Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdBA. | |
De Wortel-of Zaek-deelen.BAD, of BAED, als in Bad, Balneum; en Baden, Lavare, rigare; zie daar van bij 't Worteldeel BID; in deze I. Proeve; dog voornaemlijk bij 't Worteldeel BYD in de II. Proeve. En, in 't Geldersche † Baden, citare; zie bij ons volgende Worteldeel BIED, in deze Pr.
BAEY, in Bayen, lavare; & Baey, sinus maris; zie daer van bij BYD, in de II. Pr.
BAEK, als in † Baek, Nucleus; † Baek, truncus Corporis; Bake, specula, pharus; Bakenen, af-bakenen, signis determinare; Bakeren, satis superque calefacere, fovere, nutrire; infantem fovere ad ignem; en † Bake, Porcus; en Bakelen, faetare; en Bakelaer, Baccalauri; zie daer van bij 't volgende Worteldeel BAK, in deze Pr:
BAEL, in Bael, Balie, enz:, zie Béll, in de II. Proeve.
BAEN, als in Baen, bane, Via plana, trita, platea, via aperta, & olim campus, ager; en Baen, kaets-baen, locus planus, quo luditur pilo; en Banen, viam reddere planam; zie bij 't volgende Worteldeel BAN in deze Pr:, en insgelyks aldaer ons † Bane-doek, † baendoek, pleister, Malagma, Cerotum.
BAER, in Baer, ursus; en † Baren, uti, &c; oor-baer, utilitas, &c; † oor-baren, utilitatem capere alicujus rei; voor-baerig, promptitudine praecellens; & praestans, & nimis promptus; † Bare, gebare, gestus; † Baeren, gestire; † gebaer-diensten ceremoniae; mis-baer, gestus vel vox indecens; handgebaer, exercitatio, occupatio; en Baeren, gebaeren, barritumedere, &c; † Barentèren, perterrere; en Baer, feretrum; & olim Obex, vectis; Bare, unda; en † Baere, fructus, partus; † gebaer, partus, Baren, gebaren, parere, &c; Baer-moeder, matrix; en Baer, nudus; open-baer, manifestus; † Baer-voet, nudipes; † Baerhóófds, nudo capite; Baer-blykelyk, manifestus; † Baren, ostendere; Baergéld, praesens pecunia; blyk-baer, manifestus; vrugt-baer, ferax; en † Baren-spel, ludus gymnicus enz: zie daer van bij BEER, in de II. Proeve: | |
[pagina 105]
| |
en in † ode-baer, cicoma; bij VAER, in deze Proeve.
BAERD, in Gebaerden, gestus; en Baerd, barba; & arista; Baerden, pubescere; zie daer van bij BEER, in de II. Proeve.
BAERG, in † Baerg, majalis; bij BEER, in de II. Pr:
BAERM, in Baerm, fax, &c; † Baerm, fluctus, unda; & nunc Agger, crepido; & Congeries, &c; zie daer van bij BEER, in de II. Pr.
BAERS, in Baers, perca; en Baersen, baersten, parere, gignere; zie daer van by BEER, in de II. Proeve.
BAG, in ons Bagge, monile; zie bij ons Worteldeel BUIG, in deze Pr.
BAIL, in Bailliu, Praetor &c; zie daar van bij Béll, in de II. Pr: | |
't Worteldeel.BAK, in ons BAKKEN, nu in Praet; BAKTE (oulinks † BIEK en † BOEK of † BEUK), en in Praet: Part: GEBAKKEN, Pinsere, panem facere, panem coquere; & frigere, torrere; zynde nu van onze VI. CL. en behoorende eertijds onder onze III. CL. Dus ook A-S, Bacan of Baecan / Beoc of Boc / gebacen / III. CL. 2., Coquere; en H-D. Backen / buch / gebacken. IV. CL: 1., coquere panem, pinsere; dog Ysl: Baka I. CL: pinsere. Hier toe ons aan-bakken, VI. CL: en 't H-D, an-backen IV. CL: 1. appinsere, conglutinari. De grondbeteekenis van ons Bakken ziet zo wel op het Kueden, kneuzen, pinsere, als op het Gaer-maken bij 't vier, coquere; schoon men thans dit Verbum in 't bij zonder toepast op 't gene in eene Pann' of in den oven word gaergemaekt. Overdragtelijk gebruikt men ook dit Bakken voor Iets met moeite en omzigtigheid, en dat niet zonder konst, te verrigten; dus zeid men hy heeft dat wel gebakken, optimè rem ad effectum adduxit: gelyk men ook figuerlyk zig bedient van ons Verbakken VI. CL. Commutare, reficere, reformare, reconcinnare, interpolare. Tot het Worteldeel van den Infinitivus of van het Praesens (die bij ons in dit stuk altoos overeenkomen, waerom we een van die beiden doorgaends maer zullen noemen) behoort voor eerst ons Bakte, f: Baksel, n: en Gebak, n:, Coctura panis; H-D, Back M, pistura; ons Bakker, m: H-D, Becker / M. Ysl. Bakare, M., pistor; ons Bakster, Bakkerse, f: A-S, Baecestre / F. pistrix, ons Bakkery, f:, in 't H-D, Backeren / F. Pistrinum; ons Bak-huis, n: H-D, Bachhaus / N. Pistrinum; ons Suiker-bakker, m. H-D. Zucker-becker / M., Cupediarius; ons Twéé-bak, m., Panis biscoctus; als wordende tweemaal gebakken, om lang te konnen dueren; en ons Bak-panne, f:, Testus, als waer in men meel of vleesch enz. roost of bakt in steê van in den oven; gelyk ook zulk roosten in eene Pann' den naem van Bakken bij ons voert; en zulke diergelijken meer; bij alle welken de zin van 't Gaer-maken doorsteekt. Dog de beteekenis van 't Kneden en Kneuzen vertoont zig eenigsints in ons † Bak, † Bakke, nu kinne-bakken, m: & n: H-D, Kinn-back / M. Alam; Chinni-bahhon / Bucca, Maxilla; als waer in en waer mede de spijse gekneed en gekneust word; en bij verwisseling van A, in E, bij zekere Dialect - verandering, (gelijk mede bij 't boven-gemelde H-D, Becker / gebeurtis) ons Bék, m., Animalium Bucca, Maxilla, rostrum, vulgo Beccus, Gall. Becq, Ital. Becco, Hisp. Pico; waer van ons Gebékt zyn, rostrum habere; en ons † Bekken, nu Pikken, I. CL: & † Bikken I. CL. rostro ictum facere: en ons † Her-békken, I. CL., Contendere verbis, contumacius se erigere, unde Gall: rebecquer. Voorts tot ons Bak, Maxilla, behoort ons Bak-huis, in straet-dialect Bakkes n: H-D, Backe / Backen / M. Mala, genae, bucca, os; ons Bak-slag, kinne-bakslag, m: H-D, backen-schlag / M. Alapa; ons Bak-tand, m: H-D, back-zane / Backen-zahn, M, Dens molaris; als bij uitstek de kneus - en mael - tand; wijders het Vlaemsche Bak-kruid, n., Herba esculenta, Olus; als of 't ware Eet-of kneuskruid; waer mede gelijk staet het Geldersche Baek, by ons Kerne, Nucleus; hebbende de verlangde A | |
[pagina 106]
| |
in steê van de korte. Maer ook schuilt de zin van 't Kueden in ons Bak, m: Bak-tróg, m: & n:, Mactra, linter, alveus; als waer in het deeg gekneed word; gelyk ook, uit de overeenkomst van gedaente zo 't schijnt, verder alle vlak of platagtig - hol vaetwerk, 't zij van hout, steen, of metael, dat bequaem is om iet meê op te schcppen, of'er in te kneden, of te dragen, den naem van een Bak by ons heeft, vertoonende zig ook andermael met eenen overloop van A in E, dezelfde zinspeling van holligheid in ons † Bak, m: nu Beker m: H-D, Bach / M, en Becher / M, poculum; A-S, Baecering / Craticula; en Ysl: Baukur / Lagena, en ons Békken, n: H-D, Becken / N.(Pelvis, vulgo Bacinum, Gall: Bassin, Ital: Bacino, Hisp: Bacin, Angl: Basyn); waer van ons Békkenéél, n: Cranium, galea. Om dezelfde gelykvormigheid van gedaente heeft mogelijk deze beteekenis zig ook al van ouds uitgestrekt op groote en niet ligtelijk tilbare dingen, als ons † Bak, m: schuite, scapha; waer van ook 't Fransche Bac, (scapha); en ons Bakwagen, m., Currus alveatus; en Water-bak, cisterna. Het zelfde regt van overdragt schijnen wet eer onze Voorouders gebruikt te hebben in ons verouderde † Bak, Tergum, dorsum; ter zake van de flaeuwe holte of verheventheid van den agterromp; gelyk ook A-S, Baec / bac / & Angl. Back / Tergum; waer toe ook 't H-D, arsbacken / Nates; en ons bak-boord, A-S, baec-bozd / Navigit sinistra pars; niet, gelijk Kiliaen meende, als of oven en haerd aen de linkerzijde van 't schip stonden; want zulks houd gantsch geen streek; maer om dat de stierman het roer gewoonlijk aan zijne regterhand hebbende, met den rug na de linkerzijde van het schip gekeert is; beteekenende derhalven zo veel als Rugge-boord, gelijk het tegen overstaende woord is Stuer-boord, navigii dextra pars; als de regterzyde van den stierman bek leedende, hoewel de stierstok zelf in 't midden van de beide zijden even ver af is: zo dat deze benamingen hare betrekking op den stand van den stierman hebben, of ten minste hadden in de tijd van haer geboorte, van ouds, toen 't vaertuig nog klein was. Van dit zelfde woord † Bak, tergum; is wederom ontleent ons Adverbium Achter-baks, Post tergum remotum; als ware het agter den rug weggestopt. En verder, 't kloekste deel voor een geheel genomen zynde, met een verlanging van den Klinker, zo vind men ook hier uit ons † Baek, nu Romp, Truncus corporis. Deze verlanging van de A, laet zig ook zien in ons † Bak, † Bakke, † Baeke, m: H-D, Bach / en Bache / M. nu by ons Varken, Porcus; als of het ware Bak-beest, mooglyk onder een zinspeling op den trog of Bak, waer in hen de spijze toegeschikt word; immers nog huiden gebruikt men dit woord Bak-béést, om iets af te-schilderen, dat grof, plomp, en onhandelbaer is gelyk een Varken: en van dit Bake komt het Vlaemsche Baeken vléésch. n., Caro porcina; als mede ons † Bakelen I. CL., foetare; vermits bij uitstek aen de Verkens eigen is, rijkelijk jongen te werpen. Het zelfde verlangde Worteldeel vertoont zig mede in ons Baeke, f:, Signum sive vas littorale; en ons Bake, vierbake, specula, Pharus; als of men zeide een vier-bak, vermits men op hoogtens en uithoeken van de stranden die Bakens gewoonlijk stelt, om 'er 's nagts groote vueren op aan te stoken, ten dienste der nabij-zijnde schepen: en wederom van dit Bake f: en baken, n: signum &c; komt ons Bakenen, af-bakenen, I. CL:, signis determinare; gelijk mede, zo men op het heete afschijnsel der Vuerbakens, voor die daar bij zijn, of liever op de algemeen bekende broeijende hitte in de Bakkery en bij de Bak-ovens, zijne gedachten vest, zo schijnt ook hier zijn oorspronk aen te wijzen ons Bakeren, I. CL: (satis superque calefacere, fovere, nutrire; curare corpus; atque insantem fovere ad ignem) H-D, Bahen / I. CL:, Torrere, fovere; waer toe mede ons Baker, f:, Puerperae & infantis fomentatrix; komende in steê van Baekster of Bakere. Gelijkvormig aen de voorgemelde Zaeklijke deelen heeft men ook nog, het Geldersche Bak, bij ons Beke, f: Torrens, rivus, amnis; A-S, becc / Rivulus; H-D, Bach / M & F, rivus, fluvius; Ysl: Backe / Ripa, & Ysl: Beckur / rivus; als mede ons Bakelaer, Bacca Lauri; welk laetste voor een basterdkind van 't Latijn te houden is: dog ten opzigte van dit Bak, beke, zo is het wel niet waerschynlyk dat onze Eerste Voorouders en Taelplan- | |
[pagina 107]
| |
ters gelijkvormige Wortel-deelen van gantsch verschilligen zin in gebruik zullen gehad hebben, waerom men dan niet t'onregt vermoeden zou mogen, dat ook dit door overdragt van ons Wortel-deel Bak ontleent zij geweest; maer die gemeenschap, waer op de overdragt van zin zou moeten rusten, is mij nog te duister verholen: ons Bak, Alveus, komt wel met het Ysl: Backe / Ripa, in de schutting en 't vervangen van het water overeen, dog dan moest wederom, met eene tweede overdragt, het vervangene in steê van den vervanger genomen geweest zijn, om aen de Beke zelf dien naem te geven; en de grondbeteekenis van dit † Bak, beke, zou dan eigentlijkst zien op de uitgeholde goot - of bak-agtigheid van den grond, waer door het Beek-water afvloeit; dog, ik beken 't, het is nog te veer gehaelt om mij te voldoen. Dus verre van de Takken, die omtrent het Wortel-deel van ons Praesens iets te zeggen hebben.
Het Zakelijke - of veranderde Wortel-deel bij ons oude Praeteritum op IE word met het A-S, beoc / en dat op OE (of in onze gelijk-waerdige Dialect op EU, zie onze Grondst: I. Verhand: §. 20.) met het A-S, boc / en 't H-D, Buch / volkomentlijk na yders Dialect beantwoord. Van ons eerste soort op IE vertoonen zig bij ons geene Afspruitelingen; dog in 't A-Saxisch heeft men overeenstemmig met het Praesens het A-S, Baece / bece / fagus, en met ons oude Praet: op IE, het A-S, beoce / fagus, en met het Praet: op OE, het A-S, boc / bocce / en Boc-treome / H-D, Buche / F., fagus; waer voor bij ons Boeke, Beuke, f., Fagus, & glans faginea; waer van ons Adject: Boeken, A-S, buccene / H-D, Buchen / fagineus. Maer schoon de gedaente van dit Boeke, Beuke, zig zo netjes vlijt met het Worteldeel uit het oude Praeterit:, de zin nogtans schijnt niet gemaklijk om op te lossen, ten zij men aenmerke, dat het Boeken-hout, om zijn kragtig en gestadig branden, met regt voor het beste brandhout gehouden word, en daerom den naem van Bak-hout als bij uitstek wel verdient; niet-temin, een nog wettiger rede schat ik moeder van deze Benaming te zijn, naemlijk deze, dat de Boeke, Beuke, zijnde de vrugt van dezen boom, bij de Oud-duitsche Voorvaderen, gelijk ook bij andere Volkeren, gedroogt en fijn gekneust zijnde, in steê van koren in 't Bakken, tot spijze gebruikt is geweest; even gelijk ook by 't Etymologicum Vossii het Latynsche Fagus, en 't Grieksche φμγός van 't Grieksche φυγεìν, Edere, vermits een spijze der Ouden geweest zijnde, word afgeleid; zo dat dit Boeke dus eigentlijkst bij ons een bak-vrugt en spyze zou beteekenen. Van dit oude gebruik der beuken tot spijze, eer men van de koornzaeijing nog wist, gedenkt ook Munting in zijne Beschrijving der Aerdgewassen, p: 93. voegende daer bij, dat die vrugt, die aengenaem van smaek, voedzaem, en niet ongezond is, nog hedendaegs van vele arme lieden tot onderhoud des lichaems genuttigt word, hoewel ze onder ons en onze geburen nu gewoonlyk tot voedsel van wilde en tamme zwijnen verstrekt. De waerde en dienst van dezen Boom is onder 't Heidendom hoog geschat; hij was geheiligt aen Jupiter, men gaf 'er Godspraken uit; Herkules wierd 'er meê bekranst; men maekte daer ook Bekers, Kroezen, en Lampen af.Ga naar voetnoot(*) Sedert verstrekte hij nog tot ander gebruik; men bediende zig van het Hout of den Bast of de Bladen, even gelijk ook van de schille van het Berkenhout, tot een schrijf-stoffe in steê van Papier of Pargament; waerom in 't A-S, boc-leaf / Charta; beteekenende eigentlijk Boeken-lof. Sedert een Eeuw of twee te rug, met het inbinden van de beschrevene en gedrukte werken, is het Boeken-hout tot omslagen, om met leder overtrokken te worden, menigvuldig gebruikt: en van Laurens Koster, den befaemden vinder van de Drukkonst, getuigt Adrian: Junius in zyn Batavia, p. 255. Cap. XVII. dat zijne eerste Lettersnijding op Beuken-schorsen geweest is. 't Is derhalven geen wonder dat hier uit gesproten zij onze naem van Boek n: H-D, Buch / N. A-S, boc / boec / F-TH, Buoh / Al: Puach / Ysl: Book / Liber, codex, volumen, en A-S, bec / M-G, Bokos / Libri, en Ysl: Baeclingur / Libellus: waer van ons Compositum Boek-staef, f., Litera, A-S, bocstaf / AL: Puah-staba / Literae, Epistolae: voorts ons Boek-houden, Scribam agere; en zoo verder 't gene tot het Boekwerk be- | |
[pagina 108]
| |
hoort: wijders noemt men ook een Boek papiers, Volumen papyraceum, viginti quinque membranae Papyri, een Bundel van 25 Vellen: en alzoo het Zwilk tot overtreksel van de Schrijf-of Comptoir-boeken gebruikt word, ook hier van, dog met een bastert-staert, ons Boeke-rael, Bokkerael, n:, Tela cannabina laevigata, unde Gall: bougrain & Ital: boucheramo. Maer uit de gelijkheid van gedaente is deze naem van Boeke, Beuke, fagus, ook overgedragen op het Graen, dat we Boek-weit, f., Fagotriticum, noemen, beteekenende zo veel als Tarwe of Weite, welker gedaente en dienst, aen de driekantige Vrucht van den Beuken boom gelyk is.
Wijders tot de beteekenis van ons Bakken en Roosten wederkeerende, zo schijnt ook in dit oude Praeter: Boek of Bok of Buk zijn oorspronk te vinden ons Bokking, Bukking, f:, (halex infumata, fumo durata) als zijnde eigentlijk Bak-of pan-haring, die tot te beter duerzaemheid door 't vier berookt en geroost word: ten ware het van ons Bok, Hircus, gelijk anderen willen, mogte ontleent zijn, dat my minder gevalt; dog zie daer van bij ons volgende Worteldeel BUIG, &c.
Daerenboven hebben we ook nog gelijkvormig aen dit Zakelijke deel van 't oude Praeter: ons † Beuk, † Boke, nu Buik m. (Venter, alvus; Gremium Templi, Navis Concavitas; Truncus corporis; Thorax, & Tunica sine manicis & collari) en ons Beuke f:, Concavitas; en Beuk, m: ictus, naemlijk zo geweldig een grove slag dat zij Beuken of Holtens in de dingen veroorzaekt; waer van ons Beuken, † Boken, I. CL., batuere; als mede ons Beukeler, Boekeler m: Clypeus; welker aller beteekenis geen ongevoeglijke Zinspeling op de Holligheid, even gelijk bij ons voorgemelde Bak, mactra, linter alveus, vertoont; nogtans heb ik reden om die liever aen een andren oorspronk toe te schrijven; zie verder des wegen bij ons volgende BUIG &c.
Eindeling, van 't Praeter: Participii komt ons Adject: half-bakken (nondum benè coctus; & transl: Immaturus, nondum adultus). | |
Het Worteldeel.BAL, als in ons Balling, exul; enz., zie bij ons volgende BAN, in deze Proeve.
BAL, als in ons Bal, Pila &c, en Baldaed, maleficium, en Ballast, saburra, & Bald, audax, en Balk, Trabs, & in Balju, Praetor &c; zie daer van bij Béll in de II. Proeve.
BALG, zie Bélg in de II. Proeve. | |
Het Worteldeel.BAN, in ons BANNEN, BANDE, GEBANNEN, VI. CL: (Edicere, denuntiare; proscribere; Multare exilio; & execrari, diris devovere, vulgo Bannire; Gall: Bannir, Ital: Bandire & Sbandire, Angl: Bannishe.) De eigentlijke oudste grondbeteekenis agt ik te zijn, Gerechtelijke zitting houden, (statuere, proclamere); welke zin nog door steekt in ons BANNEN de vierschaer (Tribunal denuntiare; edicere conventum Senatorum, dare Senatoribus diebus juridicis dicendi juris auctoritatem; binc Banniti, ut inquit Kilianus, in Specul: Sax: dicuntur Scabini sive Senatores, & eorum nati atque posteri; eorumque sedes, Bannitorum sedes vocatur). Dat van ouds dit Verbum Ongelijkvloeijend is geweest, bewijst ons het Praeter: Partic: gebannen, met en agterop, dat alleenlijk bij zulk soort eigen is. Het behoorde ook eertijds onder de onzen van de III. CL: vermits de Vocael in Infinit: & in Praeter: Partic: eveneens is. Maer, die van de III. CL: op de korte A, nemen in Imperf: of de I of O, of de IE, of OE, of EU, aen, zo dat hier uit op te maken is, dat wel eer het Imperf: op eene dier Letters accenteerde of aensloeg. Onder de Oudheid, bij onze meergemelde Autheuren der Verwante Talen, als by 't Euang: Gothicum & A-Saxonicum, Tatian: & Willeram: heb ik dit woord niet ontmoet: zo dat my de medegetuigenissen van 't Ongelijkvloeijen ontbreken. Men heeft in 't Vocabul: A-Saxonicum het A-S, geban / gebann / Edictum, decretum, en daer van 't A-S, gebannian. I. CL., proclamare, sta- | |
[pagina 109]
| |
tuere, als mede in 't H-D, Bann / Proscriptio, Exilium, en daer van 't H-D, Bannen I. CL:, Excommunicare, & Daemones ejicere. Evenwel vind men ook het A-S, gebun / incolae, als onder eenen Ban of Landgerecht behoorende; gelijk ook bij Kiliaen ons † Bonne, Vicus, regio urbis, en † Bonne-meester, vici praefectus, en † Bonne-gezeten, vicum urbis inhabitans; welke de oude Vocaelwisseling dus mede aen wijzen.
