demittere, caput inclinare, & humiliare; en 't H-D, Tuck / tück / M, astutia, dolus, dissimulatio; waer van het H-D, Tucken / tücken / I. CL: simulare, astutum esse, & connivere; en H-D, Tuckelen / I. CL: simulatè & fictè agere; waer van ook 't H-D, Tucker / tuckmeuser / M, homo tectus, reconditus; en 't H-D, Tuckisch / pronus, & occultus, vafer; en ons † Dukken, I. CL: submissè latitare, submittere sese. Dat ook die van deze II. Class: 2, in hare Wortelverandering de EU en U, en gevolglijk de gelijkwaerdige OE, onderworpen zijn, heb ik aengetoont in onze Grondslags II. Verhandeling § VII. Op dezen voet schijnt ook hier toe te behooren ons Doek, m: Pannus, tela, lintcum, mappa, & propriè peplum velamen; unde Hisp: Toca, Tocado; Ysl: Dukur / M, mappa: eigentlijk noemt men een Doek, een stuk laken of linnen, dat niet grooter is als 1 of 2 ellen, zulk als wel eer de Vrouwen gebruikten, tot een hoofddoek of huive, waer onder ze, eerbaerheidshalven, het aengezicht eenigsints bedoken hielden; zijnde verder die naem overgedragen op alle zulke kleine lappen van linnen' of wollen' stoffe, die tot afwissching gebruikt worden. Verder ook nu bij ons in 't generael Doek, n: H-D, Tuch / N, tela, linteum; waer van men Doeken maekt, of 't gene men tot overdekkinge ofte kleedinge bezigt. Ligtelijk zou men meenen, dat Doek van Dékken quam; maer de OE en E, behooren tot geen eenerlei Tak of Stam, en de zin van 't Bedekt zijn, is ook vervat in dit ons Duiken. Van dit Doek is mede overdragtelijk ontleent onze spreekwijze ymand doeken, I. CL: simulatè & fictè aliquem tractare; even gelijk het bovengemelde H-D, Tucken / en tuckelen / I. CL:, voor bedektelijk ymand misleiden en zo veel als blindhokken. Het H-D, Docke / F, pupa, kan hier in mede zijne oplossing vinden, vermits gewoonlijk van een toegevouwen' doek, tot een tydverdrijf voor de kleene kindertjes, toegestelt. Zelf schijnt ook wel eer bij ons, Dókke, voor een Helm of Hoed ofte Manlijk hoofddeksel, gebruikt geweest te zijn, om dat men nog heeft Dókke-bladeren, petasites; een kruid, 't gene insgelijks in 't Grieksch zijnen naem gekregen heeft om der Bladeren gelijkheid aen eenen Hoed of Helm; want Gr: Πέτασος, galera, umbraculum; en om diergelijke reden ook ons oude † Dók-zael, een Zael met een hoog verhemeltsel, cella chori sublimior, pulpitum chori suggestus. Ook noemde men oulinks Dókke een Scheepswerf, Angl: Dokke / Navale; en in 't Vlaemsch Dókke, voor een kot of vogelkoy, cavea, aviarium; met gelijk regt, om de verschuiling ofte bedekking voor weêr en wind of iet anders. Wijders ons Dókken, opdókken, I. CL: dare, citò dare, promere, word eigentlijk gebruikt tegen ymand, die iets verborgen houd, en weigert te geven; en dewijl uit zulk tegenstribbelen van de andere zijde, ligtelijk handgemeenschap en slagen ontstaet, zo schijntdaer uit gesproten ons Dókken, af-dókken, I. CL: dare pugnos, ingerere verbera; zijnde zo veel als, door slagen ymand dwingen tot Opdokken. Onze EU, vertoont zig in ons Deuk, f: Concavitas ictu causata; als ingedoken door eenige aanstooting of slag; waer van ons in-deuken, I. CL: incutere, illidere, & concavum fieri in superficie, impelli. Ook schijnen eenigsints tot dezen Stam te behooren, om de gedaente, en tevens om de zinspelinge van 't verbergen of bedekt en gedoken houden, ons hage-dócht, hypogeum, locus subterraneus, (mits dat de K, hier in een CH, op de Allemannische wijze verandert zij), en het F-TH, doychne / doichne / arcana, secretum, signum occultum, Alam: tougola en toucno / clam, occultè; en tauga- | |
[pagina 173]
| |
niu / occulta; hoewel ook deze niet minder passen bij het Ysl: Theige / taceo, enz.; waer van zie bij 't Wortel-deel DEIG, in de II. Proeve. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DUIP, zie daer van bij DUIV, in de II. Proeve.
