| |
Derde zang
Bladzijde 43, regel 1.
‘Wat wondere kogel wordt ginder bewogen?’
‘De siderische of ware omloopstijd van Saturnus duurt 29 jaren jaren, 166 dagen, 23 uren, 16 minuten en 32 sekonden. Zijn gemiddelde middellijn bedraagt 15.507 geogr. mijlen, gelijk aan 9.022 middellijnen van de Aarde. De wenteling om zijn as geschiedt, uit de waarnemingen van eenige donkere vlekken afgeleid, in 10 uren 29 minuten en 17 seconden. Het gewest om de polen vertoont een afwisseling in de terugkaatsing van het licht, welke afhankelijk is van de jaargetijden op Saturnus. De pool-gewesten worden namelijk in den winter helderder van licht, een verschijnsel hetwelk het wisselend sneeuw-gewest van Mars herinnert. - A. von Humboldt, Kosmos, III.
| |
| |
‘Het merkwaardigste dat Saturnus ons biedt, is haar ring. Deze bestaat onbetwistbaar uit twee, volgends Bond (te Cambridge in de Vereen. Staten van N. Amerika) en volgends Dawes (te Maidstone in Engeland) zelfs uit drie concentrische ringen, welke door tusschenruimten van elkander gescheiden zijn. De buitenste ring heeft een middellijn van 38000 geogr. mijlen en een breedte van 2600 mijlen. De binnenste ring meet 33300 mijlen, bij eene breedte van 3700 mijlen. Tusschen den buitensten en binnensten ring ligt een klove van 400 mijlen breedte, door welke heen Derbam zelfs kleine sterren gezien wil hebben. In deze klove ligt de derde ring, welken Bond en Dawes, door een derde gedeelte van den omtrek der Aarde van elkander gescheiden, meenen gezien te hebben. De afstand van de binnenzijde der ringen tot de oppervlakte van Saturnus bedraagt ongeveer 5000 mijlen. De dikte der ringen zou, volgends sommigen, de 20 mijlen niet te boven gaan; volgends andere opgaven bedraagt die over de 100 mijlen.’ - Dr. W.F.A. Zimmermann, De Aardbol.
| |
Bladzijde 43, regel 5.
‘Haar middellijn is 't, reeds bekoeld en versteven,
Toen 't lichaam dier waereld nog dampte in den gloed.’
‘De bol van Saturnus is oorspronkelijk insgelijks in geheel ge- | |
| |
smolten toestand en derhalven vloeibaar geweest. Tegelijk heeft hij zich met groote snelheid om zijne as gedraaid en hierbij was hij, ten gevolge der hitte en uitzetting aan zijnen aequator, zoo groot als thands zijn ring is. Nu begon hij langzaam te bekoelen. Daar echter uitgestrekte massa's eerder bekoelen dan dicht op elkaâr gepakte, moest de aequator van Saturnus als een stijve ring zweven, terwijl de overige deelen nog vloeibaar gebleven waren. Terwijl nu bij de verdere afkoeling de massa inkromp, was de aequator reeds zoo stevig en vast, dat hij den bol in zijne verkleining niet volgde: derhalven bleef de aequator van Saturnus als een stijve ring zweven, terwijl de bol zelf van lieverlede kleiner werd, inkromp, en eindelijk geheel losgemaakt van den voormaligen aequator, zijn tegenwoordige gestalte verkreeg. Deze verklaring wordt ten deele daardoor versterkt, dat men door nauwkeurige waarnemingen ontdekt heeft, dat de ring eigenlijk uit een groot aantal gescheidene, elkaâr omgevende ringen bestaat, die alle op de gezegde wijze achtereenvolgends den aequator der planeet uitgemaakt hebben, en telkens na hunne verstijving en het verder inkrimpen en afkoelen der planeetenmassa, als steeds kleiner en kleiner wordende ringen om den nog kleiner geworden kogel achterbleven.’ - A. Bernstein, Phantasie Reise.
| |
| |
| |
Bladzijde 43, regel 8.
‘Een schaduw slechts wisslend, tot eenigsten groet!’
‘De ringen zijn, evenals de Saturnus-kogel, op zich zelf donkere en door de zon verlichte lichamen. Men ziel op hen de schaduw van Saturnus, even als hunne schaduw op het middenlichaam.’ - Böhner, Kosmos, II.
| |
Bladzijde 44, regel 1.
‘Ik nader. Hoe traag trekt ge, als aarzlend, mij aan!’
‘De dichtheid der massa van Saturnus is achtmaal geringer dan de gemiddelde dichtheid onzer aarde, waardoor dan ook de aantrekkingskracht zooveel minder wordt dan bij ons. - Böhner, Kosmos, I.
| |
Bladzijde 44, regel 5.