Tot het Wbrteldeel van den Infin: of ons Praesens behoort ons BAN, m: H-D, Ban / M. (Auctoritas Judicialis, Judicium, Jus; Jurisdictio; ditio Suburbana; Territorium, vulgò Bannus, Bannum) als, zo verre het Gerichtelijke gebied strekt: waer van ons Banmolen m. Mola publica intra terminos jurisdictionis; Ban-oven, m:, furnus jurisdictionis, en ons Ban-foreest, n: en Banwóud, n: H-D, Ban-forst (Saltus jurisdictionis; Lucus, nemus Regium sive Imperiale, in quo nemo sine gravi mulcta venari aut feras capere potest) en 't H-D, Wild-ban, M., forestalis jurisdictio; en, met een Walschen Bastertstaert, ons Baniere, f:, signum militare, Vexillum; A-S, ban-segn, Vexillum; als aenwijzende onder welks bewind yder Krijgstroepe behoort. Wijders, het regt tot zijn gebruik gebragt zijnde, komt daer uit ons BAN, BAN des keizers, denunciatio publica, proclamatio, edictum publicum; en ons Heer-ban, Heir-ban, (Vocatio ad exercitum; & tr: mulcta absentis & emanentis; vulgò Heribannus); en in een quader zin ons BAN, m. H-D, Bann / M. (proscriptio; exilium; relegatio, exterminatio, vulgò Bannum, Bannus) en Ysl: Bann / N., damnum; & Excommunicatio; waer toe ons Banmyle, f:, Lapis primus; Miliare circumscriptum territorio sive jurisdictione; zijnde door de Vorsten of Hooge Overigheid gewoonlijk aan de Steden een voorrecht vergunt van eene Mijle ver buiten der Stede ommetrek te mogen uitbannen, schoon 't eigentlijke gebied der Stad zo veer niet reiken mogte; gelijk dit bij ons Amsterdam ook plaets heeft. Van dit BAN komt verder ons Banneling, Banling, Euphon: Balling, m: H-D, Banling M, Exul; en daer van weder ons Bannelingschap, Euphon: Balling-schap, f: & n:, Exilium; en zoo dit recht door Geestelijken gepleegt word, beteekent ons Ban, m: verban n: een Vervloeking, en Uitbonzing uit de Gemeente, dira Proscriptio, Anathema; waer toe ons in den ban doen (anathemate ferire, á coetu collegioque abigere, excommunicare); waer van ons † Bannig, excommunicatus, en 't walsch-staertige Bannissement n:, Exilium, Gall: Bannissement; en met eene Euphonische verwisseling van N of NN in ND (zie daer van onze Grondsl: I. Verhand: §. 23.) ons half-Bastert-woord Bandyt, Exul, ital: Bandito, Gall. Banny, Bandy: welke verwisseling ook al plaets heeft in 't Ital: Bandire, Sbandire & Sbanire, (exterminare); en in ons Banden en Bannen de vierschaar, Tribunal denuntiare &c; en in ons Baner-héér, Bander-héér, Bannerhéér m:, (Baro, Dynastes; inter Nobiles opibus & potentia antecellens; homo generosus & insignis, merum mistumque imperium in aliquo castro aut oppido consensu Principis habens, quem Satrapem Persae appellabant) en Banerye, Banderye f: (vulgò Baronia, Baroniatus, Banderia, Baronis ditio): hoewel, indien van ouds de Banderheeren Wapen-of Vaendel-dragers der Vorsten geweest zijn, gelijk sommigen met hunne vertaling van Bandophorus, quasi Dominus Bandae sive praecipui signi, willen aenduiden, 't welk mij egter nog nergens gebleken is, zo zou dit woord in 't oude Praet: van ons Binden zijnen oorspronk moeten zoeken; zie daer van in ons volgende BIND, &c. En, of niet ons Bane, Baen, f: (Via plana, platea, via aperta, & olim Campus, ager) bij uit-rekking in steê van ons Ban, jurisdictio, komt, als behoorende aen niemand bijzonder, maer aen 't recht van den Ban, en wordende ook op Bans of gemeene kosten effen gehouden, is zeer bedenkelijk: ten minste tot dit Bane behoort ons iet op de baen brengen, coram proferre; in more ponere; en ons Banen, I. CL: den weg banen, viam reddere planam, en ons Baen, Bane f: locus planus quo luditur; als in ons kaets-baen, klós-baen, tuisch-baen; maer ons † Bane-doek, † baen-doek m:, Pleister, Cerotum, Malagma viatorium, dat bij Kiliaen gevonden word, en gelijkstammig is met het M-G, Banja F., Ulcus, plaga, | |
[pagina 110]
| |
Ysl: Bane / M., Caedes, Angl. Bane / A-S, Bana, interfector, & exitium; & Angl: Band / Dan: Bancke, Pulsare, percutere, beteekent eigentlijk een Wond-doek, en vertoont zo luttel overeenkomst van zin, dat ik hier geen verblijf - regt daer voor uitrekenen kan. Dit zelfde Worteldeel Ban, in zijne oude beteekenis van Gerechtelijke Zitting, doet mij niet ongerijmdelijk gissen, of niet wel eer, met eene agterlassing van KE of K, in steê van den uitgang iche, of 't korter ingedrongene che, hier uit gesproten zij ons Banke, Bank, f: Récht-bank, f:, Tribunal, consessus Judicum, sedes Judicum, subsellia; & transl: Jurisdictio, forum, als een verhevene zitplaets der Rigteren: en verder dit soort van zittingen tot gemeender gebruik overgegaen zijnde, ons Bank, f: H-D, banck F. Angl: Benche (scamnum, sedile oblongum, vulgo Banca; Gall: Banc, It: Banco, banca, Hisp. Banco). Deze Engelsche uitgang che / die afdaelt van ons oude iche, bevestigt onze bovengenoemde gissing: Voorts A-S, Benc / scamnum, sponda; en A-S, bonc-selma, sponda, (dit laetste Bonc / past ook op ons oude Praet:), en Ysl: Beckur voor Benkur, scamnum: waer toe het Geldersche en H-D, Bankaerd (spurius, nothus, vulgo Banchardus, quasi quovis scamno fortuito à matre conceptus); waer op zin speelt het H-D, spreekwoord Mit einem Welbsbild bon der bank fallen, stuprare virginem; en verder † Bank-laken, † Bank-wérk, Tapijt. (Tapes, Tapetum, opus polymitum, vulgo Bancalia, scamnalia; Hisp: Bancal, subsellii stragulum); als wordende over lage Voerbanken verspreid: en † Bank-arm-borst (Catapulta, balista major, tormentum bellicum in scamno collocari solitum). Wijders ons Banke, pyn-bank f:, Equuleus, fidiculae; waer toe ter banke brengen, quaestioni sive torturae subjicere; als mede ons Bank, f: zand-bank, f: Plaete, Pulvinus, Angl: Bancke; A-S, Banc / cumulus; waer toe ons Bankig, cumulosus, scopulosus. Daerenboven ons Banke, bank, winkel-bank f:, Mensa, trapeza, taberna argentaria; en ons tóón-bank f: Mensa, qua merces expositae ostenduntur; expositorium, projectum tabernae. Voormaels, toen al de Koophandel meest op de openbare Jaermarkten geschiedde, plagten ook de Wisselaers, als andere Kooplieden, aldaer hunne Banken, Tafels en Zitplaetsen te hebben, tot gerief van de Vremdelingen, die bij hen hun geld bragten, en, als 't noodig was, in andre munt verwisselden, of voor Waren deden betalen; waer van ons † Bank-hóuder nu met een Walschen staert Bankier m: Wisselaer (Mensarius, argentarius, Gall: Bancquier, Ital: Banchiero, Hisp: Banchero). Het Opgeld, 't gene de Wisselaer trok voor de moeite en 't bedrijf, noemde men met een Ital: Basterdwoord Agio van 't Latijnsche Agere. Wanneer nu eenig Koopman of Wisselaer ter sluip doorging met de schulden, en alzo zijne Bank in roete hielp, noemde men zulk een daed Bankeroet f: & n:, Bankrót n: (Argentaria dissoluta, vulgò Banca rupta, Gall: Banqueroutte, Ital: Bancorotto, Hisp: Bancorota, Angl: Bank-route); zulk een doen, † Bankeroten, I. CL: Bankeroet-spelen, (Argentariam dissolvere, cedere foro, fraudare Creditores, vulgò Rumpere Bancam); en zulk een Dader Bankrotier m:, (decoctor, conturbator). Sedert bij 't bloeijen van den Handel heeft men in eenigen der allervoornaemste Koopsteden, als Amsterdam, Venetien, Genua enz: tot gemak van Beurs en Wissel, een algemeene Wisselbank opgericht, die, bij uitstek, den naem van Bank voert, en van 't Gezag der Hooge Overheid gedekt word: waer van ons Bankgéld, naemlijk Geld in Bank staende, en ons Banco & Agio voor Bankgeld met zijn opgeld. Behalven meer andere uitscheuten en Ent-telgen behooren ook tot dezen Tak ons rust-bank f:, Thorale, lectulus inopertus, postmeridianae requiei accommodatus; A-S, Baence / sedile, lectus, en ons Banke, récht-bank, gerécht-bank f:, Abacus, repositorium; zijnde een Bank of Tafel tot keukengerief, om spijsgerechten of iet anders op te zetten; en ons Bier-bank f:, Sedile potorium; als daer de Drinkebroers in de kroegen op zitten, als of ze'er op vast gepikt waren. Tot een en ander behoort ons Banken, I. CL:, Comessari; waer van ons Banker, bank-broeder, bank-gezél m:, Compotor, epulo, comessator, en Bankboeve, m: Potator assiduus, commessator, epulo, lurco, calicum remex, decoctor: en wijders met een Walschen staert ons † Ban- | |
[pagina 111]
| |
kèt n:, Convivium, comessatio, compotatio, symposium, vulgò Banquetum Gall: & Angl: Banquet; waer van ons Bankétteren. I. CL:, Agitare convivium, Comessari, epulari; en nu bij ons in 't speciael Bankét, n., Droog - suiker - naegerech, Bellaria arida; waer van ons Bankét-bakker m: Salgamarius, Tragematopola. Verder onze spreekwijze van nergens te mogen Banken, I. CL: ubicunque removeri; als nergens mogende zitplaets of verblijf houden, en zinspelende op de zulken, die op de Jaermerckten geweert wierden en niet vrij mogten Banken: als mede onze spreekwijze Door de bank, gewoonlijk, gemeenlijk, vulgò, solito more; als opzigt hebbende op de Oudtijdsche Zittingen bij de Richt-dagen, alwaer door onze Voorvaderen de geschillen afgehandelt wierden, niet volgens beschrevene Wetten, maer volgens van ouds-her gestaefde Gewoontens; of anders zinspelende op de Winkel-banken bij de groote Jaermarkten, wanneer de Koopwaren haer gewoonen prijs na den meest-gemeenen aftrek ontfangen. Dus verre van ons Bank en de Bankelingen of spruiten daer van. Zoo ik al misgetast mogt hebben met deze BANK onder dezen BAN te plaetsen, ik heb 'er egter stoffe bij opgedischt, die eenen Liefhebber van de Woord-queekerij niet behoorde verdroten te hebben. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.BAND voor BANN, in ons † Banden de vierschare, Tribunal denuntiare; en Banderhéér, Baro, Dynastes; en Banderye, Baronis ditio; en Bandyt, exul; zie hier voor bij 't Worteldeel BAN: en ook bij 't volgende BIND, in deze Pr.
BAND, in ons Band, Vinculum &c..; Bandelier, Baltheus sclopetarii; † Bandelen, devincire &c; † Bande, Turma, sodalitium &c; † Banden, Colligi in turmas; Bandyt, Exul; en † Banden Euph: † Bannen, obligare; † Bandig, vinctus; & cicur; † Bandigen, vincire, domare; verband, obligatio; & religatio vulneris; en † verbanden, Obligare: zie in 't volgende Worteldeel BIND, in deze Pr.
BANK, in ons Banke, Tribunal; scamnum; equuleus; pulvinus, cumulus, Mensa, Trapeza; Bank-aerd, Spurius, Nothus &c; Bank-laken, Bank-werk, Tapetum; † Bank-arm-borst, Catapulta; Bankig, Cumulosus; Bank-houder, Bankier, Mensarius, argentarius, Bankeroete, Mensaria dissoluta, &c. Bank-géld, Banco & agio. Rust-bank, Thorale, &c; Récht-bank, Tribunal; en Récht-bank, abacus, repositorium; Bier-bank, sedile potorium; Banken, Comessari; † Banker, Bank-broeder, Bank-gezél, Compotor, Epulo; Bankét, Convivium; & Bellaria arida; en Banket-tèren, Comessari; Banken, mansione frui; door de bank, vulgo: zie daer van in ons voorgaende Worteldeel BAN, &c.
BAR, in Barg, majalis &c; Bargie, Bark, Barm, Barm-hértig, en in † Barn, infans &c; en Barmer, mullus barbatus, enz:: zie in BEER en ér bij de II. Proeve.
† BARG, het oude Praeter: van ons Bérgen: zie in 't volgende Bérg, in deze Pr.
BARN, in Barnen, urere, &c: zie in Bérn bij de II. Proeve.
BARS, BARSCH: zie BEER bij de II. Proeve.
BARST, als in ons Barst, fractura; en Barstig, weer-barstig, repugnans, rebellis, stomachosus; en in 't Vlaemsche Barsten, parere: zie bij ons volgende Bérst, in deze Pr. | |
BE.Béd, Lectus: zie daer van in BYD bij de II. Proeve. | |
[pagina 112]
| |
BEED, contr: Béd, in ons Bede, gebéd, precatio &c; Bede-vaert, peregrinatio religionis ergo; Bedelen, mendicare; enz:, zie bij ons volgende Worteldeel BID, in deze Pr.
BEEK, als in Beke, Beek, Torrens; Beker, Poculum: zie daer van bij ons vorige Worteldeel BAK, in deze Pr.
BEELD, &c, bij † Béll, in de II. Pr.
† BEEN, zie daer van bij WEEZ, in deze Proeve.
BEER, zie in de II. Proeve.
BEET en Béét, in ons Beet, Bete, Morsio, & Morsus; † gebete, Morsus & fraenum; een beet-je, Paululum, Betig, gebetig, Mordax; Béét-water nautea; Beeten, praeparare coria; Beete, sedile avium; Beeten, sidere: zie bij ons volgende Worteldeel BYT, in deze Pr.
BEID, in ons Beiden, expectare; en arbeiden, laborare: zie in de II. Pr: bij BYD.
BEIT, in ons Beitel, Cuneus, & Pristis; en klós-beitel, Vola, flagellum: zie bij ons volgende Worteldeel BYT, in deze Pr.
Bék, als in Bék, Rostrum, os; † Békken, Rostro ictum facere; Békken, Pelvis; en Békkenéél, Cranium: zie daer van bij ons vorige Worteldeel BAK, in deze Pr.
† Béld, in † Béld, imago: zie daer van bij Béll, in de II. Proeve.
Bélg, zie bij de II. Proeve.
Béll of Bél: zie bij de II. Proeve.
Bén, in ik bén, Sum; en gy bént, es; bij WEEZ, in deze Pr. Bénd, in ons Bénde, † Béndel, fascia &c; en Bénde, Turma enz.: zie bij 't volgende Worteldeel BIND, in deze Proeve.
Bénn, in ons Bénne, Mactra, corbis &c: zie daer van by 't volgende Worteldeel BIND, in deze Pr.
Bér, in ons Bérg, Majalis &c; Bérgie, Navigium actuarium; Bérie, Bérrie, Feretrum, Thensa; Bérk, navigium actuarium, & Betula; en, in Berm, agger, congeries; sinus, gremium &c; en Bérm-hértig, misericors; er-bérmen, misereri; † Bérn, infans, & hordeum; wijders in † Bérsch, Properatio &c; en † Bérschen, properare; en † Bérsch, Colluvies &c; en † Bérschen, Confluere: zie daer van bij BEER in de II. Proeve. | |
Het Worteldeel.BéRG, in ons BéRGEN, BORG of BURG (oul: ook BARG), GEBORGEN en GEBURGEN, II. CL: 6. (Condere, in tutum recipere, abscondere, servare). M-G, Bairgan (gabairgan) / Barg / Baurgans II. CL: 6., servare, conservare; F-TH, Bergan / Barg (in subj: Burgi) / giborgan & giburgan II. CL: 4. en F-TH, gebergan / Al: pi-poragen / pi-porgan & ke-porkan / Chi-bergan / Iti-paragan / Iti-pargan; II. CL: 4., abscondere; A-S, Bergan of Beorgan / Beorg of Beorh / geborgen / II. CL: 4., Cavere, protegere; H-D, Bergen / Barg (in subj: Burge) / geborgen, Celare III. CL: 2., en bij ons verbérgen, II. CL: 6., F-TH, Ver-bergan II. CL: 4., abscondere. De Grondbeteekenis, gelijk uit de Oudheid blijkt, is, iet bedekt houden, beschermen, bewaren, of in bewaring brengen.
Van het Worteldeel van het Praesens of den Infin: komt ons Bérg m: M-G, Bairgs / M. F-TH & H-D, Berg / M. A-S, Berg / Mons, & A-S, Beorh, Collis; als waer in, al voor vele eeuwen, de beste en waerdigste goederen onzer Voorouderen ter bewaringe, | |
[pagina 113]
| |
en de Lijken ter begravinge geschikt wierden; want Steden te bewonen was bij der Romeinen tijd nog ongewoon onder de Duitschen. Immers dat dit woord op de bewaring en niet op de grootheid wel eer gezien heeft, blijkt ook uit onzen naem Bérg, hooy-bérg, m., Promptuarium faenarium; als waer in een hoop hoois onder eene opgeschovene kap geburgen en bewaert word; als mede uit het oude † Bérg, m: Haven, Portus, statio navium; en ons hér - bérge, hér-berg f: H-D, Herberg F., Diversorium; F-TH, Here-berga (Tentoria, multitudo Tentoriorum, Castrorum ordo) Will: p: 113, als een Bergplaets voor den Krijgsman en den Reiziger: waer van ons Hér-bérgen. I. CL:, Hospitari aliquem; & diversari in taberna meritoria; waer toe met een Walschen staert ons Hér-bérgier m:, Tabernarius; en in ons Bérg-loon, n: Bérg-géld, n: H-D, Bargegelt N., Pretium pro bonis naufragiorum. Wijders tot ons Bérg, Mons, behoort ons ge-bérgte, n: H-D, Gebirge. N. Montes, Mons Contiguus; Bérg-blaeuw, n:, Caeruleus; Bérg-déllinge, f., Convallis; Bérg-géél, Ochra; Bérg-groen, n., Chrysocolla, auri gluten, terra viridis; Bérg-róód, n., Sandyx; en zoo voort.
Tot het veranderde Worteldeel van ons Praeter: Imperfect. behoort ons te Bórg, Mutuo; en ons Bórge, waer-bórge m: H-D, Burge M., fidejussor; A-S, Borge, Mutuum; fidejussor; & Creditor; & A-S, Borgea / sequester, fidei commissarius; als wiens opregtigheid men toevertrouwt, en met wien men zig, ten opzigte van den schuld, bewaert agt: hier van ons Bórgen, I. CL: H-D, Borgen I. CL: A-S borgan & Borgian / I. CL., Mutuare, credere debitum; & mutuari; waer van ons Bórger, m: H-D, Borger / M. A-S, Byrga, Creditor, commodatarius; en ons Bórge blyven, Vadari; en Bórg-tógt, f: H-D, Burgschaft / F., Vadimonium; en H-D, Burgen, I. CL:, Vadari; en F-TH, borgan / Al. Poragan / pi-poragan / I CL:, Cavere.
Nog is 'er een andere tak uit het Praet: Imperf: spruitende, met de zagte O of U, en mede op het bewaren ziende, te weten ons Burg, Borg, Burgt & Borgt, f: H-D. Burg / F., olim Civitas, nunc Castrum elevatum; M-G, Baurgs / F., F-TH, Burg / F. A-S, burg / Burge / Byrig / Birig F, Ysl: Borg / F., Urbs, civitas; als zijnde weerbaer gemaekt tot berging en bewaring van menschen, vee, en goederen, tegens tijden van nood; & Voorburg, veur-borgt, suburbium, propugnaculum, vulgo antemurale Gall: faux-bourg; en hier van ons Burg-grave m:, Arcis Comes, Vicecomes; & Burg-wal m:, fossa munimenti, & propter similitudinem rei, Fossa Urbis; Borg-zaet m;, incola Castri. Voorts ons Borger, Burger, m: H-D, Burger / M., Cives, Municeps; waer van de Burgerye, f: Burgerschap, f: H-D, Burgerschaft / F., Cives, civitas, civium corpus; en het Burgerschap, n: Burger-récht, n:, Jus & praeferentia civium; Burger-mééster, Borger-mééster, m:, Consul, Tribunus Plebis; en Borgerlyk, Burgerlyk, Civilis, civicus, politicus. Wijders ziet ook op het Verbergen ons † Borg-spél n:, Apodidrascinda; zijnde, volgens Kiliaen, een Kinderspel; waer bij, terwijle een van hen geblindhokt in 't midden zit, de anderen zig verschuilen; waer nae, het teeken van zoeken gegeven zijnde, elk van hen, terwijle de geblinde de verborgenen zoekt, zig, om den zoeker te voorkomen, verhaest na den stoel, die tot een toegeschikte honk of eindpael verstrekt. In 't A-Saxisch heeft men ook uit dezen Stam een tak ontleent, om 'er de Begraefen Berg - plaetsen der doode Lichamen mede te benoemen; dus A-S, Byrgen / Byrgene / Byrgels / Byrigels, Sepulcrum, Sepultura; waer toe het A-S, Byrigan / Birian / Birgean / I. CL:, Sepelire; en A-S, Birged, Sepultus; waer van 't A-S, Byrignisse / Byrginge, Sepultura; en A-S Byrgen-stowe, Sepulcretum; enz.
Uit het Praet: Participii van ons verbergen, II. CL: 6., abscondere; komt ons Adject. verbórgen, absconditus, latens; en daer van Euphon: met de gewoone tus- | |
[pagina 114]
| |
schenwerpihg van t, ons verbórgentheid, f:, Mysterium, arcanum. | |
De Wortel-of Zaek-deelen.BÉRG, in Bérg, Majalis & c.; & Bérgie, Navigium Actuarium; zie daer van bij BEER in de II. Pr.
BÉRK, in Bérk, navigium actuarium; en Bérk, Berken-bóóm, Betula: zie daer van bij BEER in de II. Proeve.
BERM enz.: zie daer van bij BEER in de II. Proeve.
BÉRN, in Bérn, infans, & Hordeum: zie daer van bij BEER, in de II. Pr.