DUIV, in ons Duive, columbus & columba; Duive-mélker, columbarum allector; en Duive-kater', libi genus; zie daer van bij DUIV of DUIF, in de II. Proeve.
DUK, ih † Dukken, zie bij DUIK, in deze Proeve.
DUL, in ons Dul, insanus; zie daer van bij DIL, in de II. Pr.
DUN, in ons Dun, Dunnen, verdunnen; en † Dunne, † Dunning, tempora captis; zie daer van bij DEN, in de II. Proeve.
DUNG, in Dunge, fimus; zie daer van bij DING, in deze Proeve. | |
Het Wortel-deel.DUNK, DÖCHT of DACHT, in ons DUNKEN (oulinks ook † Donken) DOCHT of DACHT, GEDOCHT of GEDACHT, V. CL: putare, videri; beschrijvende een twijffelachtig en vermoedelijk Denken; waerom ik ligtelijk vermoed zou hebben dat Dénken, en Dunken, beiden V. CL: en met gelijke Praeterita, slegts in een zonderling toevallige Dialect verschilden, zo ik niet gevonden had, dat al van Overouds dit zelfde onderscheid van zin en gedaente in 't M-G, F-TH, A-S, en H-D, zig opdeed: naemlijk M-G, Thankjan (of thagkjan) / thahta / thahtans / cogitare; en M-G, Thunkjau (of thugkjan) / thahta / thahtans / putare; beiden V. CL: en F-TH, Thenkan / thahta / githaht / cogitare;. en Thunkan / thuhta / githuht / putare; beiden IV. CL: en A-S, Thencan en thincan / thohte / gethoht / cogitare; en Thuncan en thincan / thuhte / gethuht / aestimare; beiden IV. CL: en H-D Denken / dachte / gedacht / cogitare; en Duncken / daucht en docht / gedöcht / aestimare; beiden V. CL.
Dus vind hier zeer keurig in't Wortel-deel van het Imperfect: zijnen oorspronk, dog met verwisseling van O in U, even als bij het F-TH, en A-S, ons Duchte, timor, reverentia; waer van ons Duchten, I. CL: vereri, timore quadam perpendere; en beducht zyn, metuere, sollicitum esse; en † onduchtig, curae & tumoris expers; en 't F-TH, Duhtan / I. CL: videri, mente perpendere.
Het Wortel-deel van 't Praesens zit in ons † Dunk, nu Dunkinge, f: Opinio, persuasio, visio; goed-dunken, n: Beneplacitum; en laet-dunkend, arrogans; gelijk ook met O, ons † vier-donk, quarta pars; als schijnende omtrent een vierde te zijn, enz. En mooglijk, als zinspelende op de duisterheid der Denkbeelden in het Dunken, ook hier toe ons Donker, Saxon: Dunker, Ysl: Dockur / obscurus, tenebricosus, subniger; waer van ons verdonkeren, I. CL: obscurare, & c. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.DUNK, in Dunkel-koren, far, ador; zie daer van bij DEN, in de II. Pr.
† DUNST, in ons † Dunst, lanugo plumarum; zie daer van bij DEN, in de II. Proeve.
DUP, zie daer van bij DUIV, in de IL Proeve.
DURF, in ons Durf-al, temerarius, qui omnia audet; zie daer van bij 't vorige DER of DERV, in deze Proeve.
† DURFT, in ons † nood-durft, Necessaria ad vitam sustentandam; zie | |
[pagina 174]
| |
bij 't vorige DER of DERV, in deze Proeve.
DURV, in ons Durven, Dorst en Durfde, gedorst en gedurft, Onreg: No. 3, en ook I. CL: audere; zie verhandelt bij ons voorgaende Worteldeel DER of DERV, in deze I. Proeve.