BÉRN, in Bérnen, urere; zie bij de II. Pr.
BÉRSCH, zie daer van by BEER, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.BÉRST, in ons BÉRSTEN of BARSTEN, BORST of BORST oulings ook BARST; GEBORSTEN, II. CL: 6., rumpere, frangere, crepare; A-S, Berstan of Beorstan / Boerst / geborsten & borsten / frangere, rumpere; II. CL: 4. H-D, Bersten / Barst of Borst (in subj: Bürste) / geborsten / dirumpi, III. CL: 2.; waer toe onze spreek wijze Bérsten van spyt, invidia rumpi: en bij Kiliaen vind men overdragtelijk het Vlaemsche Barsten voor Baren, Parere. Wijders, ten volle gelijk waerdig aen dit ons Bérsten, dog met een letter verzet van de R, (zie deswegen Grondsl. I. Verhand: § XXIV) vertoont zig het F-TH, Brestan & gebrestan / Brast & Brust (in subj: Brusti) / Gebrosten & gebrusten, II. CL: 4., Rumpere; & tr: Deficere. Deze letter-verschikking laet zig ook zien bij eenige A-S, en H-D Takken, 't gene we straks zullen aenhalen. De overdragtelijke zin van dit F-TH, Brestan / Deficere, heeft daer even eens plaets gekregen, als by ons Breken, frangere; & † Breken, nu gebreken, ontbreken, deficere, en zinnespeelt op de onbruikbaerheid der Gebrokene dingen, of op den verbroken' Geest der Gebrekkigen of Behoeftigen.
Het spreekt van zelf, dat tot deze Wortels behoort ons Bérst, Barst, en Borst m: H-D, Berst, M., Fractura, fragor, crepitus, rima fragore facta; zo wel uit het Worteldeel van het Praesens als van 't Praeter: ontleent: waer van ons Adject: Barstig, weer - barstig & weer - borstig, repugnans, rebellis, stomachosus: En, met de verschuiving van de R, het A-S, Brastl / fractura, crepitus; waer van het A-S, Brastlian / I. CL:, frangere, crepere; en 't A-S, Braestlung / brastlung / brostlung / crepitus; en, met den zin van Gebreken, het F-TH, Bresta / defectus; & F-TH Brusti / mancus, deficiens; en ons oude † Bérst, & † Brést, penuria, defectus; H-D, Brest / gebrest / gebresten / N., Vitium, indigentia, defectus; waer van 't H-D, Bresten / bristen / gebresten / I. CL:, deesse, defectum pati: voorts het H-D, Brast / M., Tristitia; naemlijk droefheid uit eenigerhande gebrek ontstaende. Hier toe kan men mede betrekken het A-S, Byrst / H-D, Bärste / borste / F., seta, pecten setaceus; & H-D, Burstlein / N., Penicillus; bij ons met agterzetting van den uitgang el, Borstel, m: & f:, seta, pecten setaceus; en met een zeldsame uitlating van de r, ons Bostel, seta, pecten setaceus; ook Ysl: Buste / M., muscarium setaceum; waer van ons Borstelen, af-borstelen, I. CL: ook Bostelen, I. CL:, Peniculo abstergere; en 't H-D, Bürsten / I. CL: Pectere; als zinspelende, of op de grof-en weerbarstigheid van 't hair, of op het ligtlijk splijten, dat bijzonder aen 't Verkens-hair eigen is.
Wijders ons Borst, f: M-G, Brust / F. F-TH Burst & brust / F., en H-D, Brüst / F., Pectus, Thorax, Mamma; is wel ten volle gelijkvormig aen dezen Tak; dog dat de Borst-scheiding oorzaek tot deze benaming zou gegeven hebben, wil mij nog niet gevallen: Ons Borst, Fractura &c; | |
[pagina 115]
| |
vermits uit het Zakelijke of Wortel-deel van een Praes: of Praeter: Indic: (zie des wegen onze XII. Redew:) is Mascul:, dog dit Borst, Pectus, is Foemin:, dat met de terminatie ST (zie daer van onze Grondsl: II. Verhand: § LV.) overeenkomt; zo dat ik niet alleenlijk hier uit, maer ook uit den verderen zin en gedaente, ons Borst, Pectus, veel gevoeglijker afkomstig reken van ons verouderde † Beren, Bar, geboren, IV. CL: 1., Portare, ferre, proferre; als zinspelende op het gedrag der Menschen, die in 't min of meerder vooruitsteken van de Borst hunnen moed te kennen geven; even gelijk ook van 't H-D, Brüst /, Pectus; het H-D, Brusten / I. CL:, superbire, efflare, intumescere; welke zinspelinge bevestigt word in ons Borst, H-D, Bursch / Juvenis, en ons een jong Borst, H-D, ein Junger Bursch / Juvenis, adolescens; en ons een braef Borst, Juvenis bonis moribus, voor eenen Jongeling van goed gedrag, enz.: immers de beteekenis van ons Bérsten, frangere, komt bij dit Borst, Juvenis, niet te pas: waerom we dit Borst, Pectus; & Juvenis, zullen plaetsen by ons Worteldeel BEER, in de II. Proeve. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BÉRV, &c; zie in BEER, bij de II. Pr.
BÉT voor BEET, in ons † gebét, † gebéte, morsus, frenum; zie bij ons volgende BYT, in deze Pr:
BEUD, in ons † Beudel; zie daer van bij 't volgende BIED, in deze Pr.
BEUG, als in ons Beugel, Hemicyclus &c; Beugelen, arcuare &c., en † Buege, Junctura artuum; zie bij ons volgende Worteldeel BUIG, in deze Proeve.
BEUK, als in ons Beuke, fagus; & glans faginea: zie bij ons Worteldeel BAK, in deze Pr. BEUK, als in ons † Beuk, Venter, alvus &c; en Beuke, Concavitas; & Beuk, ictus, en Beuken, batuere; en Beukeler, Clypeus: zie daer van bij ons vorige Worteldeel BAK, dog voornaemlijk bij ons volgende BUIG, in deze Proeve.
BEUL, in ons Beul voor † Beudel, carnifex &c: zie daer van in 't volgende BIED, in deze Proeve.
BEUR, als in ons Beuren, gebeuren, & Beurte &c; zie bij BEER in de II. Proeve.
BEURS; zie daer van bij BEER in de II. Proeve. | |
BI.† BICHT, in † Bichten, confiteri; zie bij JIECH, in de II. Pr. | |
De Wortel-of Zaek-deelen.BID, in ons BIDDEN, oulinks BEDEN, BAD, GEBEDEN, IV. CL: 2. precari, invitare, M-G, Bidjan / Bad / bidans / III. CL: 2., orare, petere, AL: Petan / F-TH, Bedan en biddon / Bad / gibedan &c, III. CL: 1., Petere, A-S, Biddan & abedan / boed / beden of gebeden / (orare): zie agter de II. CL: en H-D, Bitten / bat (in subj: bäte)/ gebeten (Petere); zie bij de Onregelm: No: 3, Ysl: Bidia / bad (in subj: boede)/ bedenn / II. CL: 4., precari: waer toe onze composita aen-bidden, IV. CL: 2., Adorare; en af-bidden IV. CL: 2, H-D, abbitten / deprecari; en onze oude spreekwijze van † op-bidden al de vrinden (corrogare necessarios omnes, ad coenam, ad nuptias &c); en ons verbidden, IV. CL: 2, H-D, erbitten (precibus flectere, impetrare, deprecari); waer toe ons onverbiddelyk, inexorabilis.
Tot het Worteldeel van ons hedendaegsche Praesens of Infin: behoort ons Bidder, m. | |
[pagina 116]
| |
(Rogator),' A-S, Bidder, M procus, en ons Bidding, f:, precatio, en Bid-brief, m: Libellus supplex; zie verder onze Grondsl: II. Verhand: § XIV. En H-D, bitte / F, precatio.
Het Worteldeel van het oude Praes: laet zig vinden in ons Bede, f: M-G, Bida / F. Ysl: Beidne / F. F-TH, Bita / beta / AL: Pet / Pete, Precatio, preces, petitio; en 't H-D Beede / behte / F, bij ons Bede, f: Bede-géld, n: (Contributio, oblatio, subsidia, &c. Exactiones Principum, Rogationes sive petitiones primò dictae; Urgent enim principum preces; Cogit rogando qui rogat potentior. Est orare Ducum species violandi jubendi, & quasi nudato supplicat esse potens. Vide Kiliae.); en H-D, Landbeeden / Collectae ex possessionibus mobilium; en H-D, Ohrbeeden, Oblatio, seu charitativum subsidium; en A-S, Boedde / Exactum, en ons † Bedezetter, Censor, en 't A-S, boedel / bydel Angl: bedle / beadle / H-D, buttel / Sax: Petel / Praeco, nuncius, ergastularius, exactor; waer door, sedert het verval van 't Latijn in de Middel-eeuwen, de bode van de Hooge Scholen genoemt is Bedellus & Petellus, Ital. Bedello, Gall: Bedeau; en door dien weg ook bij ons volgens den bastert-accent Bedél, apparitor Academiae, viator. Verder ons oude † ge-beed, nu bij inkortinge gebéd, n: &, H-D, gebet N, Precatio, preces; hebbende bij ons nog in Plur: gebeden; en bij verheven Stijl ook in Casu Obl: gebede: gelijk ook A-S, Bead / gebede / geboede / AL: ka-pet / ka-pete / Oratio. Ondertusschen is van ons Bede & F-TH beta / gesproten het F-TH. Beton,I. CL: & 't H-D, Beten / I. CL:, adorare Deum; preces fundere; en 't H-D, Beter / M, Precator; en verder ons † Bedel, m:, Rogator publicus, en 't genoemde A-S, Boedel / Preco, en ons Bedelen, I. CL: H-D, bettln / I. CL: mendicare, en daer van ons Bedelaer, m: H-D, Betteler / M, mendicus, en Bedelzak, m:, mantica mendici, mendicabulum; Waer van onze spreekwijze, op den bedelzak loopen, mendicando questum quaerere, en voorts ons Compositum Bedevaert, beevaert, f: Peregrinatio Religionis ergo. De bovengemelde A-S, Bead / boedde / geboede / & boedel / schijnen mij spruitelingen van 't A S, praeter: te zijn. Dog van 't onze met A, ken ik geene kinderen; hoewel ons Bad, n:, Balneum, waer toe ons Baden, I. CL:, madidare, lavare, rigare, in gedaente daer mede overeenstemt; maer de gemeenschap van zin is verre te zoeken, even als ook bij 't M-G, Badi / N, bij ons Béd, n:, Lectus; welker Afleidingen beter uitkomen bij het Worteldeel BYD in de II. Pr. | |
Het Zaek-of Wortel-deel.BIECH, in Biechten, confiteri: zie bij JIECH, in de II. Pr. | |
Het Worteldeel.BIED, enz:, in ons BIEDEN, BOOD, GEBODEN, II. CL: 3, offerre, praebere, prestare, porrigere; & olim Mandare, jubere; waer toe ons, geluk Bieden, II. CL: 3, gratulari; de hand Bieden, dextram porrigere; & tr: adjuvare; en Bieden om te koopen, Licitari. Onder de Oudheid heeft men, het M-G Biudan (& ana-biudan)/ baud (in subj: Budau) Budans / II. CL: 4, jubere; AL: ke-peotan / F-TH biudan & gibuitan / bod & gibot / gibodan & gibotan II. CL: 2, mandare, imperare; A-S, Beodan / bead (in subj: Bude)/ geboden / II. CL: 1, jubere, mandare; H-D, Bieten / bot of boht / geboten II. CL: 2, Liceri, provocatione certare, licitare, offerre, porrigere; Ysl: Biuda of bioda / baud / bodenn / II. CL: 2, offerre; Land-Friesch Biede / bea / beane of bean / jubere. De M-G, F-TH, en A-S, stammen drukken een Bevel uit; dog de H-D, Ysl: en de Onze, eene Toereikinge of Aenbiedinge; hoewel ook de Onzen van ouds een Bevel; 't welk nog overig is in de Afspruitsels, en in ons gebieden, II. CL: 3. (jubere): welke nu der tweederhande Beteekenissen, of het Aenbieden, of het Bevelen, de oudste mag zijn, is van weinig belang wat men kieze; hoewel ik de Toereiking of Aanbieding voor de oudste aanzie, vermits uitgestrekter van zin. | |
[pagina 117]
| |
BIE.Hier toe onze Composita van dezelfde Classis, als gebieden, AL: ke-peotan / F-TH, gi-biutan / H-D, gebieten / Jubere, imperare, denunciare; ons aen-bieden, H-D, anbieten / offerre: ons ontbieden, olim Nunciare, denunciare, & renunciare; nunc Advocare, evocare, mandato vel postulatione arcessere; en ons verbieden, A-S, forbeodan / for-biodan / F-TH, far-biutan H-D verbieten / vetare, interdicere, prohibere; en H-D, ent-bieten / denunciare, & annunciare; en A-S, a-beodan / minari, & referre; en ons † uit-bieden, II. CL: 1, provocare, poscere in praelia, ymand aenbiéden, dat hij uitkome om te vegten.
Van het Worteldeel van den Infinit: of het Praesens zijn afkomstig ons gebied, n: Imperium; gebied voeren, imperare; gebieder, m: Mandator, Imperator; aenbiedinge, f: Praesentatio; gebiedenisse, f: bonesta oblatio officii; eerbied, m: eerbiedigheid, f: reverentia; en zoo voort.
Uit het Praeter: spruit ons ingekorte gebód, n:, oulinks ook † Bód, & † gebood, mandatum; nu nog in casu obliquo gebode, & in Plur: geboden; 't zelfde heeft plaets bij ons ver-bód, n: interdictum, in Plur: verboden: dus ook F-TH, gibot N. AL: kipot / A-S, gebod / N. H-D, gebod / N. Edictum, jussio, mandatum; en F-TH/ ge-bode / mandato; F-TH, bi-botun / mandata, AL: ke-pote / imperio; en A-S, for-bode / prohibitio. Verder ons Bode, m: A-S, boda / H-D, bote / M, Ysl: Bød / N, Nuncius, legatus, tabellarius; F-TH, bote / Bode / AL: poto / Nuncius, Apostolus; als een Aenbieder van Dienst en Bevel: en A-S, bode / Nuncium; en ons Bode, dienst-bode, m: & f: Famulus, & famula, als de Bevelen of Aenbiedingen ontfangende of overbrengende. Uit het A-S, Bode is wederom een kloeke Tak geschoten, als A-S, Bodian / gebodian / bodigan / I. CL: praedicare; waer van 't A-S, Bodare / Bodere / Bodiend / Bodigend / M. Praedicator & Praeceptor; en A-S, forboda / praenuncia/; en F-TH, fora-badon / I. CL: praenunciare. En uit ons Bode wederom ons Boden-bróód, Boden-lóón, n: H-D, Boten-brot, N, munus, eene gifte, die men aen Blijde - boodschap - brengers schenkt; voorts ons Bood-schap, † bode-schap, f:, Nuncium, mandatum; A-S, bodscip / gebod-scipe / jussio, legatio; H-D, Botschaft / F, Nuncium; & tr: persona pro re, Legatus, Orator; waer van ons Boodschappen, I. CL. (Nunciare, annunciare). In 't M-Gotthisch vertoont zig ook met A, het M-G Faura-Bathjis / M, Princeps, als of het zeide een Opperste, of Voorgebieder: en bij Kiliaen vind men ook Sax: Bade / Nuncius; & Sax: Bade-moeme / (Obstetrix) als eene ontbodene hulp-vrouw; met welke Dialect overeenkomt het Oud-Geldersche † Baden, I. CL: nu Boden, I. CL: citare; die beiden zig vertoonen in Pronks Opmerkingen over 't Landrecht van Veluwe, p. 3, 4, 27. &c. Ook behoort hier toe het oude Bodten. I. CL: generale judicium convocare, waer van het Oud - Friesche Bodting / generale judicium; gelijk in de Friesche Wetten Artic: 32. Hot is riocht / dat di Greuwa / der hyr Ban latz / des fiarda jeer Bodting halda moet / jus est, ut Comes, qui hic Bannum exercet vel convocat, quarto anno Generale judicium exercebit; zie Siccama in Leges Frisionum p. 121.
Van 't Praeter: van ons Bieden, praebere, licitari, hebben wij nog een uitscheute overig, als ons Bód, n: Oblatio pretii, Licitatio; H-D, Bot / N, indicatio; en H-D, Bot / M, & gebot / N, Licitatio ab emtore; waer toe ons Koopmans spreekwoord te lóf en te bód zyn, Negotiationem agere, Res inter se contrahere indicando & licitando. Een Naeuwkeurige omtrent de Geslagten zou met rede mogen oplossing wenschen, waerom dit ons Bód, zonder 't voorvoegsel GE, van 't onzijdige geslagt zij, dewijl andersints zulke Afspruitelingen gemeenlijk of Manlijk of Vrouwelijk zijn; dog hoe zulks, mijnes agtens, door den Vrieschen koker, bij de middel-eeuwsche tijd, in steê van ge-bód kan stand gegrepen hebben, is in onze XII. Redew: § XLVI. alaengewezen; gelijk ook hier in verder tot bevestiging kan strekken het bovengenoemde H-D, Bot / N. & ge-bot / N: als mede 't H-D schandgebod / N. Licitatio vilissima, bij ons een schandelyk Bód, n: | |
[pagina 118]
| |
Het zelfde veranderde Worteldeel Bod of Bood, komt ook over-een met dat van ons † Bodele, † Beudel, contr: † Bole, Beul m: Lictor, Carnifex, Ital. Boia; en ons Bodem, contr: Boôm, m: H-D, Bodem / & Boden M; A-S, Botin / & Bythne, & Angl: bottome / fundum, fundus; contignatio, Navis carina; & Vasis fundum; waer van 't H-D, Bödemen / I. CL: Contignare, fundare; en daer van 't H-D, Bödemung / F, Contignatio, tignorum conjunctio; en ons Bodemery, Boômery, f: Foenus nauticum navis fundo superstiti obligatum. Of nu ons † Bodel gekomen zij voor een Dienaer of Bode van Gericht-straffe, en ons Bodem voor iets waer op men den Last vertrouwt, of aen welks sterkte en deugd al 't bewaren van het het in-of op-gestortene word aenbevolen, schijnt mij nog niet klaer nog eenvoudig genoeg van overdragt, om zulks te verzekeren, schoon 'er wonderlijker overdragten zijn, aen welker egtheid nogtans niet te twyffelen valt. Mij dunkt het ook tot bevestiging van het eerste te strekken, dat dit ingekortene Beul zig mede vertoont in ons † Bolink, Beulink m: oul: † Bodele, & † Bodeling, intestinum fartum, unde vulgò Bodellus, Ital: Bodello, Gall: Boudin, & Angl: Boding; en ons † Beuling-deil, n: visceratio, distributio farciminum vel carnium, cum mactantur boves vel sues; alzo men van ouds al gewoon geweest is bij den Slacht-tijd elkander uit vriendschap Beulingen aen te bieden of toe te zenden, waer uit men nog gemeenlijk, van Menschen, die in onmin leven, zegt, dar ze den anderen geen Beulingen zullen t' huis brengen: en verder overdragtelijk hoofd-beulink m:, Cesticillus, occipitii cirrus in formam intestini farti; & cervical, pulvinarium.
Tot het Praet: part: ons gebodene vierdag, indictae feriae; en geboden vastendag, bij inkorting gewoonlijk Bod-vasten, indicta jejunia. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BIEG voor BIECH, zie bij JIECH, in de II. Proeve.
BIEG, in † BIEGEN, flectere, &c, zie bij BUIG, in deze Pr.
BIEK, zie in 't vorige BAK, in deze Pr.
† BIEND, zie bij BIND, in deze Pr.
BIER, zie daer van bij † BEER in de II Proeve.
BIES of BIEZ, zie BIND, in deze Pr.
BIET, zie bij BOOT, in de II. Pr.
† BIEW, zie bij BóUW, in deze II. Pr.
BIEZ of BIES, zie bij BIND, in deze Pr.
BYD, in ons † BYDEN, morari, expectare, zie bij BYD, in de II. Pr.
† BYN, zie daer van bij WEEZ, in deze Proeve. | |
Het Worteldeel.BYT, in ons BYTEN, in Imp: Indic: BEET (oul: ook BÉÉT & BEIT) in Imperf: Subj: BETE, in Praet: part: GEBETEN, II. CL: 1, mordere, gustare, pungere, dolore officere, urere, vellicare linguam; & prurire, & erodere aqua forti, incidere in aes. H-D, Beissen / Bisz / gebissen II. CL: 1, mordere; Ysl: Byta / beit / bitenn / II. CL: 1, mordere; A-S, Bitan / bat / biten III. CL: 1, mordere, gustare; Angl: Bite / bit / biten / mordere; L-Fr: Bytte / biet / bytten of bytne / mordere. In eene boertige spreekwijze zeit men, iet in 't oor byten, in aurem aliquid dicere, als zo digt met den mond aen 't Oor ymand iets inluisteren, als of het op een beet gemunt was. Wijders het in-eten, ver-teren, beleedigen, en ontbinden, dat door sterk-bijtende Zoutdeelen en Vocht-geesten geschied, noemt men ook bij ons Byten: van welk soort mede is ons Byten op de tonge, urere linguâ, mordere linguam; het vél op-byten, Exulcerare; en de róók byt in de oogen, fumus infestat oculos; en zoo voort. | |
[pagina 119]
| |
BY.Tot dit Verbum behoort ons Compositum † aenbyten, † inbyten, nu ontbyten, II. CL: I, Jentaculum sumere; waer van ons ontbyt, n: † aenbyt, † inbyt, n: Jentaculum; AL: imbiz / refectio, & imbizzan / reficere; en A-S, on-bitan / delibare, mordendo gustare: welk A-Saxisch en Alam: den eigentlijken zin van ons ontbyt niet qualijk uitdrukken, als strekkende niet voor eene gantsche Maeltijd, maer slegts tot eene ontnuchtering. Van deze zeldsame kragt van dit ons Voorzetsel ont, zie onze Grondsl: II. Verhand: § XXIII. Wijders ons verbyten, II. CL: I, Inescare, morsu necare; & demordere; en overdragtelijk zig verbyten, II. CL: 1, se continere mordicus, als zinspelende op ymand die met alle kragt zijne toorne binnen houd, sluitende zijnen mond met de tanden op zijne onderlip, na den aerd der vergramden. Voorts ons toe-byten, II. CL: 1, dentibus apprehendere; & tr: avidè quid petere; en iet schérpelyk toe-byten, procaci linguâ quid proferre; met welken zin zig overeenstemt het M-G, and-beitan / and-bait / and-bitans / II. CL: 1, Increpare. Wijders ons af-byten, II. CL: 1, demordere; en, overdragtelijk, de woorden te kort af-byten, Verba non satis prolixè proferre.
Uit ons Worteldeel van het Praesens spruit ons Byt, Byte, f: apertura glaciei, cuneo vel securi facta, ter zake van de inkervinge; en hier van ons Byten, I. CL: Glaciem frangere securi. Wijders ons gebyt, n: Morsio frequens; en 't H-D, Gebeisse / N, Morsus, altercatio, pruritus; H-D, Beissig / Beissicht / mordax; en H-D, Beisserich / Rixosus: en ons Bytebaeuw, Bietebauw, manducus, larva, spectrum, als met gapende mombakkessen toegetakelt. Deze lange Y ingekort zijnde tot I, (waer van zie onze Grondsl: II. Verh: §. VI.) vertoont zig in ons gebit n: mordendi potestas, en een goed gebit, n: H-D, ein gud gebisz / N, dentes validi; als mede in ons Bit, n: gebit, n: & Flandr: ge-bét, n: H-D, gebisz / N, fraenum; als waer op de Paerden babbelen en bijten. Voorts ons Bits; H-D, Bissig / mordax. Ook zoude ik hier toe betrekken ons Bitter, H-D, Bitter / amarus, om de bijt-agtige te-samentrekking die 'er bij plaets heeft; en daer van ons Bitterheid, f: Ysl: Bitra, amaritudo. Overdragtelijk gebruikt men ook Bitter voor alles wat onaengenaem en smertelijk voor 't gevoel en de zinnen komt: dus ons, Bittere woorden Verba acerba; Bittere kóude, Ysl: bitra / frigus intensissimum, rigidum; en Bittere haet, odium acre &c. Van 't H-D, Bitter is gevormt het H-D, Bittern / I. CL: amarescere; en bij ons ver-bitteren, I. CL: H-D, erbittern / & verbittern / I. CL: exacerbescere, irritare crabrones, bilem alicui movere, excitare iracundiam.
In 't Wortel-of Zakelijke-deel van ons hedendaegsche Impers: Indic: vertoont zig de oorspronk, van ons Beet, m: Morsio; F-TH, Bizzo / M, Buccella; A-S, bita / M, offa; Ysl: Bite / M, Bolus; H-D, Bissen / M, Bolus, frustum; en Ysl:, Bit / N, H-D, Bisz / M, morsus, prurigo. En in 't Praet: Imperf: Subj: ons Bete, Beet, f: Morsus, frustum, bucca, bolus; waer van afkomstig zijn ons † Betig, † gebetig, mordax, dentatus, infestus; en † gebetige woorden, Verba aculeata; en ons verouderde † gebete, contr: † gebét, n: nu gebit, n: morsus; fraenum. Wijders bij Overdragt (spruitende uit de gelijkheid van 't weinige dat een Beet, frustum, morsus, in vergelijking van ons vereischte Eten is) komt hier van ons niet een beet, Nihil, ne frustum quidem; en een beet-je, een klein beet-je, frustulum, paululum; H-D, Bisslein / parum; waer van't H-D, Bisseln / I. CL: minutim solvere, morari, tardare. Dit woord Beet, Beet-je past men zelf ook toe op alle weinigheid; als een beet-je bier, paululum cervisiae, en is in spreektael zeer gemeen geworden onder Grooten en Kleinen, onder Deftigen en Geringe Lieden; dog in schrijftael vind men 't nog schaers: de algemeenheid van 't gebruik zal 't mooglijk eerlang dus in de penne ook wel doen gelden; want zoo gaet het met de Overdragt der woorden, hoe oneigen zelf, als ze bij elk over de tong loopen; Verba valent usu. Tot het Zakelijk-of Wortel-deel van het onde Imperf: Indic: voerende de harde lange ÉÉ of EI in Sing:, behoort ons Béét, m: | |
[pagina 120]
| |
morsus, infectus; waer toe ons Béét-water, n: Nautea, aqua coriariorum, als door kalk &c, scherp-bijtig geworden: hier van ons Beeten, I. CL: H-D, Beitzen / I: CL: macerare; & praeparare coria, vulgo Tannare; A-S, boetan / I. CL: parare; & H-D, Beizen / I. CL: rodere, abrodere; praeparare coria. Wijders ons Beete, f: Sedile avium, Pertica gallinaria; zo 't mij toeschijnt, om den scherpbijtenden drek die aldaer vergadert, alzoo genaemt; en hier van weder ons Beeten, I. CL: descendere, sidere, confidere. Voorts het H-D Baizen / I. CL: & A-S, batan / I. CL: inescare, aucupari, als zinspelende op de beten en kaeuwetjes, waer mede men de vogelen lokt; en zo men ons Beete, sedile avium, voor een zit-stok aenmerkt, waer op men de Vogelen lokt, om haer te verstrikken, zo is ook deze zin daer toe betrekkelijk. Onze EI, vertoont zig in ons Beitel m: H-D, Beissel / M, Cuneus, caelum, als om iets uit te hollen of van - een te klieven, en gelijk bij Beetjes van 't hout iet afstekende: waer toe ons Klós-beitel, m: Vola, flagellum, om de Beitel-vormigheid; gelijk mede daer toe ons † Beytel-schip, Pristis, navigium oblongum & angustum, om de Beitel-agtige lankheid. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.† BIK, &c, zie bij BAK, in deze Pr.
† BILD &c, zie bij BÉLL, in de II. Pr.
BIN, in ik bin, gy bint, wy binnen, bij WEEZ, in deze Pr. | |
Het Worteldeel.BIND, in ons BINDEN (oulinks ook BENDEN, zie Grondsl: II. Verb. § IX.) in Imperf: Indic: BOND (oul: in Sing: ook BAND) en in Imperf: Subj: BONDE (oul: ook BUNDE), in Praet: part. GEBONDEN, II. CL: 5, Vincire, nectere, ligare; H-D, Binden / Band & bund (in Subj: bände & bünde) / gebunden / III. CL: 1, Ligare; M-G, Bindan / Band (in Subj: bundan) / Bundans / II. CL: 2, Ligare; F-TH, Bindan of bintan en gibintan / Band of bant (in Subj: bundi of bunti) / gibundan of gibondan of gibuntan; AL: Pintan; II. CL: 3, Ligare; A-S, Bindan en bendan / Band (in Subj: Bunde)/ gebunden / II. CL: 2, Ligare, flectere; & tr: dissimulare; Ysl: Binda / in Praet: Batt / Euphon: voor Band / in Praet: part: Bundenn / II. CL: 3, Ligare; in 't Land-Fries, Bynne / Buwn / Buwne / II. CL: 3, Ligare &c. Met Voorzetsels voorop, en van dezelfde Classis, hebben wij ons in-binden, H-D, einbinden / illigare; & overdragtelijk zig inbinden, semet fraenare, compescere, ontbinden, H-D, ent-binden / M-G, and-bindan / solvere, laxare; ons op-binden, Colligare, colligere altius; substringere; & superalligare; en ons verbinden, H-D, ver-binden / Obligare, religare; enz.
Uit ons hedendaegsche Praesens is gesproten ons Binder, m: H-D, Binder / M, Ligator; waer van ons Boeken-binder, H-D, Buchbinder / Bibliopegus; ons Bindsel, n: Ligamen, ligatura; gebind, n: Ligatio frequens, vel contiguus; en Bindte, f: gebindte, n: contignamen; en † Bindel, fascia; A-S, Bindel / byndel / fascia, ligamen, sarcina; en A-S, Bindela / constructio vinculis; en F-TH, Binda / F, H-D, Binde / F, fascia, ligamen; en ons Binding, f: H-D, Binding / F, ligatio, ligamen, ligatura; als mede † Bindze, ook † Biendze en bij een Euphonisch verloop nu Bieze, f: H-D, Bintz / binz, Juncus, scirpus; en daer van ons Bies-Lóók, H-D, bintz-lauch / scoenoprassum, à juncis qui illi vice foliorum sunt, vide Kilian: 1599. Het oude Worteldeel van 't Praes: op é laet zig nog zien in 't Vlaemsche Bénde & Béndel, fascia, fasciola, taenia; en in ons Bénde f: oul: ook † Bande f: Turma, cohors, societas, als een te samen verbondene troep; en A-S, bend / vinculum, nodus; waer toe en waer van het Ysl: Benda / I. CL: Viere. En even gelijk de dubbele NN, Euphon: bij ons in 't spreken en schrijven dikwijls in ND, verwisselt word, als Ménder voor Ménner, Kénder voor Kénner (zie Grondsl: I. | |
[pagina 121]
| |
Verhand: § XXIII.) zo vind men in tegendeel op het Land, daer de Oudheid langst verblijf houd, nog zeer gebruiklijk de ND in NN verandert; als vinnen voor vinden, &c; en hier boven ook in 't Land-Friesch Binne voor ons Binden. Hierom zou ik ook hier van afleiden ons Bénne, Binne, f: Corbis, mactra, &c; A-S, Bin / binne / F, praesepe, mactra; H-D Benne / F, Plostrum, Benna, als uit ineengevlochten teenwerk bestaende, want in den zuinigen tijd der Oude Duitschen & Gallen was 't beschot der Wagens van gevlogten en verbonden teenwerk, gelijk nog hedendaegs uit Duitschland zulk soort wel herwaerts komt. Het Latijnsche woord Benna (vehiculum, carrus) is, volgens de getuigenis van den Romein Festus zelf, van de oude Gallen ontleent.
Van het oude Praeterit: hebben wij ons Band m: Vinculum, ligatura, fascia, taenia, nervus, & tr: Carcer; H-D, Band / M & N, vimen; en H-D, Band, N, vinculum; Ysl: Band, N, ligamen; M-G, Bandi / N, vinculum, & tr: immobilitas; en M-G Bandja / F, vinculum, ligamentum; en M-G, Bandja / captivus; en A-S, Banda / boende / vinculum, corona; & tr: maritus, connubio scilicet vinctus; en ons hals-band, m: Monile; en ons hóófd-band, m: H-D hauptbendel M, vitta, taenia; dog H-D, hauben-band / N, Donatio novae sponsae sponso data, als of't ware een Haer-of Hoed-band met eenige Juweelen bezet door de Bruid aen den Bruidegom geschonken. Wijders ons † Bandel m: H-D Bändel / M. Taeniae minutae, fasciolae; waer toe ons Bandelier, m: H-D, Bandelier / Baltheus sclopetarius, ex quothecae pulveris nitrati pendent; en ons † Bandelen, I. CL: H-D, Bandelen / bendelen / I. CL: devincire, obligare, astringere, vinctum tenere; en ons Banderólle, f: H-D, Bande / bänder / en banderolle / signum, & fascia vexilli; vulgo Banda & Bandum. Daerenboven ons † Bande, nu Bénde, f: H-D, Bande / Turma, & cohors equitum, liga, & multitudo confaederatorum, sodalitium, caterva; vulgò Banda / Ital: & Hisp: Banda, Gall: Bande, Angl: Bande en bende; waer van ons † Banden, I. CL: Coire in unum, colligi in turmas; en, zoo 't Ital: Bandire, Sbandire, (exulare) & 't Ital: Bandito (exul) bij ons Bandyt, niet uit ons Bannen gesproten is, gelijk ik voor 't naest bij ons vorige Worteldeel Ban besloten heb, zo moet het tot dit † Banden behooren. Voorts ons verouderde † Banden, Euphon: Bannen, I. CL: obligare, vulgò Bannire; als mede ons † Bandig, H-D Bandig / bendig / Vinctus; & cicur, domitus; waer van ons † Bandigen, I. CL: H-D, Bändigen / bendigen / I. CL: Ligare, vincire, domare, refraenare. Eindeling ons verband, n: Obligatio; & Religatio vulneris; waer van ons † verbanden, I. CL:, obligare; en ons verband-brief, m: Obligatio, tabulae. Het tegenwoordige Imperf: heeft uitgelevert het A-S, Bonda / M. maritus, connubio nempe vinctus; ons † Bond, † Bund, m: H-D, Bund / M. Angl: Bond / Vinculum, ligatura, fascis; & Foedus; waer toe ons Bond-genóót, m: foederatus; en † Bond-schoen, m: Pero, Ocrea; en ons verbond, n: Foedus, pactum. Wijders, met eenen agterlas van EL, ons Bondel & Bundel, m: A-S, Byndel / fascis, sarcina; H-D, Bündel / M en N. fasciculus, en H-D, gebündel / N. intestina piscium pinguia, & esui apta; waer van ons Bondelen, Bundelen, I. CL: Colligare. Voorts met SEL het Vlaemsche Bondsel, Bundsel, n: fasciae, cunabula; waer van het Vlaemsche Bondselen, I. CL: fasciis ligare. Nog ook, met ER, ons Bonder, Bunder m: & n: Jugerum, een stuk lands van 240 voet breed, en 120 voet lang, zo veel een Jok, dat is een paer bijeengebondene Ossen, op eenen dag kan afploegen. Wijders ons Bondig, H-D Bündig / firmus, ligatus; ratus, aptus, legitimus; en H-D, Aus-bündig / Fur-bundig / excellens, praestans; en ons gebondte, gebundte, Colligatio, fascis; tabulatum, coassatio. Eindeling in 't H-D, Bund / M, Galerus, seu pileus; & H-D, ein Türkischer Bund / Thiara, cidaris, bij ons eenen Tulband genaemt; waer mede, zoo men gelijk hier voor by 't Praef: & Praet: de ND in NN volgens de Land-dialect verandert, eenigsints overeenstemt ons Bonnét, m: Angl: Bonnet / Pileus, pileum, vulgò Bonetum, Gall. Bonnet, Hisp. Bonete, als een opgebonden Hoofddeksel of Mutse, zonder een breed uit- | |
[pagina 122]
| |
gestrekten platten rand; gelijk ook ons Bonnét, zeil-bonnét, Orthiax; appendix quae infimae veli parti adjicitur; en 't Geldersche Bonne, Bunne f: H-D Bün / Bünne / F. Coassatio, tabulatum; & fori navium; en ons oude † Bonde, H-D, Bund / Operculum dolii; om het samenbinden: en ons † Bonne, f: wijk, vicus, regio Urbis; als eene bij-een-verboudene streek van huizingen; en Bonne-meester, m: Vici Praefectus.
Uit het Praet: Participii gebruiken wij ons Adj: gebonden, Ligatus; en verbonden, obligatus; en gebondene dagen, feriae, als heilige dagen, op welke men aan 't Kerkelijke gebonden is, in tegenstelling van de opene dagen, dies fasti; een gebondene rede, f: Carmen, poëma, en † een ongebondene rede, f: Oratio soluta; maer overdragtelijk ook ons ongebonden, indecens, immodestus; dus, een ongebonden leven léggen, improbam degere vitam; eene ongebondene tael of rede voeren, immodestè loqui; waer toe ons ongebondentheid, f: Incontinentia, effraenatio: en zoo voort. Rijk is deze stam geweest van takken, waer van etlijken tot Verba's van de I. CL: zijn uitgegroeit. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BINN, in Binne, corbis, mactra, zie daer van bij 't vorige BIND, in deze Pr.
† BIST (es) bij WEEZ, in deze Pr.
BIT, in ons gebit, mordendi potestas; en Bit, gebit, fraenum, Bits, mordax, Bitter, amarus; en ver-bitteren, exacerbescere &c; zie bij ons vorige Worteldeel BYT, in deze Pr. | |
BL.BLAEK, in ons Blaken, flagrare; & Blaker, Lucernarium; zie daer van bij ons Worteldeel BLYK, in deze Pr.
BLAEM, in Blaem, Blamen, Blamèren, zie daer van bij LÉM, II. Pr. | |
Het Worteldeel.BLAES of BLAEZ, in ons BLAZEN, BLIES, GEBLAZEN, III. CL: 2. flare; AL: Plasan / F-TH Blasan / blies / geblasan III. CL. 2., flare; H-D, Blasen / blies / geblasen IV. CL: 2, flare Ysl: Blaasa / blies / blaasen / III. CL: 3, flare; Land-Fries Bliesen / blies / bliesen / flare; A-S, Blawan / bleow / geblawen / III. CL: 2. Angl: to Blow / blew / blown / flare. Deze zeldsame verruiling van D voor S, bij 't A-S, e-n Engelsch, houd onder de volgende spruiten geen vasten stand, vermits bij velen van die zig de S weêr laet zien. De Composita en van gelijke Classes zijn ons aen-blazen, F-TH, ana-blasan / insufflare, inspirare, op-blazen, sufflare, inflare; en ons verblazen, flando dissipare, & tr: frigescere, H-D, er-blasen / frigefacere, enz.
Tot ons Praesens behoort ons Blaze, Blaes, f: H-D, Blase / F, Vesica, Bulla; als door opblazing hare gedaente krijgende; en ons geblaes, n: spiratio quodammodo continua sive iterativa; en ons Blazoen, n:, praeconium; & symbolum, Emblema; pictura scuti; vulgò Blasonium, Gall: Blason; & tr: Buccinator, & gloriator; als den Lof uitblazende: waer van ons Blazoenen, I. CL: publicare, divulgare. Wijders ons Blaesbalg, m: H-D, Blase-balg, M. A-S, Bloest- & blast-belg / follis, van Balg, Pellis, cutis, corium, venter, siliquae leguminum en Blaes, flatus; en ons Blaes-kake, f:, bucca tumida; en, dit voor een persoon genomen zijnde, Blaes-kaek, m: Buccinator, jactator, tumidus factu; waer van ons Blaes-kaken, I. CL:, buccas inflare, & tr: proflare fastum. Voorts, het H-D, Blast / M, A-S, bloest / flatus, sufflatus, turbo; waer van 't A-S, bloestan / I. CL: insufflare. Uit ons Praeteritum ken ik geene spruiten, 't en ware men, met eene verwisseling van onze B in hare naestbestaende V, daer toe betrekken kon ans Vlies, n: Vellus, pellis cum villis; om dat het in dunnigheid aan de Bellen en Blazen zo grootelijks gelijkt; dog ons Vlies schijnt mij te komen voor vellies of valies, Gall: Valise, afkomstig van 't Latijnsche Vellus; gelijk ook de Franschen | |
[pagina 123]
| |
in 't spreken van 't Latijn gewoon zijn de terminatie US met een' langen naedreun voort te brengen. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BLAEUW, zie bij † BLING of † BLIEUW in de II. Proeve.
BLAK, in ons † Blak, aequus, planus; en † Blak, ater, niger & atramentum; en Blak-horen, atramentarium &c; zie daer van bij ons volgende Wortel-deel BLYK, in deze Pr.
BLAND, zie bij † BLIND in de II. Pr.
BLANG, zie bij † BLING in de II. Pr.
BLANK, als in ons Blank, nitidus, albus; & Album; & dupondius &c; Blankét, Purpurissum &c; en Blankétten, fucare coloribus, enz.; zie bij het volgende BLINK, in deze Pr.
† BLANN, zie bij † LINN, in de II.Pr.
BLÉÉK, in ons Bléék, pallidus, candidus; en Bleeken, pallescere; & dealbare, enz.; zie bij ons volgende BLYK, in deze Proeve.
BLEEV of BLEEF, zie bij ons volgende BLYV, in deze Pr.
BLEY, zie bij LYD, in deze Pr.
BLEIK, zie in ons volgende BLYK, in deze Pr.
BLÉK, als in ons † Blék, bractea; ferri lamina, Pagus, & Alburnum; en † Blékken, coruscare, & corticem detrahere; en Blék-hout, ligna glabra: zie bij ons volgende Worteldeel BLYK, in deze Pr:
† BLÉND, zie bij † BLIND in de II. Pr.
BLÉNK, zie bij 't volgende BLINK, in deze Pr. † BLÉSCH, in † Blésschen, extinguere; bij LÉSCH, in de II. Pr.
BLIES, zie bij 't vorige BLAES, in deze Proeve.
BLIEUW, zie daer van bij † BLING in de II. Proeve.
BLY, BLYD, in Blyde, Blyheid, verblyden, Laetari; en in † Blye, Bly, Trutina, statera, & Ballista; & Plumbum; & Bly-wage, en Bly-wit, zie daer van bij 't volgende LYD, in deze Proeve.
BLYF, zie bij 't volgende BLYV, in deze Proeve. | |
Het Worteldeel.BLYK, in ons BLYKEN, BLEEK (oul: in Sing: Indic: ook † BLÉÉK of † BLEIK), GEBLEKEN, II. CL: 1, patere, lucidum esse, liquidò constare, compertum esse; L-Fr: Blykje / in Praet: part: Blykne of Blitsen / patere; H-D, Bleichen / blich / geblichen / II. CL: 1, pallore suffundi, pallere & pallescere; en H-D, er-bleichen / ver-bleichen / II. CL: 1, expallescere, & tr: mori. De zin van 't klaer worden is overgebracht op Glans en Wittigheid als mede op 't Ver-bleeken; dat ook verder onder onze spruiten zig vertoont.