DUT, in DUT, error, mentis delirium; en Dutten, desipere; & levi sopore obrutum esse, &c; zie daer van bij DET in de II. Pr. | |
DW.† DWAEG, in † Dwagen, lavare; zie bij † DWAEG, in de II. Pr.
† DWAÊN, in † Dwaên, lavare; en † afdwaen, abstergere; zie bij DWAEG, in de II. Proeve.
DWAEL, in ons † Dwaele, mantile, & mappa, penicillus; en Dwalen, errare; zie daer van bij DWAEG, in de II. Proeve; en van 't laetste ook bij DWEL, in de II. Proeve.
† DWAL, zie bij † DWÈL, in de II. Proeve.
DWALM, in ons Dwalm, Dwalmte, vapor ex qua mentis caligo facile exsurgit; zie daer van bij DWEL, in de II. Pr.
DWANG of DWANK, in ons Dwang, Dwank, bedwang, en nóód-dwang, zie bij ons volgende DWING, in deze Proeve.
† DWEEG, in † Dwegen, lavare; † Dwegel, † Dweegl, penicillus; zie bij † DWAEG, in de II. Proeve.
† DWEEL, in † Dweele, mappa; zie bij † DWAEG, in de II. Proeve.
† DWEEN, zie bij 't volgende DWYN, in deze I. Proeve.
† DWEET, zie bij † DWYT, in de II. Proeve.
DWEYL, in ons Dweyl, penicillus; en Dweylen, abstergere penicillo sive mappâ; zie bij † DWAEG, in de II. Proeve.
† DWÉL, zie in de II. Proeve.
DWÉLM, bij ons bedwélmen, en bedwélmtheid, zie daer van bij † DWEL, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.DWYN, in ons † DWYNEN, nu VERDWYNEN, VERDWEEN, VERDWENEN, II. CL: 1, evanescere, attenuare, extenuare, perire, deficere; A-S, Dwinan (thwinan) / dwan (in Subj: Dwine) / gedwinen / III. CL: 1, Tabescere, evanescere, decrescere.
Hier uit ken ik geene takken van belang. Uit het Wortel-deel van het Praesens is ontleent het Ysl: Duyna / I. CL:, cessare, deficere. | |
Het Worteldeel.† DWYT, zie bij de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.DWING, in ons DWINGEN (oul: mede DWENGEN), DWONG (eertijds in Sing: ook DWANG), GEDWONGEN, II. CL: 5, cogere, urgere, domare, compellere, arctare; H-D, Zwingen / Zwang (in Subj: Zwünge) / gezwungen / III. CL: 1, cogere, compellere, adigere; L-F, Dwingje (Twingje) / Dwong (twong) / twingd en twingge / cogere; en verder ons Compositum, be-dwingen, II. CL: 5, domare. Bij dit H-D, is eerst de natuerlijke D in een T, verscherpt, en toen de TW, volgens zijn Dialect in ZW, verandert. | |
[pagina 175]
| |
Tot het Praesens behoort † Dwénger, Dwinger, Sax: Sic: H-D, Zwinger / Pomarium, & propugnaculum; als onder 't bereik en bedwang van Stads magt of geschut. Wijders van het oude frequentativum † Dwingelen het oude Partic: Praes: op AND genomen zijnde, heeft men ook ons Dwingeland, m: Tyrannus, domitor, homo quae velit iniquè urgens. Die meenen mogt als of dit een Compositum van Dwinge en land ware, om dat een Tijran zijn volk met dwang bestiert, zal niet overwogen hebben, dat dit tegen onze samenzetting strijd, dewijl het dan zou moeten geweest zijn land-dwinger.
Uit het oude Praeter: komt ons Dwang, Dwank, m: & be-dwang, n: H-D, Zwang / M, en ge-zwang / M, vis, coattio; waer van het H-D, Zwängen / I. CL: coarctare, constringere; en ons Dwang-nagel, reduvia; ook knyp- en ny-nagel, genaemt; en nóód-dwang, m: Necessitas urgens; benevens de verdere Composita; en A-S, thwang / corrigia, lorum.
Uit het Praeter: met O, ons verouderde † óód-dwongel, mansuetus, lenus, placidus; als zijnde gedwee als een ootmoedige. | |
Het Zakelijke deel.DWONG, zie bij 't vorige DWING, in deze Proeve. 1716 9/m |
|