Het Wortel-deel van 't Praesens heeft uitgelevert ons BLYK n:, indicium, en Blykelyk, conspicuus, palam, evidens; en bij inkrimping van de lange Y in de korte I, ons † Blik, Candidus, zie Kiliaen, en ons Blik; m: H-D, Blick M, Lux micans, fulgur coruscans, vibratio luminis, contuitus, aspectus, ons zonnen-blik, m: solis jubar; Blik-tand, m: H-D, blecker / M, & Bleche-zahn M, Broncus; quasi coruscans dentibus; quin etiam, Canis nitidis admodum dentibus; waer van ons Blik-tanden, I. CL: dentes denudare, canium instar & equorum mordendi minas spirantium. Verder ons Blik n: Album oculi; waer toe ons een paer | |
[pagina 124]
| |
blik-oogen op-zétten, oculos quam maximè aperire, albique supremam denudare partem; Blik, † Blék n: F-TH Blach, bractea, Lamina ferri; waer van 't F-TH, blach-malan I. CL:, obducere bracteâ; voorts ons Blik, Alburnus, pisciculi genus; om den schitter-glans; en ons Blik, n: Zilverkruid, Argemone, argentea; om den Zilverglans van 't onderste der bladeren; en Blik, m:, nictus, nictatio; waer van ons Blik-oogen, I. CL: Micare oculis, nictare, nictitare pupillis; waer toe ons oogen-blik, n: H-D, augenblick / M, ictus oculi; & tr: momentum temporis: en hier, toe mede ons † Blik-spél spelen bij Kiliaen ook genoemt Bok-over-hage (micare digitis), een spel der Jongens; waer bij, met het opsteken der vingeren aen dien, die nedergebukt is, te raden word gegeven, hoe veel vingers hij die den nedergebukten besprongen heeft, over einde steekt: als ziende dit Blik-spel op het snel en schichtig vinger-opsteken. Wijders van ons Blik, Lux micans, komt ons Blikken oul: ook † Blékken, I. CL:, en met een Allem: Dialect Vlikken, vlikkeren & flikkeren, I. CL:, coruscare, resplendere, micare, nitere, fulgere; A-S, Blican / blicettan / I. CL: Coruscare, fulgere; H-D, Blecken / I CL., conspicuum esse, enitere enitere, fulgere, & nictare, oblique intueri, emittere; en H-D, er-blicken / I. CL:, oculis spectare; en ons ver-blikken, I. CL:, vigorem perdere coloris, &c. Wederom van Blikken, ons Bliksem, m: fulmen, fulgetrum, H-D, Blitz / M, fulgur; waer van ons Bliksemen, I. CL:, fulminare, F-TH Blechezan / blihezan I. CL:, H-D, Blitzen I. CL:, fulminare; en daer van 't F-TH, blehezunga F, fulgur. Voorts ons † Blik, † Blék, albarnum; als zijnde het wit van den Boom naest aen de schorse; en daer van ons Blékken, I. CL:, corticem detrahere; waer toe ons Blik-aers, Blék-aers m:, pellis attrita circa nates, intertrigo podicis; en Blék-hout, schilhout, Ligna glabra; en ons Blék, Blik, n: H-D, Blech / N. Lamina plumbi, zo veel als Lootschilfers. Van 't H-D, Blech / komt het H-D, Blechern / Ductilis, in laminas deductus; en 't H-D, blechen / I CL:, in laminas contundere. Daer onze tweederhande Dialect de korte E, en I, voert, mag men denken dat de eerste uit de lange zagte E van het Praeterit: komt. Nog ook ontmoet men het A-S, Blic / attonitus; 't zij het is, om dat een schielijke Blik of strael-schittering doet verschrikken; 't zij om 't bleek worden dat den schrikkenden eigen is: immers hier van weder het A-S, Blican / bliccettan / & ablicgan I. CL:, stupefacere; bij ons ook Blikken, I. CL:, stupescere; als hy blikt nog bloost 'er niet van, voor, hij is 'er niet van verzét nogte beschaemt. Maer, gelijk alle deze gemelde Voorbeelden hare beteekenissen uit den glans of de helderheid, of de ontblooting & ontduistering ontleenen, zo vind men in tegendeel bij Kiliaen ook Blik, Sax: Sicambr: (Umbra) en in 't A-Saxisch zijn 'er ook uit het Praeterit: eenige Takken gesproten, welke wij hier onder zullen aantoonen, die zo wel de Zwartigheid en 't Bruin, als het Wit en 't Blank beduiden. Hoe vreemd dit schijnt, egter zal het geenen wonder doen aen iemand, die eensdeels overweegt, dat de eigentlijke Grondbeteekenis van ons Blyken zo veel is als, kenlijk voorkomen voor 't gezigt of voor 't verstand, en dat beiden Zwart en Wit van andere dingen sterk afsteken, en anderdeels, dat de schaduwen en flag-schaduwen de voorkoming, onderscheiding, en gestalte der dingen in hare kragt doen kenbaer worden, gelijk elk zonne - klaer weet, die zig ooit met schilderkonst bemoeide.
Het oude Praeterit: met éé of EI, is mede niet schaers geweest van Uitspruitsels; dus bij ons Bléék, Bleik, H-D bleich / pallidus lucidus; A-S, Blac / en blece / pallidus; waer toe ons Bléék-géél, H-D, gelb-bleich / Luteus color, flavus, buxeus; Bléék-róód, Helvus, gilvus; en Bléék-staert, m: Quik-staert, motacilla. Van ons Bléék, Bleik, pallidus, komt ons Bleeken, Bleiken, I. CL: verbleeken, verbleiken, I. CL: A-S, Blacian / blaecian / ablaecian / I. CL: H-D, Bleichen I. CL:, pallere, pallescere, pallore suffundi; waer van 't A-S, blacung / ablaecnis / aeblecing / blaece, Pallor; H-D, Bleichung en bleiche / F, bij ons Bléékte, Bléékheid, f:, pallor, enz. En van ons Bléék, Bleik Lucidus, komt ons | |
[pagina 125]
| |
Bleeken, Bleiken, I. CL: H-D bleichen I. CL: A-S, blacian / ablaecian / I. CL: Angl: Bleache / & uit het praesens A-S, ablican I. CL: dealbare, excandefacere, insolare, sole candefacere lintea; waer van ons Bléék, Bleik f: & Bleekerye, f: H-D, bleiche / F, dealbatorium; insolatio; en H-D, Bleichen, I. CL: fullonicam artem exercere; waer van 't H-D, bleicher / m:, fullo. Behalven dezen zijn 'er nog anderen die op de helderheid zien, en op den A-Sax: trant de A voeren; zie onze Grondsl: II. Verh: § VI, als ons Blaker, m: & f: A-S, blacern / blaecern / Lucernarium, lucerna, laterna, afkomstig van ons Blaken, & Blakeren, I. CL:, flagrare, ook A-S, blacesnung / flagrantia, en † vlakken, I. CL:, spargere flammam; coruscare, instar flammae vibrare; even als ook met de A, het gemelde F-TH, blach-malan / I. CL:, Obducere bracteâ. En gelijk de glinstering en glans der dingen uit eene zekere effenheid van oppervlakte ontstaet, zo schijnt ook hier toe te behooren ons † Blak, aequus, planus, glaber; & AEquor, planities; welk woord bij Kiliaen te vinden is: dus ook H-D, blach / aequus, planus. Dog in een andre Dialect, nemende V in steê van B, het Saxon: Vlack / bij ons nu mede Vlak, planus & aequus; en Subst: het Vlak, Planities, aequor; en † Vlakke, aestuarium; namelijk de effene vlakte, daer Eb en Vloed over speelt; en † Vlakkeren, I. CL:, extendere vel extendi in aequor; & met E, ons † Blékke f: en Vlék n: en † plékke en † plakke f:, pargus, vicus; & spatium terrae, locus; gelijk ook, om het effen en gladmaken, ons Plakken, I. CL:, glutinare, linere, parieti affigere unde Gall: placquer; en met leem Plakken, I. CL:, Lutare, delutare, enz: en Plakkaet, Decretum; Gall: placquart, Angl: placard, als openbaerlijk aengeplakt; en om 't plat slaen ook Plakke, ferula; en Plakker, Malleus lotorius.
Maer, even gelijk bij het boven gemelde † Blik, umbra, uit het Praes:, zo zijn'er ook eenigen uit het Praeter: die de duisterheid uitbeelden: als A-S, Blac / blaec / bleaca / blec / en bleci / Niger, fuscus; ook bij Kiliaen Blak, Sax: Sicambr: & Angl: (Ater, niger); waer van 't A-S, blaecan / blacian / en ablacian I. CL:, Nigrescere; waer toe ook 't A-S, blac-berian / vaccinia nigra, mora; & A-S, blaec-teru / pix fluida; en A-S, Blaec-ern / en blaec Ysl: Blek N, bij Kiliaen ook Blak, Sax: Sicambr: & Angl:, Atramentum, en Blak-horen, Atramentarium; als zijnde een Inkt-koker van horen gemaekt: en Blak-visch, m:, Lolligo, sepia, felis marina; als wiens bloed zo bruin als inkt is: en A-S, blaeco / en Blactha / Vitiligo, zijnde eene vuile en warte Velkoleur, uit ongezondheid spruitende: zoo mede wederom met V, (even als 't voorgemelde † Blak en vlak, planus, aequus) ons Vlakke, Vlékke, † plakke, † plagge f: en plék, m: & f: macula; als een onderscheid en afsteking makende; en Ysl: Flekkur / H-D Fleck m:, macula; waer van ons Vlakken, vlékken, † plaggen en plékken, I. CL:, maculare; en vlak-en † plak-papier, n: Charta emporetica; als ongelijmt zijnde, om de inkt-vlakken op te zuigen, of anders, om op het natte schrift tusschen de bladen in te leggen, op dat het geschrevene niet vlakke; en plakkaerd, Parus major maculatus; en het Brab: plakke, plékke, Nummus varii valoris, Lovaniens: tertia pars stuferi, Flandr: stuferus, Ital: Piaccha; en een oude plakke, Flandr: tegenwoordig 40 mijten; als plekvormig van grootte. Van ons hedendaegsche Imperfectum met de zagte lange E, ken ik geene Afkomelingen, ten zij men daer voor rekene, gelijk ik doen zou, ons bovengemelde Blék, met de ingekorte é, in steê van Bleek. | |
Het WorteldeelBLYV of BLYF en LYV of LYF, in ons BLYVEN, BLEEF (in Subj: BLEVE), GEBLEVEN, II. CL: 1, oulinks † LYVEN, † LEEF, † GELEVEN, en ook † BELYVEN, † BELEEF, † BELEVEN, II. CL: 1, Manere, superesse, morari; & tr: vivere; en van Schepen of Menschen die op de reis te water verongelukken, zegt men ook Blyven, II. CL: 1, perire: Voorts A-S, Lisan / laf (in Subj: life) / gelisen / III. CL: 1, remanere; & ook A-S, be-lifan / belaf / belifen / III. CL: 1, Ma- | |
[pagina 126]
| |
nere, superesse, vivere; F-TH, bi-liban / ook be-livan / be-lieb (in Subj: bi-libi) / bi-liban / Ec: II. CL: 1, AL: pi-liban II. CL: 1, manere, remanere, morari, & tr: cessare; H-D, Bleiben / blieb / geblieben / II. CL: 1. Manere; Ysl: Blyfa / blief / blifenn II. CL: 1, Manere; Land-Friesch, Blieuwe / bleau / bleawne / Manere. Hier toe onze spreekwijze van dood blyven, occumbere, perire, cadere; blyven hangen, Haerere; blyven staen, restitare, sistere gradum, consistere; enz.; als mede de Composita by-blyven, permanere; onder-blyven, succumbere, pessum ire, submergi; non exsurgere; minus aequò accrescere; en † ontblyven, deficere; op-blyven, extare, & excubare; over-blyven, remanere, superesse; en verblyven, remanere; & Compromittere, enz.
Tot het Wortel-deel van ons Praesens behoort niet alleen ons Blyvelyk, Blyflyk, durabilis, en Blyvinge, f: en verblyf, n: mansio, remansio; maer ook, zonder 't voorwerpsel BE, contr: B, ons Lyf, n: H-D, Leib / M, Corpus subsistens; & tr: truncus corporis, uterus, venter; F-TH, lif / live / vibe / Corpus, Ysl: Lyf / N, vita, A-S, lif en lyf / vita; M-G, Libains / vita; hebbende met rede dien naem gekregen, om dat het de bestaende gestalte der dingen is, terwijl ze leven en in wezen zijn, in tegenstellinge van 't gene, door verrotting' of verbryzeling', tot gruis of stof of vogt of onzigtbaere deeltjes ontbonden of verydelt raekt: wilders ons Lyf en goed, vita & fortunae; F-TH, ab-libe / obitus; ons lyf-lóós, lyve-lóós, mortuus, defunctus, corporis expers; A-S, lif-leas / inanimus; ons † overlyvig, superstes; en Boven-lyf n:, Medicis, pectus, truncus corporis, thorax: & pictoribus, superior hominis pars supra pubem; en onderlyf, n:, Medicis, venter imus; thorax interior, & fubucula; & Pictoribus, inferior pars hominis infra pubem, en overlyf, n: Thorax; als mede ons Lyf-arts, m: H-D, Leib-artz / M, Archiater, en ons Lyf-eygen, m: of f:, Servus vel Serva; als zijnde verslaeft, en dienstplichtig, met lijf en goed onder zijnen Vrijheer verbonden; waer toe Lyf-eigen huiskind, n:, Verna, als in slavernije ten huize van den Vrijheer geboren; en † lyf-hacht, f: lyf-verpandinge, f: Nexus, obligatio civilis, quâ corpus ut pignus afficitur; lyf-knaep, lyf-trauwant, lyf-wacht, lyf-knécht m: satelles, stipator corporis, pedissequus; lyf-kóst, Victus, alimentum, penus; lyf-moeder, f: Uterus, matrix; lyf-pacht, f: pensio; lyf-péls, f: Rheno; lyf-rénte, f: reditus ad vitam; lyfje, onderlyfje, en lyf-rókje, n: fubucula; lyf-straffe, f: poena corporis, mortis supplicium; lyf-tógt, f: Victus, annona; Ususfructus, & reditus ad vitam; & olim Dos, & ususfructus dotalitius; lyf-vérwe, f: lyf-koleur, lyf-kleur, m: Color candidus rubro permistus, vulgò carneus, en lyf-vry, liber, non servus. Voorts ons lyvig, vol-lyvig, H-D, leibich / Corpulentus; hart-lyvig difficile excernens; los-lyvig, nimis facile excernens; af-lyvig, Mortuus; aflyvigheid, f: Mors; F-TH, ab-libe / H-D, ab-leibung / F, Mors, en H-D, ableiben / I. CL:, Mori. Nog ook ons lyflike, H-D, leiblich / corporeus, en lyflike broeder. m. H-D leiblicher Bruder / M, frater germanus; Lyflik zweren, jurare personaliter, en lyflik bewyzen, re ipsa probare, manifestè ostendere. Van ons lyf, lyv, komt wederom ons † lyven, I. CL:, Corporare, H-D, Leiben / I. CL:, propriè, Corpus habere, corporeum esse; & transl:, esse agilem, habilem, vegetum; waer toe ons in-lyven, I. CL: H-D, einleiben / einverleiben / I. CL:, incorporare, innectere, immittere, & tr: in ordinem assumere; waer toe ook kan betrokken worden het M-G, Hleibjan / I. CL: als Luc: I. § 54. Hleibida Israela thiumagu seinamma / suscepit puerum suum Israel; als of het zeide, Hij heeft Israel zijnen Dienstknegt wederom vrij gemaekt, en tot het Zoonschap ingelijft. Onder de Oudheid heeft men van dezen stronk ook 't M-G, af-lifnan / I. CL: superesse, restare; 't Alam: Lyb- en lib-leita / alimentum, victus, annona; A-S, lifene, alimentum, A-S, bilifen / pulmentum, en A-S, big-leofa / Annona; waer van 't A-S, big-leofan / I. CL:, Cibare; als tot onderhoud van Lijf en Leven. Voeg hier bij onze terminatie LIF of LYF, ingekort zijnde LF, beduidende zo veel als | |
[pagina 127]
| |
Overig; dus in 't Alam: Ein-lif / Ein-lifto / A-S, End-leof / Ysl: Ellefu / undecim; in 't H-D, Eillf / eilf / bij ons Elf in steê van † eenlif, undecim, als, Een overig boven 't bekende Tiental; even gelijk ook in 't Latijn Undecim, voor Unus plus quam decem; als mede in 't M-G, Twa-lib / Twa-lif / A-S, Twelf / AL: en F-TH, Zue-lif / H-D / Zwölf / Dan: Tolff / Ysl: Tooff / bij ons twaelf, † tweelf, en † twelf, voor † tweelif, † twaelif, duodecim, als twee (oul: ook twa) boven de Tien; gelijk we breeder in onze Grondsl: II. Verhand: § LXIV. hebben aengetoont. Nog zijn 'er etlijken in 't A-Saxisch uit dezen Tak, op I accenterende, welker zin op het Leven ziet, en op 't in Wezen zijn; dog dewijl ze bijzonderlijk in beteekenis overeenkomen met de onzen op E, uit het praeteritum ontleent, zo zullen we die straks hier onder bij den ander voegen.
Tot het oude Praeter:, dat eertijds in Sing: de EI of éé of A voerde, behooren, het A-S, laf / lafe / superstes, reliquum, waer van 't A-S, laefan / I. CL: relinquere; en 't M-G, Laibo / Alam: aleibon / aleiba / far-leipter / en Ysl: Leiff / reliquiae, reliquum, en AL: za leibu est, quod reliquum est; als mede 't A-S, laf / lafe / lava / lave / Vidua; als de overgeblevene. Wijders, met eene voorwerping van h / (waer van zie onze Grondsl: I. Verh: § XVII.) het M-G, hlaibs / hlaibs / A-S, hlaef / hlaf en Laf / AL: Leib / leip / Kimbr: hlaif / Angl: loafe / Fris: laef / Panis; als, bij uitstek, tot onderhoud van Lijf en Leven strekkende; gelijk opk overdragtelijk alle spijs en voedsel dikwijls onder den naem van Brood begrepen word: waer toe ik ook betrek het M-G ga-hlaibai / Condiscipuli, 't welk van de Apostelen gezegt word, als medegezellen van Christus, die ook van hem gespijzigt wierden; even als ook 't Alam: Disco / Discipulus, voor Disch-genoot; waer op mede schijnt te zinnespelen het A-S, hlafdig / Domina, en hlaford / Dominus; als door welken de onderhoorigen gespijst worden. De oude A, op der A-Saxen trant, vertoont zig mede in ons † laf, lave, f: Recreatio, refocillatio, als strekkende, even als de spijze, om het leven in stand te houden; en daer van ons Laven, I. CL: F-TH, labon / I. CL: H-D, laben / I. CL: refocillare, recreare; waer van ons lavenis, laefnis f: refocillatio, recreatio: gelijk ook wel hier op zou kunnen zien het voorgemelde M-G, hleibjan, I. CL: suscipere, recreare; als wanneer de zin van 't M-G, hleibida (suscepit, Graec. αντελαβετο, Luc: I. 54.) zou zijn, hij heeft gelaeft, wederom verquikt en opgebeurt: gelijk ook A-S, hlifian / hlifigan / I. CL:, in altum erigi.
Dog onze spruitelingen uit het Praeterit: laten zig meest allen vinden met de zagte lange E, even gelijk ons hedendaegsche Praet: Imperf: Indicat: & 't Praet: Subj: Dus ons Bleveling, reliquus, en zonder B voor op, ons † leve, reliquum, vivus; A-S, lif / lyf / life N, vita; M-G, libains / Zweedsch Liiff / N, & F-T, lib / live / life / N, vita; Ysl: Lyf / N, vita; Alam: lif / lyb en libe / vita, conversatio; waer toe ook 't A-S, liflic / vivus, vitalis; & 't A-S, lif-leas / inanimus; bij ons ook Leef-lóós of leve-lóós, inanimus, expers vitae; en ons leef-tógt, f: AL: Liv-leyt / victus, & usufructus; en ons leef-dag, levedag, cujusvis tempus vitae; waer toe ons leven, I: CL: M-G Liban / I. CL: Alam: Leben / F-TH, leban / liban / levan / I. CL: Kimbr. Lifa / Dan: leffue / Angl: Libe / A-S, Libban / liban / leofan / Lybban / lifian / lifigean en gelifgean / I. CL:, Vivere, in vivis esse, superesse; & tr: agilem, vegetem esse; & 't M-G, Libantaujan / I. CL:, vivificare; & af-lifnan / I. CL: 2, restare; waer toe ook ons Be-leven I. CL:; vivere, exercere vita, praestare vivendo, contemporaneum esse; waer van ons Beleeft, urbanus; als hebbende vele zaken beleeft, en geleert met menschen om te gaen; en daer van weder ons Be-leeftheid, f: humanitas, urbanitas: voorts ons overleven, I. CL:, superstitem vitam agere, vivendo superare; als mede 't A-S, lif-faestan / gelif-faestan / I. CL: vivificare. Wijders onze Infinitiv: tot een Subst: genomen zijnde, komt daer uit ons Leven, n: vita; en uit ons Part: Praef: ons levendig, vividus, vivax floridus, agilis, vegetus; een levendige stad, civitas populosa. Nog ook ons levenbloeme, amaranthus immortalis; en verder | |
[pagina 128]
| |
't A-S, bi-libban I. CL:, sustentari; en ons † Bleveling, reliquus reliquiae. Dit zelfde veranderde Wortel-deel Leev, vertoont zig mede in ons Lever, f: Ysl: Lifur / F, H-D, leber / F, A-S, lifere / lifce / lyfer / Angl: Liver / F-TH, lebera / Jecur, 't gene mooglijk mede hier van komt; als welke geagt word een steun van het leven, en een voornaem kleinsvat van het Bloed te zijn: waer toe ons lever-kruid, n:, Lichen, hepatica, als dienstig voor de Verstoppingen van de Lever; en lever-zucht, f: morbus hepatarius, en lever-worst, f: leverink, m: Tomaculum; als bestaende uit kleingekorvene Lever met kruid ondereengemengt: en lever-smout, Arvina, sive pinguis liquor ex jecore piscium, praecipuè cetorum, en lever-vérwe, f: Color jecorarius. Met het voorgemelde oude zakelijke deel LAF, LAV, en het tegenwoordige léf, lév, komen in gedaente over een, ons † laf, † lave, en † léffe f: Ambubaia, mulier inepta, ignava, ineptè blandiens; laveyen, vagari otiose &c; lavuyten, nugari &c, lavèren, huc & illuc vagari &c en ons lèveren, tradere; M-G, lewjan / galewjan I. CL: 1, tradere, prodere. Dog duister komt hier de 'overdragt van zin, en gevolglijk twijffelagtig de gemeenschap van oorspronk. Mijne naeste bedenking of gissing loopt hier op uit, of niet eertijds bij ons laf, lave even gelijk in't voorgemelde A-S, laf / vidua voor eene Weduwe, gebruikt zij geweest, en verder daer uit bij overdragt genomen ware ons laf, lave, léffe, Mulier inepta, garrula, met eenen Walschen staert ook lavétse, lavéye genaemt; als of, de goeden niet te nae gesproken, de klapagtigheid bij die gemeenzamer ware dan bij anderen. Thans in onze Landstreek kan men haer deswegen niet bij uitstek beschuldigen; evenwel gedenkt de H: Paulus, in zijnen eersten Zendbr: aen Thimotheus, Cap. V. 11, 13 van wulpse en weeldrig gewordene jonge Weduwen van zijn tijd, dat ze leeren ledig omgaen bij de huizen, en niet alleen ledig, maer ook klapachtig zijn, en ydele dingen doende, sprekende 't gene niet en betaemt. Zulk gebrek zou ook eertijds in deze Landen kunnen plaets gehad hebben, en alzoo beweegreden van deze overdragt geweest zijn: en gelijk dat klappyen onsmakelijk en zouteloos valt, zo past hier toe ons laf, † lef, en lif-laf, insipidus & tepidus; en ons † laffen, † léffen, I. CL:, inepte garrire; als mede met een Walschen staert ons † lavuit, nugae; waer van † lavuiten, I. CL: nugari: en, ten opzigte van de zinspeling van 't heen en weder op-en neêr-loopen, ook ons lavèren, I. CL: Vagari, obliquare cursum, pererrare littera. Maer, ten opzigte van ons lèveren, I. CL:, Tradere Gall: Livrer, staet mijne gissing nog ruim zo zwak, te weten, of niet uit ons † lever, A-S, lifer / Libramentum, als zinspelende op de levendige wiggeling der goede weegschalen, mogte ontleent zijn ons lever-baere ware, Merces aut fruges probae; als of 't ware wigtige en proefhoudende Waere; en dat daer van weder quame ons lèveren, I. CL: tradere, in potestatem dare, even gelijk de gekochte Waren aen eenen andren eigenaer worden overgelevert.
Edog, tot dit Praeter: met A, en met het Voorvoegsel S, in den eersten en regten zin van Overblyven, vertoont zig niet ongevoeglijk ons slaef, slave, en † slavoen, m: servus, mancipium, Gall: esclave; als die in den krijg gevangen, en niet gedood, maer in 't leven behouden is, om ten dienste te blijven; waer van ons slaven, & † slavoenen, I. CL: (Officia servilia facere, labores maximos subire servi aut mancipii) en zig verslaven I. CL: labore frangi & serviliter se obstringere; en slavinne, f: serva, en † slavétse, f: servula vilis & ignava; en slavernye, f: Servitus, gravis labor, & catenati labores: bij het Lat: Servus, servare & servire, is dezelfde overdragt, als tusschen ons Slave en Blyven; en zonder S voorop heeft men 't A-S laf / lafe / superstes, reliquum. Eindelijk vertoont zig mede dit zelfde Zakelijke Deel LEV of LIV, in ons levreye, livreye, f: H-D, librey / lieferen / Angl: Liveraye / Vestis Discolor, quibus Domini domesticos suos distinguunt, Gall: Livrée; waer van de Grondbeteekenis zig vrij net vertoont in 't Ysl: Laf / Ora vestis; vermits de Boorden en Zoomen der Livrei - kleederen gewoonlijk van bonte en sterk-afstekende kleuren tot onderscheid gemaakt worden. Maer, | |
[pagina 129]
| |
of nu deze Boorden eertijds, bevorens het gebruik van linten en koorden, gemeenlijk met bontverwige snippels van overgeschotene brokken van laken of eenige andere stoffe omzet zijn geweest, met dezelfde zinspeling als 't A-S, laf / lafe / superstes, reliquum; dan of de eerst gemaekte Levreije van Leverkleur mogte geweest zijn, kan ik niet hooger opgeven, dan voor een bloote gifsing, zonder bewijs van zekerheid. De uitgang van ons livrey is een Basterd, ontleent van de Fransche en Walsche terminatie ée of ei, die bij ons met EYE of EY beantwoord word, en een scherper klemtoon ontfangt dan 't zakelijke deel zelf, zie daer van onze VI. Regel van de EY, Bijlage No. 3.
Tot het Praet: Partic: ons onderbleven bróód, Panis non probè fermentatus, & parum coctus; enz. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BLIK, als in ons Blik, Bractea, lamina ferri; Alburnum, & Nictus, lux micans, & umbra, & c; Blikken, coruscare; & stupescere; en Bliksem, fulmen; en Bliksemen, fulminare, enz.; zie bij ons vorige BLYK, in deze Pr.
BLIND, zie bij de II. Proeve.
BLING, zie bij de II. Pr. | |
Het Worteldeel.BLINK, in ons BLINKEN (oul: ook BLENKEN), BLONK (oul: ook in Sing: BLANK), GEBLONKEN, II. CL: 5, Micare, splendere, fulgere, candere, coruscare. Met dit Ongelijkvl: Verbum staen we nu ten opzigte van alle de Oud-Verwanten alleenig in het veld; niettegenstaende, dat ook te verwonderen is, eene voorname Tak daer van met onze Oud-Duitsche Gotthen, Lombarden, Wandalen, en Franken, tot in Italien, Spanjen, en Vrankryk is voortge-plant. Uit het Wortel-deel van het oude en hedendaegsche Praesens komt ons Blénke, f: Oculorum nictus; & macula emicans; en Blénke, Blinke, f: Tenia maris, crepido cautium longo tractu excurrens; als uitstekende boven 't water, en door 't blanke schuim van de aenspoeling uitligtende: Wijders ons Blinker, m: H-D, Blincker / M, nitens, splendens; en hierom noemt men ook aldus den hoogsten Duin buiten Haerlem: verder ons geblink, n: Nitor, splendor quodammodo continuus vel iterativus; en ons Blinksel, n: Candor, splendor; en H-D, blincken / nitere, splendere; en H-D, Flincken / fulgurare, coruscare.
Het oude Praeteritum heeft uitgelevert ons Adject: Blank, H-D, blank / nitidus, albus, candidus, purus; waer van het Ital: Bianco, Hisp: Blanco, Gall: Blanche, (candidus, albus); en waer van ons op-blanken, I. CL: verblanken, I. CL: H-D, bläncken I. CL:, albicare, nitescere, inalbescere. Voorts ons Subst: † Blank, rolle, Album, dealbata tabella edictorum & interdictorum; en overdragtelijk noemt men Blank het witte papier, daer nog niets op geschreven of geteekent is; van welken aert ook is ons Blanke, Blank, f: dupondius, Hisp: Blanca; als zijnde wel eer een klein soort van zilvergeld ter waerde van nu omtrent zes duiten, op welks munt-zijde, geen wapen stond, maer alles effen, vlak en glad, of Blank was, waerom het ook den naem voerde van Blaffaerd, Nummus superficie plana, nulla signatus nota; Nummus argenteus idem fere qui BLANCKE, vide Kilian: welke naem desgelijks ontleent was van het oude † Blaf, planus, aequus. In Vrankrijk had men eertijds ook Blanken of sous Blancs, als wit zijnde, in tegenstelling van hare sous Nerets, of zwarte stuivers, van minder waerde. Verder 't H-D, Bläncke / F, locus nitentibus rebus pulcher; & Equus fronti candida, candidis punctis distinctus; en Poëticè, bij ons ook Blank, n: Ensis, culter, gladius denudatus, pugno paratus; en eindeling ons † Blank, n: nu met den harden bastertstaert Blankét, n: en Blankétsel, n: Fucus, cerussa, purpurissum; waer mede 't Jufferdom, voornaemlijk in Vrankrijk, Spanjen, en Italien | |
[pagina 130]
| |
het vel besmeert om blank te schijnen: waer van ons Blankétten, I. CL:, fucare coloribus. Tot het Praeter: met O hebben we, dog onder eene H-D, of eene Allemann: Dialect-verandering van B in F, ons Flonkeren, I. CL:, Coruscare, scintillare, even als hier voor, bij 't H-D, Flinken / Coruscare fulgurare. En dat onze B alhier, als een voorwerpsel, in steê van BE, mag aengemerkt worden, is uit het oude † gelinken, Nitere splendere, 't gene bij Kiliaen nog gevonden word, genoegsaem op te maken. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BLINN, zie bij LINN, in de II. Proeve.
BLÓK, in Blók, truncus; en Blókken, studiis assiduum esse; zie bij LUIK, in deze Pr.
BLOND, zie bij BLIND in de II. Pr.
BLONG, zie bij BLING, in de II. Pr.
BLONN, zie bij LINN, in de II. Pr.
BLÓUW, zie bij BLING, in de II. Pr.
BLUF, in verbluffen, zie daer van bij BLING, in de II. Pr.
BLUSCH, in Bluschen, bij LÉSCH, in de II. Pr. | |
BO.BOCH, in Bochel, gibbus, tuber, bij BUIG, in deze Pr.
BÓD, in ons Bód, oblatio pretii &c; en gebód, mandatum, &c; zie in ons vorige BIED, in deze Pr., en in Bódde, dolium; bij BOOT inde II. Pr.
BOED, in † Boede, Casa; en Boedel, inboedel, supellex; bij BÓUW, in de II. Pr.
BOEG, BOECH, in ons † Boechel, gibbus, tuber, Boeg, en † Boecht, navigii latus ad proram; Boeg-spriet, antenna anterioris veli; Boeg-seerden, Boegs-gaerden, Boeg-Scheren, remigando trahere navem grandem è scapha; zie in ons volgende Worteldeel BUIG, in deze Pr.
† BOEGT of † BOECHT, zie bij ons volgende BUIG, in deze Pr., en bij BUICH in de II. Pr.
BOEY, Casa, tugurium &c; zie daer van bij BÓUW, in de II. Pr.
BOEK, als in Boeke, fagus, & glans faginea; Boek, Liber; Boek-hóuden, scribam agere, enz.; en Boek-weit, fagotriticum; Boekel, ansa, fibula; en Boekeler, Clypeus; en Boekerael, zie bij ons vorige BAK, in deze Pr.
BOEL, in ons Boelgéld, zie daer van in BEL bij de II. Proeve; en in Boel, inboel &c, bij BÓUW, in de II. Pr.
BOER, als in ons Boer, Boersch, Boerde, Boerte, Boerten enz.; zie daer van bij ous BÓUW, in de II. Pr.; en in Boerdink, zie daer van bij BEER, in de II. Pr.
BOES, in Boesen, Boes-man, en Boest, zie daer van bij BOOT, in de II. Pr.
BOET, in Boetse, tuber &c, zie daer van bij BOOT, in de II. Pr.
BOG of BOCH, in ons Bocchel, gibbus, tuber; Bogt, flexus, sinus &c; zie in ons volgende BUIG, in deze Pr.
BOGT of † BOCHT, zie bij ons volgende BUIG, in deze Pr., als mede bij BUICH in de II. Pr.
BOK, in ons Bokking en Bokkerael; zie daer van in ons vorige BAK in deze Pr.
BOK, in ons † Bok, Corporis curvatura, in- | |
[pagina 131]
| |
clinatio; Bok, Hircus, & aries militaris; Bokken, inclinare se, Bokking, Halex fumata; en Bokkens, allusiones facetae; zie daer van bij ons volgende BUIG, in deze Pr.
BOL of BÓL, in ons † Bol, taurus, bos; garrulitas; en Ból, globus, sphaera, caput, &c; en Bol, Tumidus, fungosus; en Bollink, asellus piscis; en † Bollen, I. CL:, nugari, & volvere; en Bollaerd, homo futilis; † Bóller, balista; Bollegéld, merces pro admissura tauri, &c; Ból-aérzen, praecipitare &c; hól-bóllig, indomitus; Ból-wérk, propugnaculum, enz,; zie daer van bij BELL in de II. Pr.
† BOLD en † BÓLD, in † Bolderen, intonare &c; en † Bóld, audax; zie daer van bij BELL, in de II. Pr.
BOLG, in ons verbólgen, iratus, enz.; en in ons † Bólge, fluctus maris, procella, zie bij ons BELG in de II. Proeve, en in Bolg, asellus piscis; zie bij BELL, in de II. Pr.
BOLK, in Bolken, mugire; en Bolk, asellus piscis; zie daer van bij BELL, in de II. Pr.
BOLST, in ons Bolster en Bolsteren, zie bij BELL, in de II. Proeve.
BÓLT, in ons † Bólt, obex, sagitta, femur; Bólt-aerzen, Bólta spelen, praecipitare; Bólten-bóóm, sambucus; zie daer van bij BELL, in de II. Pr.
BON, in ons † Bonne, vicus, regio urbis; en Bonne-mééster, vici praefectus; en Bonne-gezeten, vicum urbis inhabitans; zie daer van bij ons vorige Wortel-deel BAN, in deze Pr.
BOND, in ons † Bond, verbond, foedus &c; Bondel, fascis &c; en Bondelen, colligare; Bondsel, fasciae; Bondselen, fasciis ligare; Bonder, jugerum, Bondig, firmus &c; † Bonde, operculum dolii, enz.; zie bij ons vorige BIND, in deze Pr.
BONN, in ons Bonne, coassatio, tabulatum, & vicus; en Bonnét, Pileus, orthiax, &c; zie daer van bij ons BIND, in deze Pr.
BOOD, in ons Bode, nuntius, famulus, &c; Bood-schappen, nunciare; † Boden, citare; † Bodel, carnifex; Bodem, fundum; Bodemery, foenus nauticum &c; zie daer van bij ons vorige BIED, in deze Pr. en in † BODE, casa, bij BOUW in de II. Pr.
BOOG, enz:, in ons Boge, Boog, Bóóg, en Bogel &c, zie bij BUIG, in deze Pr.
† BOOK, in ons † Boke, concavitas &c; Bokel, ansa, fibula; en † Boken, Batuere, &c; zie bij BUIG, en BAK, in deze Pr.
BOOL, in † Bôlink, intestinum fartum; zie daer van bij BIED, in deze Pr.
BOOM, fundum vasis aut navis; zie daer van bij BIED, zn deze Pr.
BOOR, zie daer van in BEER bij de II. Proeve.
BOORD, zie daer van by BEER, in de II. Proeve.
† BOOST, in † Booste, † Boosten &c, bij BOOT, in de II. Pr.
BOOT, zie in de II. Pr.
BOR, enz; in ons Borrelen, Bórdelen, Borbelen enz.; zie daer van bij BEER, in de II. Proeve.
BORB, in ons † Borbelen, scaturire, bij BEER, in de II. Proeve.
BÓRD, in ons Bórd, cholera, & asser, tabula &c; Bórde, Bórdene, onus, fascis; Bórdésse, projectum ligneum, Bórdelen, exaestuari, tumultuari; Bor- | |
[pagina 132]
| |
déél, ganea; † Bórdenen, onerare; zie daer van bij BEER, in de II. Pr.
BORG, BÓRG, in ons Bórge, fidejussor; Bórgen, mutuare &c, enz.; Borg, Borgt, castrum &c; Borg-zaet, incola castri, Borger, cives; † Borg-spél, apodidrascinda, enz., zie bij ons vorige BERG, in deze Pr.
BORK, in † Bork, cortex; en † Borkel, Lacinia, zie bij BEER, in de II. Pr.
BORN, in ons Borne, aqua siliens, fontana; en Bornen, adaquare; zie bij ons BERN, in de II. Proeve.
BORS, BORZ, in ons † Bors, † Borze, crumena. & mercatorum conventus; zie daer van bij ons BEER, in de II. Pr.
BORSCH, zie bij BEER in de II. Pr.
BORST, in ons Borst, pectus; en Borst, juvenis; zie bij ons BEER, in de II. Proeve; als mede bij ons vorige BERST in deze Pr.; en in ons Borst, fractura; en Borstel, pecten setaceus &c; zie bij 't vorige BERST, in deze Pr.
BORT, in op-bortelen, Exaestuari, &c; zie bij BEER, in de II. Pr.
BÓSS, in † Bósse, umbo, & pulsus, en Bóssen, pulsare &c, bij BOOT in de II. Proeve.
BOST, in † Bostele, siliqua, en Bostelen, decorticare; bij BOOT, in de II. Proeve.
BOT en BÓT, in Botte, cadus, Bot, Botte, impulsus, protrusio, gemma, germen; Botten, trudere, protrudere, gemmare; edere, exponere, caput facere; † Bot, os, ossis; Bot, Rhombus, passer piscis; Bot, stupidus; Botterd, homo obtusus, enz.; Botten, fallere &c; Bottelink, op een Bot, subitò; Botter, Boter, Butyrum; Bótse, pulsus, concussio, & tumor; en Botsen, concutere, propellere &c; Bót geven, laxare, Bottel-bóóm, cornus; Botte, corbis dossuaria &c; Bottel, Bottélje, lagena, enz.; zie daer van bij BOOT in de II. Pr.
BÓTS, in Bótse, pulfus &c; en BÓTSEN, propellere &c; zie bij BOOT in de II. Proeve.
BÓUD, in ons Bóud, audax; zie bij BELL, in de II. Proeve.
BÓUT, in ons Bóut, obex; Bóut, femur, sagitta capitata &c; en gebraden bóut, en kermis-bóuten, rombóuten, en koorn-bóuten; zie bij BELL, in de II. Pr.
BÓUW, zie bij de II. Pr. | |
BR.BRACHT, zie in 't volgende Wortel-deel BRENG, in deze Pr.
† BRAD of † BRAED, zie daer van bij BRÉÉD, in de II. Pr.
BRAED, in Brade, Braeye, venter cruris, zie bij BRÉÉD, in de II. Pr. | |
Het Wortel-deel.BRAED, in ons BRADEN, BRIED, GEBRADEN, III. CL: 2, Assare, torrere flammis; H-D, Braten / briet / gebraten IV. CL: 2, Assare, torrefacere. In steê van ons Braden zegt men ook wel Braeyen. Hier toe onze Composita, herbraden III. CL: 2, denuò assare; en verbraden, III. CL: 2, assando carnes consumere, corrumpere; en onze spreekwijze van zyn haring braed daer niet, non illuc gremio complectitur; als of 't ware, men zal hem daer niet onthalen met gebraden' haring: of voor hem en braed men daer geenen haring.
Het Wortel - deel van, den Insinitivus laet | |
[pagina 133]
| |
zig zien in ons Brader, Bradery-hóuder m: Popinarius, cupedinarius; Bradery, f: Popina; Braed-haring m: Halex macerata; Braed-yzer, n: Crateuterium, ferrum in quo veru vertitur; Braed-panne f: A-S, braed-panne / breding-panne / frixorium, patella pinguiaria sartago; Braed-zóut, n: Sal torridus; 't gene in een weinig zeewater lang opgekookt en als gebraden word: Braed-vérken; n: Pórcellus; Braed-worst, f: Lucanica, Voorts ons † Braden, m: & † Bréd, H-D Braten, M, en ons gebraed, n: H-D, gebräte / N, pulpamentum assatum, caro assa, A-S, brad-hlaf / panis torre-factus; braed / torridus; braede / assatura; braedend, assans; en bredan, assare. Wijders met den uitgang SE agter 't Zakelijke, Deel Braey of Brae het Vlaemsche † Braeyse, Braese, Pruna, carbo ignitus, unde Gall. brase, brasier, Ital. Bragia, Hisp: Brasa, ut & Graec: βρασειν fervere. Dog ons Brade, Braeye, venter cruris, gis ik niet van dezen Stam, maer van een oud verloren Verbum afkomstig te zijn, dat in 't A-Saxisch zig vertoont, als A-S, bredan / braed of brad / gebraden II. CL: 5, extendere, auferre; om dat de kuit het breede uitzetsel van het Been is; waer van we ook spreken zullen bij BREED, in de II. Pr.
Ook zie ik ons oude † Brieden, miscere coquere, schoon 't een zelfde zaeklijk deel voert als 't Praet: van dit ons Braden, voor geene spruit aen van dezen Tak, maer als eene uitscheute van 't oude Praet: van ons Brouwen; en zie daer van bij ons volgende Worteldeel BRÓUW, in deze Pr. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BRAEF, zie bij RAUW, in de II. Pr., & bij DER, in deze Pr.
BRAEY, in ons † Braeye, venter cruris; en Braeyen, contexere rete, &c; zie bij BREED, in de II. Pr., & in Braeyse, Pruna, bij BRAED, in deze Pr.
BRAEK, in ons Brake, fractura, nausea; & lupatum &c; Braken, vomere; vlas braken, linum comminuere, nacht-braken, vigiliis rumpere membra, land-braken, novare agrum, rae-braken, crura elidere, enz.; zie bij 't volgende Wortel-deel BREEK, in deze Pr.
BRAES, in Brase, Pruna, bij BRAED, in deze Pr.
BRAEV, in Brave; zie daer van bij RAUW, in de II. Pr., & bij DER, in deze Pr.
BRAEUW, zie daer van bij 't volgende BRóUW, in deze Pr.: dog voornaemlijk bij RAUW, in de II. Pr.
BRAK, in ons Brak, aliquatenus salsum, rejiculus; en Brak, canis odorus, resimus; zie daer van bij 't volgende Wortel-deel BREEK, en WREEK, beiden in deze Pr.
BRAN & BRAND, zie bij BERN, in de II. Proeve.
BRANK; zie bij REN, zn deze Pr.
† BRAUW; zie bij RAUW, in de II. Pr.
† BRÉD, in ons † Brédse, zie bij BRIED in de II. Pr., en in † Bréd, bij BRAED in deze Proeve.
BRÉÉD; zie bij de II. Proeve. | |
Het Worteldeel.BREEK, in ons BREKEN, BRAK, GEBROKEN, IV. CL: 1, frangere, rumpere; diffringere, destruere, contundere, quassare; & destrui, rumpi, & olim Deficere; M-G, Brikan / brak (in Subj: Brekan) brukans II. CL: 3, frangere; F-TH, brechan (ook Brehhan / bi-brehhan / zi-brechan / a-brechan / AL: Prehhan); brach (in Subj: brachi) / gibrocahn II. CL: 5, rumpere, abrumpere; A-S, Brecan en a-brecan / braec of brac / brocen en gebrocen II. CL: 5, frangere; Angl: to break / brake of broke / bro- | |
[pagina 134]
| |
ken / frangere; H-D, brechen / brach (in Subj: Bröche en bräche) / gebrochen III. CL: 2, frangere, lacerare, terere, rumpi, destrui. De Composita, en van gelijken Rang, zijn ons aen-breken, exurgere, oriri; H-D, an-brechen / delibare, admordere, illucescere, & putrescere; ons af-breken, H-D, ab-brechen / defringere, abrumpere, abolere, demoliri, deficere; & olim abstinere; ons door-breken, H-D, durch-brechen / perrumpere, perfrangere; éé-breken, écht-breken, H-D, The-brechen / Moechari; gebreken, ontbreken, H-D, ge brechen / deficere, deesse, abesse, carere; ons op-breken H-D, auf-brechen / effringere, evellere, convellere, prorumpere, aperire, reserare, relinere, rumpendo aperire, & vasa colligere, solvere obsidionem, loco se movere; recrudescere, & dehiscere; A-S, uppa-braecan / rumpere, ebullire; en bij ons het op-breken van spyze, Ebullitio stomachi; waer op onze spreekwijze zinspeelt, dat zal hem niet wel op-breken, poenam dabit ejus rei: Wijders ons open-breken, reserare, aperire rumpendo; ons oude † overbreken, Overtreden, infringere & praevaricari; ons verbreken, A-S, for-brecan / H-D, ver-brechen / confringere, jus infringere; ons Uit-breken, H-D, aus-brechen / erumpere; vincula rumpere, effundi, divulgari; onze spreekwijzen Breken den zang, vulgò Colorare, diminuere; vlas breken, H-D, fiachs brechen / linum comminuere, decorticare; H-D, sich Brechen / vomere; en ons zyn woord breken, non stare promissis, enz.
De Takken, tot ons Wortel-deel van het Praesens gehoorig, zijn ons † Breke, f: Fractura, ruptura, muri labefactatio, & Egestas; A-S, brice / F, en gebrice / N, ruptura; en Gall: Breche, labefactata pars muri; bij ons ook agter-volgens haer uitspraek van de ch, Brés, Brésche. Voorts H-D, breche / F, lini decorticatorium; ons † afbreke, f: abruptio, defectio, abstinentia, & damnum; ons éé-breke, f: Adulterium; ons Breek-yzer, contr: † Brék-yzer, n: Aries ferreus; Breek-stéén, † Brék-stéén, m: Materialapidea vel caementitia, quae murorum interstitia implet; & stéén-breke, f: Saxifraga, Gall: Perce-pierre; eene Plante tusschen de rots-groeven uitgroeijende, in schijn als of ze de steenklieven verwekte; en Breek- of Brék-spél, m: Lusus interruptor; ons † Breekzaem, H-D Brechsam / nu bij ons Breekbaer, friabilis, fragilis; en ons Breker m: H-D, brecher / M, A-S, Brica / M, ruptor; met deszelfs Composita. Wijders ons † In-brék m: irruptio; † inbreke, f: irruptio, illuvies; † over-breker, m: infractor, transgressor; en ons † Breke, f: Brék, gebrék, n: voor † gebreek, defectus, egestas, languor, malum; in Plur: nog gebreken, gelijk mede in Casu Obliquo, als, in gebreke zyn, deficere; H-D, gebrech / M, & gebrechen / N, defectus; A-S, brec / necessitas; & A-S, gebrec / gebraec / fragor, rheuma; en ons gebrekig, gebrékkig, gebréklyk, defectuosus. Onze I, in plaetse van E, heeft men in ons Brike, Brikke, Flandr: Bryke, Gall: Brique, Laterculus; als gebakken van sterk geklopte en gebrokene klei: waer toe mede ons Brikke-teljoor, n: Orbis; als van zulke gebrokene klei gebakken, en daerenboven, als iet waer op men de spijze breekt en snijd; waerom 't ook in 't Fransch den naem van Trenchoir, dat is een snij-bord, heeft: voeg hier bij het A-S, brihtmen / fragmenta; A-S, bryhtm / visus imperfectus; en 't A-S, briht-hwile / momentum temporis; als een klein gebrokene wijle tijds.
Van het Imperf: Indic: & Subj: dalen af ons Brake, f: fractura, ruptura, & tr: Nausea, vomitus; waer van ons Braken, I. CL: vomere; en vlas braken, I. CL:, linum comminuere, decorticare; A-S, bracan / braecan I. CL:, terere, conterere; & A-S gebroecan / I. CL: elidere, contundere; en ons Brake, f: malleus stuparius, vulgò lini-frangibula; als een werktuig omde schillen van het Vlas te kneuzen en breken: en 't Ysl: Brak / N, fremitus; en het Vlaemsche Brake, f: Lupatum, als zijnde een muilband om de woede te breken: wijders ons Braken, nacht-braken, I. CL: vigiliis rumpere membra; vogel-braken, I. CL: leviter dormire, instar avium; het land of den akker braken, I. CL: H-D, brachen / | |
[pagina 135]
| |
I. CL: proscindere agrum, repastinare, renovare agrum; A-S bracigian I. CL:, arare; & H-D, brach / F, prima aratio, soli proscissio, repastinatio; en ons Brakemer m: Braek-véller, m: Ensis falcatus; om mede te verbreken; en Braek-land, agger novalis, requiescens; als blijvende eenigen tijd tot herstellinge onbezaeit en gebroken liggen; waer op zinspeelt ons Adj: Braek H-D, Brach / incultus, vacuus, & tr: sterilis, semen non accipicus; ons Braek-jaer, annus novalis; waer in het bouwland gebroken blijft; ons Braek-maend, m: & f: F-TH, Brachmanoth M. H-D, brachmonat / M. Junius mensis, quo agri repastinantur; en Braek-vogel, m: Arquata, numenius, ortygometra, phaeopus; als azende op de Braek-landen, of in den Braek-maend opkomende, volgens Kiliaen. Wijders ons In-brake, in-braek, f: infractio, irruptio; legis, & aggeris infractio, huis-braek, irruptio in aedes; en ons Rad-braken, Rade-braken, Rae-braken, I. CL: Crura elidere, excarnificare in rotâ. De korte A, gelijk in den Sing: van Praet: Indic: vertoont zig in ons Adject: Brak; inter salsum & insipidum, aliquatenus salsus, alzo genaemt, het zij, als in 't geval wanneer zoete binnenwateren door een dijkbreuk van buiten met zout water besmet raken, 't zij, vermits een gebroken smaek-hebbende, gelijk men een gebroken smaek noemt, wanneer die van twee strijdige bedeelt,of vermengt is; en dus ook, om de strijdigheid, het A-S, brac / adversarius, en om de gebrokene zoutigheid, ons Brak goed, Brakke waren, merces submersae, sale sive aquâ marinâ corruptae; waer op ook eenigsints past ons † Brak, rejiculus; en Sax: Brak, cineres mediae probitatis; en Sax: Braks-brak, cineres vilissimi: hoewel ook dezen onder een Dialect verandering tot ons volgende Wortel - deel WREEK, in deze Proeve konnen betrokken worden. Wijders met A ons Subst: Brak m: Brak-hond, m: H-D, bracke / M, Canis resimus, odorus, sagax, vulgò Bracchus; unde Gall: Braque, Ital: Bracco; om de holligheid der Neuzen, als gebroken zijnde; waer toe ook ons Brak-neuzig, resimus; en 't H-D, Bräckin / F, canicula, canis foeminina; & tr: puella lasciviens, foemina delinquens. Nog heeft men dit Wortel-deel in 't gemelde Ysl: brak, fremitus; en 't A-S, broechme, strepitus.
Maer, dat ook dezen van de IV. CL: I. wel eer de lange zagte O of OE of EU, en korte scherpe O en U, in Praeterito gevoert hebben, kan men zien bij onze Gronsl: II. Verhand: § XIII. Hier toe dan ons Breuke, † Broke f: en Breuk, m: Fractura, ruptura, ruptio, hernia, rima; Enterocele; & tr: legïs fractura, peccatum, culpa; & H-D, Bruch / Hernia; en ons Breuke, Broke, f: ook Breuk-géld, † Brók geld, n: H-D, Bruch / M, mulcta; als de boete der Wet-brekinge; waer toe ons Brokig, Breukig, delinquens; en waer van ons † Broken, † Breuken, † verbroken, † verbreuken, I. CL: in 't Oud-Geldersch ook verbroeken, I. CL: legem frangere incurrere multam, mulctari. Voorder Ons af-breuk, m: & f: H-D, ab-bruch, M, abruptio, damnum; & olim, abstinentia, defectio; in-breuk, m: & f: irruptio; Legis & Constitutionum infractio; en 't A-S, brocunge / contritio; en ons † Brókke f: Brók, m: H-D, Brocke / F, brocken M, frustum, bolus, turunda; M-G, ga-bruko / fragmentum; A-S, broc / grumus; en A-S, bryc / fragmentum: waer van ons Brókken, I. CL: H-D, brocken / I. CL: in bolos frangere; en inbrókken, I. CL: H-D, Ein-brocken / I. CL: infriare, interere, & tr: devorare; en ons Adject: Brokig, † Brokel, † Brókkel, nu Brókkelig H-D, Bröckelicht / Angl: Broukle / brikle / friabilis; waer van ons Brókkelen, I. CL: H-D, Bröckelen / I. CL: in micas frangere. Volgens de gedaente en zin schijnt ook hier toe betreklijk ons † Broke, † Breuke, consuetudo, usus; gemeenlijk genaemt † koren en broken, leges & consuetudines; als of 't zeggen wilde, door gewoonte ingebroken; dog wettiger, agt ik, kan men dit afleiden van 't oude † Bruiken, † Brook, † gebroken, II. CL: 2, frui, occupare; waer van in onze II. Proeve, bij 't Wortel-deel BRUIK te zien is. Maer, gelijk het breken der dingen uit eene al te sterke buiging ontstaet, en gelijk de breuken eene bogt en kromte maken, zo vertoont zig ook dusdanig een overdragt in ons † Brók- | |
[pagina 136]
| |
zaem, lentus, flexibilis; en † Broken, I. CL: flectere, incurvare, pandare; en in 't AL: ke-proganer / incurvatus; waer toe ons † Broke, † Breuke, bulla, torques monile, colli ornamentum, quale gestant Equites Ordinis; bestaende mede uit kettingagtig gebrokene deelen. Wijders, even gelijk wij ons gebrék, gebreke van 't Wortel-deel van den Infinit: ontleent hebben, zo vind men in 't A-Saxisch Takken met dezelfde overdragt van zin uit het Praeter: als A-S, broc / broh / brocu / AEgritudo, labor, miseriae; en A-S, bröclice / aeger, aegrè; waer van 't A-S, Brocan / brocian / I. CL:, rumpere, opprimere, vexare; voor, ongemak en quelling aenbrengen. In tegendeel vertoont zig wederom de A-S, e of oe uit het Praef: of gewoone Praeter: tegens onze OE uit het oude Praet:, als in het A-S, broeccoe / brec / broec / H-D, bruch / M, bij ons Broek, f: Ysl: brook / F, femoralia lumbare, braca, & bracca, Ysl: broekur / braccae, plur:; F-TH, bruohha / cingulum; en F-TH, Bruoh-hah / Zona, AL: Pruah / femoralia; & AL: Pruah-hac / bracile; verdienende dezen naem, of om dat hare gedaente uit vele gebrokene stukken bestaet; of om den tusschenbreuk der twee pijpen, of 't vervangen van de scheidinge der dijen; of om 't ombuigen en sluiten om de lendenen; gelijk het F-TH, bruohha / cingulum, & het F-TH, bruohhah / Zona, schijnen te willen aenduiden, en ons † Broken, flectere &c; daer mede overeenkomt. Immers dit schijnt zeker genoeg, dat de Broek een dragt is geweest van de oude Gallen en Noordsche Volkeren ontleent, gelijk Vossius in zijn Etymologicum aentoont, waerom hij dit Latijnsche Braca, Bracca, van 't oude Gallische of van onze Benaming oorspronkelijk rekent. Nog vertoont zig mede de OE, in ons Broek, m: Broekland, n: H-D, bruech / M, Palus, Paludes, 't welk ik ook hier toe t' huis wijze, als geteelt of vergadert wordende in de lage gebrokene gronden, terwijle van hooger landen door het uitlekken van Rivieren en Beekjes derwaerts spoelt de meêgesleepte ruigte van bossen beemd en riet, en aldaer stil te samen zakkende, eenen moeras-grond uitmaakt: gelijk ook A-S, broca / brooc / rivus, rivulus; als door de breuken der Rots- en Klei-gronden heen spoelende, en onderweg de broek-slijk of ruigte met zig voerende. Dat ook uit dezen zelfden Stam ons Brug, Brugge, f: bij sommiger Dialect ook Brégge, Ysl: Bruu / F, Pons, in steê van Brukkige, Breukige, contr: Brukge, & Euph: Brugge komt, geven niet duisterlijk te kennen het H-D, Brück / brücke F, en A-S, bric / bricge / brycge & brigge, Pons; daer de K of C nog volledig in plaets van onze verloopene G komt, als mede het boven-gemelde F-TH of Alam: ke-proganer, incurvatus; waer bij in 't Praet: Partic: dit verloop van c of k, in g, al gevonden word: verdienende ons Brugge dezen naem, of om de kromte der bogen, even als bij ons † Broken, flectere; of, als bestaende uit stukken en brokken, die van bovene gedekt en te samen gevoegt zijn, om de afgebrokene weg over 't Water of over Rotsbreuken te konnen vervolgen; of om dat ze allereerst slegts van afgescheurde en afgebrokene takken van Boomen gemaekt geweest zijn, om over de kleene beek jens en gruppels te komen, even gelijk in 't H-D bruch / M, ramus viridis arboris; of om de gebrokene doorzicht en doorvaert onder de Bruggen, in tegenstellinge van eenen gesloten' dam: dit zij dan om een, of meer, of alle deze redenen te gelijk. Immers ons Vlaemsche, Vriesche, en Geldersche Brugge, f: boterham, panis butyro illitus, wil ook, zo mij dunkt, niet anders zeggen als een afgesneden of afgebroken stuk broods. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BRÉÉUW, in Brééuwsel, spuma lethalis; zie daer van bij RAUW, in de II. Proeve.
BREID; zie bij BRÉÉD, in de II. Proeve.
BRÉK, in ons Brék, gebrék enz.; zie hier boven bij BREEK, in deze Pr.
BRÉN; zie BÉRN, in de II. Proeve. | |
[pagina 137]
| |
Het Worteldeel.BRÉNG, in ons BRÉNGEN (oul: ook BRINGEN), BRACHT of BRÓCHT, GEBRAGHT of GEBRÓCHT, V. CL: ferre afferre, apportare, conducere; & tr: propinare; M-G, Bringan / brahta / brahtans / V. CL: afferre; F-TH, bringan / brahta / gibraht / IV. CL: afferre; A-S, bringan / broht / gebroht en broht IV. CL: afferre; H-D, bringen / brahte (in Subj: brächte) / gebracht / V. CL: afferre. Hier toe ons aen den dag bréngen, palam facere, in lucem proferre, revelare; ons Aen-bréngen, H-D, an-bringen / apportare, adducere, nunciare, & accusare; waer toe ons Aen-brénger, m: Delator, index, & accusator; ons Af-bréngen H-D, abbringen / deducere, avocare, evertere; ons By-bréngen, H-D, bey-bringen / adducere, allegare, in causam vel excusationem adducere; & olim circumvenire, circumducere dolis; ons Deur-bréngen H-D, Durch-bringen / transigere, & tr: prodigere; waer toe ons Deur-brénger, m: Decoctor; dit deur beteekent hier weg, verloren, verteert, gelijk men zegt hy is deur, abiit, aufugit; en hy is 'er deur, pervasit, & bona decoxit: ons in-bréngen, H D, Ein-bringen / inferre, introducere; ons om-bréngen, circumducer; en ons † om-bréngen, verquisten, prodigere; en om-bréngen, om den hals bréngen, tollere de medio, interficere, met dezelfde kragt van dit OM, als bij ons om-komen, perire, als mede in 't H-D, umbringen / dissipare, prodigere, & interficere; ons onder-bréngen, t'onder-bréngen H-D, under-bringen / subigere, & pessum dare; dog ook H-D, under-bringen / promovere; en daer van 't H-D, under-bringer / M, patronus, promotor; ons op-bréngen, proferre, producere, solvere excensus, & conquirere, & proferre reditus; dit OP beteekent hier zo veel als voor den dag of bij één: en ons † op-bréngen, consumere; dit OP komt voor verteert; dus zegt men ook 't is op, consumptus est; en ons op-brengen, opvoeden, educare; dit OP beteekent hier tot op een bequamen ouderdom en staet. Wijders ons over-bréngen, transferre, deferre, proferre, inferre, trajicere, transigere; & olim prodigere; zyn leven over-bréngen, degere vitam; waer op zinspeelt ons veel over-bréngen, transigere vitam multis miseriis, vel periculis obrutam; H-D, uber-bringen / gerere, perferre; waer van 't H-D, uber-bringer / M, tabellarius, legatus; iemand te récht bréngen, errantem corrigere; ons toe-bréngen, M-G, to-bringan / H-D, Zu-bringen / adferre; ons verbréngen, locum mutare, in alium ferre locum; volbréngen, F-TH, bol-bringan / H-D, Doll-bringen / perficere, absolvere, consummare, exsequi, met een Praep: Insep: zonder accent, en zonder GE in Praet: Part: als volbragt consummatus; dog vòl-bréngen, impletum reddere, in Praet: Part: vol gebragt; en ons voor-bréngen, H-D, Dor-bringen, proponere; ons voort-bréngen, producere, proferre; & exhibere; H-D, fort-bringen / promovere, auferre; en ons uit-bréngen, H-D, aus-bringen / efferre, exportare, expromere; manifestare, spargere secreta; en zoo verder nog meer anderen. Behalven de bovengenoemde Substant: Verbalia met den uitgang ER, zijn'er van dezen boom ook nog met INGE, als Brénginge, f: H-D, bringung / F, latio, portatus, gestatio, enz.
Van het Praeterit: ken ik geene spruiten dan het H-D, Wetter-bracht / M, spiramen, respiraculum; zijnde een Lucht-leiding in de Mijnen gebruiklijk, om wind en frissche lucht daer in te brengen. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BRÉS, in ons Brés, Brésche; zie bij ons vorige BREEK, in deze Pr.
† BRÉST; zie daer van bij ons vorige BERST, in deze Pr.
† BRÉT; zie bij † BRIED, of BRIET, in de II. Proeve.
BREUK, in ons Breuke, Breuk, fractura, mulcta, bulla; en † Breuken, incurrere multam, en zoo voort; zie | |
[pagina 138]
| |
bij 't vorige Wortel-deel BREEK, in deze Proeve.
† BREUK, in ons † Breuke, consuetudo &c;zie daer van bij ons vorige BREEK, dog voornaemlijk bij ons BRUIK, in de II. Proeve.
† BREUSCH; zie daer van bij † BRIED, in de II. Proeve.
† BREUZ, in ons † Breuzelen &c; zie bij † BRIED, in de II. Pr.
BRID, in Bridse & † Bridsel; zie bij † BRIED, in de II. Proeve.
† BRIED, zie bij de II. Proeve.
† BRIED, in ons † Brieden, coquere cervisiam; zie bij 't volgende BROUW, in in deze Proeve.
BRIEF, zie daer van bij RYV, in deze Pr.
BRIESCH, zie daer van in ons volgende BROUW, in deze Pr.
† BRIET, of BRIED, zie bij † BRIED, in de II. Proeve.
† BRIEUW, zie daer van bij 't volgende Wortel-deel BROUW, in deze Pr.
BRYZ, in ons Bryzelen, zie daer van bij † BRIED, in de II. Proeve.
† BRIK, in ons † Brikke, † Brike, laterculus; zie bij 't vorige BREEK, in deze Proeve.
BRIL, in Brillen, refrenare; zie bij BREED, in de II. Pr.
† BRING, in ons † Bringen, ferre, adferre &c; zie bij ons vorige Wortel-deel BRENG, in deze Pr.
† BRINS, in ons † Brinsen, hinnire; zie bij † BERN, in de II. Pr.
† BRIT, in † Britte, frustum sive pars cespitis; zie bij † BRIED, of BRIET, in de II. Proeve.
BRÓCHT; zie bij ons vorige BRÉNG, in deze Proeve.
BRÓD, in ons † Bródde, indecorus, & sordes &c; Bródden, Bróddelen, olim resarcire res veteres & obsoletas, nunc ineptè operari; en † Bróddier, podex turpis &c; en † Bródsch, fragilis; zie daer van bij † BRIED, in de II. Pr.
† BRÓDSCH, BRÓSCH; zie bij † BRIED, in de II. Proeve.
BROED, BROEY; in ons Broeden, Broeyen, & Broeder; zie daer van in 't volgende BROUW, in deze Pr.
BROEK, in ons Broek, bracca; en Broek, palus; zie daer van bij ons vorige BREEK, in deze Pr.
BROEM, in ons Broem, Broemsel, spuma, sordes rerum decoctarum; zie daer van bij 't volgende BROUW, in deze Proeve; & † Broemen, parasitari, bij RUIM, in de II. Pr.
† BROES, in ons † Broesen, tempestuosum ventum stare; zie daer van bij 't volgende BROUW, in deze Pr.
BRÓK, in ons Brókke, Brók, frustum &c; Brókken, in bolos frangere; Brókkel, Brókkelig, friabilis; Brókkelen, in micas frangere; † Brókzaem, lentus, flexilis; zie bij ons vorige BREEK, in deze Proeve.
† BROM, in ons † Brom, spuma, sordes rerum decoctarum; zie daer van bij 't volgende BROUW, in deze Pr., en in Brommen, zie bij RUIM, in de II. Proeve.
BRONN, in ons Bronne, Bron, aquae siliens, fontana; zie bij † BERN, in de II. Proeve. | |
[pagina 139]
| |
BRÓÓD, in ons Bróód, panis &c; † Bróódling, convictor, domesticus; zie bij † BRIED, in de II. Pr.
† BROOK, in ons † Broke, fractura; peccatum, mulcta, torques, monile; en † Broken, mulctari; & flectere, &c; zie bij ons vorige BREEK, in deze Pr.
† BROOK, in ons † Broke, consuetudo, usus; zie daer van iets bij ons vorige BREEK, dog voornaemlijk bij † BRUIK in de II. Proeve.
† BROOSCH, † BROOTSCH, BRÓSCH; zie daer van bij † BRIED, in de II. Pr.
† BROOZ, in † Brozel, mica, & friabilis; en † Brozelen, in micas frangere; zie daer van bij † BRIED, in de II. Pr.
BRÓS, BRÓSCH, zie daer van bij † BRIED, in de II. Proeve. | |
Het Worteldeel.BRÓUW, in ons BRÓUWEN, oulings BRIEUW nu BROWDE, GEBROUWEN, nu VI. CL: (eertijds aen die van onze III. CL: gelijk), generaliter, Miscere, confundere; & specialiter, Coquere cervisiam; waer toe onze spreekwijzen van Wyn Bróuwen, intermiscere vina; iet quaeds bróuwen, malum, dolum, bellum coquere, moliri clanculum. A-S, briwan / coquere; & A-S, browen / coctus; dog in 't H-D, Brawen / brauen / I. CL: coquere cervisiam, & malum. Het Mengen is de eigentlijke Grondbeteekenis, voornaementlijk omtrent vogten, gelijk men nog huidendaegs alle onder-een-mengen van vogten den naem van Bróuwen geeft. Met regt is die dan op het Bróuwen (coquere cervisiam) als in 't bijzonder sedert toegeëigent; aengezien 'er Mout, Haver, en ander graen of kruid onder-een-gemengt, en in het water, om uit te trekken, te broeden gezet word; waer nae dit Uittreksel, gekookt en gaer gemaekt zijnde, den naem van Bier ontfangt. De zin van 't vermengen steekt ook nog uit in 't Fransche Brouiller (confundere) dat mede van dezen Stam ontleent is.
Het Wortel-deel van ons Praesens vertoont zig in ons Bróuwer, m: H-D, Brauer / M. Ysl: Bruggare / M, cervisiarius; ons Bróuwerye, f: Bróuwhuis, n: Officina cervisiaria; Bróuwte, f: Bróuwsel, n: Coctura cervisiae; als mede, O in U verloopende, in ons † Bruuwe, † Brue, & Euph: † Broeye f:, en met een Walschen Staert † Bruwét, jus, jusculum, liquamen, puls, vulgò Brodium; waer van 't Gall: Brouet, bruet, Ital: brouetto, brodo, brodetto; A-S, briw / broth / & brug / H-D, Brühe / Angl: Broth / jus, liquamen. Deze wegsmelting van de W, en 't weder inklampen van D, of Y, (of ook wel g in 't A-S en Ysl:) schoon zulke gevallen te schaers zijn, om voor een Dialect-regel te verstrekken, blijkt egter hier in deze Voorbeelden zeker genoeg, en vervolgt ook in ons † Broede, † Bruede, Broeye f: Jusculum calidum, als een uittreksel door kokend water uit eenige spijs of kruiden; gelijk ook A-S, bryde / extractio; en A-S, brode / concretio; waer van ons Broeden, † Brueden, nu Broeyen, I. CL: H-D, brühen / I. CL: calida perfundere, fervente aqua aspergere, fervefacere; & tr: Fovere: en gelijk de zin van Broedinge met heet water niet oneigentlijk overgegaen is tot allerhande koestering en warmhouding, zo schijnt hier uit mede gesproten te zijn ons Broeden, Broeyen, I. CL: fovere, & incubare ovis vel pupillis; waer toe ons Broed-ey, n: Ovum incubationi destinatum, ovum incubatum, quinetiam Ovum urinum, generationi ineptum; ons Broedig, Broeds, Broeysch, A-S, brodige / incubans; en Broedsel, n: Pullities, foetura, & pullus, enz. En, of ons Broeder, m: M-G, brothr / en brothar / A-S, brother / brothor / Angl: brother / F-TH, bruoder / bruother / bruder / en AL: pruader / H-D, bruder / Kimbr: Ysl: & Dan: Broder / Frater; 't gene volkomentlijk volgens ieders Dialect het zelfde Wortel-deel heeft, niet mede hier toe behoort, is zeer bedenkelijk; 't zij dat men zie op de eenerleiheid van gestagt, vermits van eene zelfde Ouders opgequeekt en gekoestert, gelijk ook A-S, brod | |
[pagina 140]
| |
proles; of, 't zij men agt geve op het natuurlijke verband en onder-een-menging van Belang; van welk Broeder wederom gekomen is ons † verbroederen & verzusteren I. CL: Fratribus & sororibus mortuis, hereditatem aliis cognatis deferre.
Dezelfde letterwisseling van W in D laet zig ook zien in ons † Brieden, I. CL: coquere cervisiam; dat van een verloren Subst. uit het oude Praeter: ontleent is geweest.
Gelijkstammig met het bovengemelde Broeden, Broeyen, Broen, & † Brueden, calida perfundere, fervefacere, vertoont zig mede het H-D, Brodem / brodel / brudem M, exhalatio, vapor; waer van 't H-D Brodemen / brodelen / I. CL: vaporare, exhalare; en ons Broem, Brom, m: Spuma, sordes rerum decoctarum; als komende in steê van † Broewem of † Broedem, en uit koken en opzieden ontstaende; waer van ons † Broemen, I. CL: spumare; waer van ons Broemsel, spuma, sordes rerum decoctarum; en, volgens de gemeene Dialect wisseling van O of OE in U, ons Brumstig, fervens, & tr: lascivus; en verder, met den uitgang S, in plaets van M; en verwisseling van U, in UI, ons † Bruis, f: H-D, brause / F, spuma, aestus; waer van ons Bruisen, I. CL: & Flandr: Pruischen, I. CL: H-D, brausen I. CL: spumare, exaestuare, bullire, infervere cum murmure, & tr: strepere; en Bruistig, ardens, fervens, & tr: lascivus; en met behouding van de OE,ons oude † Broesen, I. CL: aestuare, tempestuosum ventum flare; Ysl: thad brimar / aestuat; dog van dit Bruischen, zie mede bij † RIES in de II. Proeve.
En, wederom uit het Wortel-deel of liever 't Zakelijkedeel van het oude Praeter: met IE, ons † Briesch voor † Briedsch of † Brieuwsch, aestuans, lascivus; waer van ons Brieschen, I. CL: hinnire, & rugire; als spruitende uit eene opziedende geilheid of woede: gemeenlijk word dit van 't gehinnik der paerden gezeid; maer te mets ook van 't gebrul der Leeuwen; waerom men in der Staten Bijbel I. Petr: V. 8. vind, een Brieschende leeuw (Leo rugiens) die alles zoekt te verslinden.
Onverandert en vollediger vind men dit Worteldeel BRóUW in ons Bróuwen, I. CL: literam R confusè proferre; dog hoewel de oude beteekenis van ons Bróuwen, confundere, niet qualijk hier op past, egter zou ik dit tellen onder de klanknabootsende Woorden, boertenderwijze genomen, om dat zig dit gebrek van uitspraek zeer sterk bij dit woord laet hooren: waerom men ook ons Verbum Breyen, I. CL: in dezelfde beteekenis met gelijk gewigt van rede gebruikt. De Rotterdammer maekt wel eenig onderscheid van uitspraek tusschen Brouwen, coquere cervisiam; en Brouwen, literam R confusè proferre; nemende de O van den eenen wat doffer als van den ander; maer dit schijnt mij slegts een Dialect-verschil te zijn. Het Wortel-deel Bróuw vertoont zig eindeling ook in ons Bróuwe, Braeuwe, wénk-bróuwe & wénk-braeuwe, f: H-D, brauen / brauwe / Angl: browe; A-S, bruwa / broewe / brewe / bregh / brehge / & ofer-browa / & ofer-bruga / supercilium, palpebra; van welk wederom met een Walschen staert ontsproten is ons † Brouwieren, I. CL: speculari, contemplari; als eigen aen de genen die sterk toekijken, dat ze de Wenk-braeuwen digt bij-een trekken. Dog de gemeenschap van zin en oorspronk tusschen dit Bróuwe, en ons Bróuwen, miscere &c; weet ik nog niet nae te sporen; maer zie verder iets daer van bij ons volgende RAUW in de II. Proeve. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.† BRUD, † BRUED, zie daer van bij † BREED, in de II. Pr.
BRUG, in ons Brugge, Pons; & panis butyro illitus; bij ons vorige BREEK, in deze Proeve.
BRUY, in ons Bruyen, vexare; zie daer van bij † BRIED of † BRUID, in de II. Proeve. | |
[pagina 141]
| |
BRUID, in ons Bruid, sponsa; en Bruidegom sponsus zie in † BREED bij de II. Pr.
† BRUID, in ons † Bruid, colluvies &c; en Bruiden, vexare; zie daer van bij † BREED, dog voornaemlijk bij † BRIED, in de II. Proeve.
BRUIK, in de II. Proeve.
BRUIN, in ons Bruine, anguina &c; Bruin, fuscus; Bruinèren, polire &c; zie bij † BERN, in de II. Proeve.
BRUIS, in ons Bruisen, spumare, exaestuare; zie daer van bij ons vorige BROUW, in deze Pr., en bij RIES, in de II. Pr.
† BRUK, in † Brukge voor Brugge, zie daer van bij 't vorige Wortel - deel BREEK, in deze Pr.
† BRUM, in ons † Brummen, Brummelen, I. CL: rugire, mugire; zie daer van bij RUIM, in de II. Proeve.
† BRUN, in † Brune, anguina &c; zie bij † BERN in de II. Pr.
BRUS, in ons Brussen, vexare; en Brusk, ferox, praeceps; zie daer van bij † BRIED in de II. Proeve.
† BRUUW, BRUW, BRUE, in ons † Bruwe, † Brue, † Bruwét, jus, liquamen; zie bij 't vorige BROUW, in deze Proeve. | |
BU.BUER en BUERT, zie daer van bij BOUW, in de II. Pr.
BUET, in † Bueten, zie bij BUICH, in de II. Proeve.
† BUICH, zie bij de II. Pr.
† BUICHTE, BUITE, zie bij BUICH, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.BUIG, in ons BUIGEN (oul: ook BIEGEN), BOOG (oul: in Sing: mede BÓÓG, in Subj: BOGE), GEBOGEN, II. CL: 2. flectere, flecti, pandare & pandari, incurvare & incurvari; & tr: se subjicere. F-TH, Biugan / buog of boug Ec / gibogan of gibugan / II. CL: 2, flectere; A-S, beogan of bygan of bugan / beag (in Subj: buge) / bugen en gebogen II. CL: 1, flectere, & colere; H-D, Biegen en Beugen / bog (in Subj: böge) / gebogen / II. CL: 2, flectere; hoewel ook H-D, Beugen / I. CL: flectere. Voorts Ysl: Biuga of Bioga / baug / bogenn / II. CL: 2, curvare flectere. Hier toe onze Composita af-buigen, deflectere; deur-buigen, flectendo frangere; in-buigen, inflectere; om-buigen, circumflectere; knie-buigen, genu flectere; over-buigen, obflectere; neder-buigen, reclinare; toe - buigen, flectendo conjungere; voor-over-buigen, procurvare; verbuigen, pandare, flectendo perdere, & violare, enz.
Tot het Wortel - deel van 't Praesens behoort het reedsgedachte H-D, beugen I. CL: flectere; en ons Buigagtig, Buigzaem, H-D Beugig / biegig / beugsam / biegsam / facile flectens; & tr: docilis; ons Buiger m: H-D, beuger / bieger / M, flector, & tr: domator; ons Buiginge, f: H-D, beuging / biegung / en biege / F, en gebiege / N, curvatura, flectio, curvamen; het A-S, beogole / beogul / consentiens; het H-D, biegel / arcus; waer van 't H-D, biegeln / biegelen I. CL: arcuare, & specialiter, arcuare lintea; gelijk men wel eer de kragen met kronkelbogten maekte. Wijders het A-S, bige / byga / angulus, sinus, arcus; waer van 't A-S, bigean / gebigean I. CL: incurvare; en 't A-S, biegodan I. CL: coronare; & 't A-S, bignesse / flexus; als mede A-S, bicnian / bycnian I. CL: nutu oftendere.
Tot het oude Praet: Indic: behoort ons BóóG, m: Arcus, corona; A-S, beage / beah / corona; F-TH, boug / AL: Pauch / monile; waer aen niet qualijk gelijkt het Fransche Bague, & Ital: Bagua, bij ons op de Fransche wijze ook genaemt Bagge, f: | |
[pagina 142]
| |
Monile, torquis Bacca; hoewel dit mooglijk van 't Latijnsche Bacca ontleent is; dog tot onzen Stam behoort het Kimbr: Baug / circulus, annulus; en 't Kimbr: Baugsete; digiti, quasi dicas Annuli sedes; waer van ons † Boogen, † neder-boogen, I. CL. A-S, beagian I. CL: incurvare, inclinare; en het F-TH, bauhnan / bouhnan / I. CL: innuere, capite flexo, nutu ostendere; AL: Zua-pauhnan I. CL: adnuere; en ons in-boo-gen I. CL: arcuare, pandare; en ons † Bóóg-zaem, flexibilis. Maer met de zagte O, passende op het hedendaegsche Praet: Indic: & Subj:, of in een gelijkwaerdige Dialect-verandering met EU of OE, vind men ons Boge, f: Boog, f: & m: Arcus, corona, & fornix; A-S, boga / Arcus, fornix, cauda; Ysl: boge / M, arcus; en Ysl: Bugur / curvatura; H-D, Bogen / bögen / M, arcus, flexum cornu; & tr: camera fornix; waer toe ons † Veurboge, f: Antilena; en Regenboog, m: Ysl: Regnboge / M, iris, arcus caelestis; en waer van ons Bogen, † Beugen, I. CL: H-D, Bögen / I. CL:, flectere, arcuare; en ons Bogen, I. CL:, jactare, gloriari; als zijnde nog geen verstorven gebruik, dat de Pocchers een roemkrans uitsteken, of dat men 't roemwaerdige met eenen krans bekroont. Wijders ons † Bogel, Beugel, m: Hemicyclus, numella, & annulus; en Bogel-Bane, f: Arca, sphaeristerium; alwaer men den Bal of Kloot door eenen Beugel drijft; waer van ons Bogelen, Beugelen, I. CL: arcuare, & ludere sphaerâ per annulum; H-D, bögeln / I. CL: arcuare, sinuare, inclinare, & se submittere. Tot ons Boge behoort ons arm-boog, elleboog, cubitus; en graed-boog, radius nauticus; ons † Beuge, f: Junctura artuum; en 't A-S, boc-sum / obediens; als buigsaem zijnde. Voorts met den uitgang T, en inkorting van de lange O, ons Bogt, f: ook oulings † Bugt, f: flexus, Flexuosum iter, angulus, sinus; septa, interseptum; Eminentia, tuberculum; en overdragtelijk ons Bogt, f: Multitudo; als een gantschen omtrek en menigte verbeeldende; en Bogt-agtig, flexuosus; A-S, bog-eht / arcuatus; waer van ons Bogten, I. CL: en in de bogt springen, saltare, gaudio frui puerorum instar, & bacchari. Daerenboven, met de terminatie EL, ons Bogchel, Bocchel, † Boechel, m: Gibbus, tuber; waer van overdragtelijk ons Bocchelen, Bucchelen & † Boechelen, I. CL: niti, conari sub onere, Gall: se courber. Verder ons Boeg, m: ook Bogt & Boegt van 't schip, navigii latus utrumque, ad proram; H-D, buch / M, curvatura; ziende op de wederzijdsche kromte voor aen 't Schip: dus op eenen boeg zeylen, uno tractu velificare; naemlijk zonder op den anderen boeg van 't Schip over te wenden: hier toe ons Boeg-lyn f: Funis bolidis; en Boeg-spriet, f: Antenna anterioris veli; waer van 't Gall: Beauprè; waer toe mede ons Boeg-seerden, I. CL: of liever zo anderen zetten Boegs-gaerden of Boeg-scheren, I. CL: funi ac remigando è scapha protrahere navem grandem: die Boegs-gaerden zetten, kunnen 't afleiden van † gaerden, trahere funi; afkomstig van † gaerde, lorum angularis pedis velarii; en die Boeg-scheren verkiezen, moeten dit scheren afkomstig agten van ons † schere, arcta extensio; zijnde Boeg-schere dan zo veel als een Touw of Lijn strak aen den boeg gespannen.
Daerenboven vertoont zig onze korte O en U of OE (mits met eene verandering van G in K, even gelijk hier voor al in 't A-S, bicnian / nutu innuere, en 't A-S, boc-sum / obediens) in ons † Bok, † Buk, m: Corporis curvatura, inclinatio; H-D, buch / M, curvatura; waer van ons Bokken, Bukken, I. CL: inclinare se; waer toe mede 't H-D, bückling / M, inclinatio corporis cum civilitate & reverentia. En, niet ongevoeglijk schijnt ook uit dezen Stam te vloeijen onze naem van Bok, m: Hircus, caper; H-D Bock / M, hoedus; A-S, bucca, caper; waer van ook 't Fransche Bouc, & Ital: Becco (Hircus), als wien het Bokken, en van onderen met de horens te stooten, bijzonder eigen en gemeen is; waer toemede ons Bok-agtig rieken, H-D, böckzen / böckenzen / böckelen / I. CL: olere hircum: en indien men op den onaengenamen stank ziet, zo zou hier eenigsints op kunnen passen ons Bokking, Bukking, f: H-D, böckling / bückling / M, ook bij ons † Boks-haring, ha- | |
[pagina 143]
| |
lex fumata; als of het quame voor stink-haring; maer, behalven dat de reuk van Bok en Bukking niet wel overeenkomt, zo agt ik meerder egt te zijn onze hier voor gedane afleiding van Boek of Buk bij 't Wortel-deel BAK. Dog beter schijnt mij hier toe te passen ons Bokkens, steekwoordtjes allusiones facetae, als zijnde met een geestigen draei en op eene verbogene wijze toegeschoten; als mede ons Bokse f: Campestre, bracca & caligae follicantes, nauticae caligae; 't zij om de buigsaemheid van 't leder, of om datze van Bokken-leêr gemaekt worden. En, dewijl we hier boven overtuiglijke proeven hebben der verwisseling van de G in K bij dezen Stam, zo schijnen mij voor het naest ook hier haer oorspronk te willen zoeken, ons † Boke, Beuke, f: Concavitas, convexitas; en † Boke, † Beuke, f: F-TH, Buuch / buch / M, A-S, buce / nu bij ons Buik m: H-D, bauch M, venter, alvus; & tr: Gremium Templi, Navis concavitas; & Tunica sine manicis & collari; Thorax & truncus corporis; alles om de holligheid en bultige bogten; en daer van † overbuiken, verbuiken, I. CL: onerare ventrem, saburrare; en, uit het kromgebogen staen der Waschters schijnt mij ontleent te zijn ons † Buiken I. CL: Lintea lixivio purgare sive lavare; en † Buikster f: Lotrix; & † Buiksel, n: Lavatio lixivio, Gall Buée, Ital: Boccata. Dat men bij ons nu Buik in steê van 't oude † Boke gebruikt, strijd hier niet tegen, om dat Buik zo wel uit het Praes: van dezen Stam, als Boke uit het hedendaegsche Praeter: Imperf:, en 't H-D, bauch uit het oude Imperf: kan gesproten zijn. Wijders van Beuke, concavitas, schijnt afkomstig ons Beuken, † Boken, I. CL: H-D, bocken / I. CL: batuere, tundere; naemlijk zo sterk slaen, dat 'er bulten of kuilen uit ontstaen, hoewel men tegenwoordig op alle sterk en geweldig slaen met hamer of vuist &c, den naem Beuken past; waer toe ons Beuk, m: Ictus; en Bok, m: Aries; als zijnde een krijgstuig, om de mueren aen stukken te beuken; en mogelijk ook daer van het oude † Bokene, phantasma, spectrum; als ziende op de razende gemaekte bulderspoken; gelijk in diervoege ons Bietebauw & Boesman, larva, spectrum, mede tot het bonzen en razen zijn thuis te wijzen, als te zien is bij ons Boot, in de II. Pr. En, wederom op de holle bogt of knobbeligheid ziende, ons Boekel, † Bokel & Bokkel, m: Angl: buckle; Ansa, fibula, bulla, Gall: Boucle; gelijk men ook bij ons een dikke haerkrul eenen Boekel noemt; en ons Boekel, † Bokel m: Nodulus; & tr: umbo, Gall: Boucle; waer toe ons Bokeler, Boekeler, Beukelaer, Beukeler m: H-D, Bockler / M. Angl: Buckler, Kimbr: Buklare, Clypeus, Gall: Bouclier; F-TH, Bukelere, pelta parma; als ziende op de holbogtigheid van 't schild; of anders, zo 't van Boken, Beuken, batuere, afdaelde, zo is 't om de slagen en beuken af te keeren. Hoewel anderen meenen, dat ons Beukeler, Beukelaer komt voor Bokkenleer, als of de Ouden zulk leder voornaemlijk daer toe gekoren hadden. Dog dit gevoelen vlijt niet wel met de zagtheid van accent op onze terminatie ER of AER; behalven dat ook ons Leder, Leer, A-S, lether / Ysl: ledur, corium, volgens de Dialect onzer zagte E, niet met Laer of Lare beantwoord word. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.BUIK, in Buik, venter &c, enz.; zie hier boven bij BUIG, in deze Pr. BUIS & BUIST, zie daer van bij BOOT, in de II. Pr.
BUIT, in ons ruile-buiten, en Buitelen; zie daer van bij BUICH, in de II. Proeve.
BUK, in ons Bukken, inclinare se; zie bij ons vorige BUIG, in deze Pr.
BUK, in ons Bukking, halex fumata, zie daer van bij ons vorige BUIG, dog voornaemlijk bij ons Worteldeel BAK, beiden in deze Pr.
BUL, in ons Bulle, Bul, Tuarus, Bulle-man, Bulle-bak, persona, larva, spectrum, manducus; zie daer van bij † BEL, in de II. Proeve. | |
[pagina 144]
| |
BULD, in Bulderen, intonare &c; en Bulderbas, intonator; zie daer van bij † BELL, in de II. Pr.
BULG, zie bij † BÉLG, in de II. Pr.
BULK, in ons Bulken, mugire, boare; en † Bulke, Thorax; & † Bulken, inclinare se; en † Bulkte, culcitra; zie daer van bij † BELL, in de II. Pr.
BULST, in Bulster, culcitra stramentitia; zie daer van bij † BELL, in de II. Proeve.
BULT, in ons Bult, gibbus, tuber &c; Bulte, Bult-zak, culcitra stramentitia; zie daer van bij † BELL, in de II. Pr.
BUND, in ons † Bund, vinculum, foedus &c; Bundel, fascis; Bundelen, colligare; † Bundsel, fasciae; † Bundselen, fasciis ligare; Bunder, jugerum; zie bij ons vorige BIND, in deze Pr.
BUNN, in ons Bunne, coassatio, tabulatum; zie daer van bij ons vorige BIND, in deze Pr.
BUR, in ons Burrie, feretrum; † Burde, onus; zie bij ons † BEER, in de II. Proeve.
BURG, in ons Burg, Burgt, Castrum &c; Burg-wal, fossa munimenti, &c; Burger, civis, enz.; zie bij ons vorige Worteldeel BERG, in deze Pr.
BURN, in Burne, fons; bij BÉRN, in de II. Proeve.
BUSS, in ons Busse, bulla &c; en Bussen, contundere &c; zie daer van bij † BOOT, in de II. Pr.
BUST, in ons BUSTEL, siliquae folliculus; zie daer van bij † BOOT, in de II. Proeve.
BUT, in ons † Butse, concussus, contusio; Butsen, pulsare &c; † Butsen, sarcire; † Butte, cadus, cophinus; † Butseel, uter, vas vinarium; en Butter, Butyrum, Buttel, arbutum; zie daer van bij † BOOT, in de II. Proeve. |