‘Gij, honderdmaal grooter dan zij.’
‘Saturnus oppervlakte is 95, haar lichamelijke inhoud 928 maal zoo groot als die der Aarde; daarentegen is hare massa nog niet honderdmaal zoo groot als die der Aarde. - Dr. Zimmermann, De Aardbol.
| |
| |
| |
Bladzijde 44, regel 8.
‘Daar treedt reeds de zon door de nevelgordijnen.’
‘Op Saturnus vertoont zich de Zon aan het oog 10 maal kleiner in doorsnede dan wij haar op Aarde aanschouwen, en verspreidt er een 90 maal zwakker licht, dan bij ons. Natuurlijk staat de warmte die zij er opwekt, daarmede in gelijke evenredigheid, zoodat wij mogen besluiten, dat op Saturnus, zelfs in den zomer, een gevoelige koude heerscht. Tengevolge van de grootere helling (nagenoeg 30 graden) van Saturnus as op zijn loopbaan, zijn op deze planeet de jaargetijden en klimaten iets gelijkmatiger verdeeld dan op Uranus. Evenwel de beide gematigde luchtstreken hebben er te samen slechts een uitgebreidheid van 60 graden, waaruit volgt dat de heete en de beide koude saamgenomen, zich over een oppervlakte van 120 graden uitstrekken. De gematigde luchtstreken op Saturnus omvatten dus niet meer dan een derde van zijn om vang, terwijl zij op de Aarde er de helft van uitmaken. - Dr. Ebrard, Nat. Hist. Briefe.
| |
Bladzijde 44, regel 15.
‘'t Zijn bergen van lucht, grauwe spooksels, niets meer!’
‘Bij de zoo buitengewoon geringe en naar de oppervlakte afnemende dichtheid van Saturnus (veellicht nauwlijks 3/5 van de dicht- | |
| |
heid des waters) is het moeielijk zich een voorstelling te maken van den toestand ten aanzien der bestanddeelen of van de stoffelijke geaartheid des planeetenlichaams, of zelfs te beslissen of deze geaartheid werkelijk vloeibaarheid, d.i. beweegbaarheid der kleinste deelen, of wel vastheid veronderstelt. De sterrenkundige, die de tocht van Krusenstern vergezelde, Horner, wil dat de bergen van Saturnus uit dampmassa's en dampblaasjens bestaan.’ - Von Humboldt, Kosmos, III.
| |
Bladzijde 46, regel 4.
‘Behalven door het ringsysteem wordt deze reusachtige Planeet ook nog omzweefd door acht manen, wier namen, naar Herschell's voorslag, de volgende zijn: 1) Mimas, 2) Enceladus, 3) Thetis, 4) Dione, 5) Rhea, 6) Titan, 7) Hyperion, 8) Japetus. Als men de verblindende Saturnusschijf met een scherm bedekt, is 't mogelijk ook de kleinste van deze trawanten door een tamelijk scherpen verrekijker te ontwaren.’ - Dr. Böhner, Kosmos, I.
| |
Bladzijde 48, regel 9.
‘Zoo hier de Menschheid leven moest,
het leven werd haar sterven.’
‘Des winters werpt de ring, in plaats van Saturnus te verlichten,
| |
| |
op die zijde der planeet die alsdan van de zon afgewend is, een schaduw, die, vijftien jaren achtereen, zich over een oppervlakte van eenige millioenen vierkante mijlen verspreidt. Welk een verschrikkelijke duisternis en welk een strenge koude moet dit niet veroorzaken! Hierdoor nu wordt de gematigde luchtgesteldheid aldaar geheel vernietigd, en om die reden is het niet te denken, dat er op Saturnus, even als op Uranus, een blijvende plantengroei en geregelde landbouw mogelijk is. En wat de bewoners betreft - zoo die er zijn - dezen zouden, om te kunnen blijven bestaan, telken halven Saturnus-jare, d.i. alle 15 aardjaren, hunne woonplaatsen verlaten en naar de tegenovergestelde helft van den bol verhuizen moeten. - Doch uithoofde der menigte wolken en dampen, waarin Saturnus aanhoudend gehuld is, acht men het niet onwaarschijnlijk, dat deze bol uit een halfvloeibare massa bestaat.’ - Dr. Ebrard, Nat. Hist. Briefe.
| |
Bladzijde 49, regel 3.
Gewoekerd met den korten Dag.
‘Er bestaat op Saturnus een groote onevenredigheid tusschen het lange jaar, dat 29 van onze jaren bedraagt, en de buitengewoon korte dagen, die niet langer zijn dan 10¼ uur. Een geheele win- | |
| |
terdag in de gematigde luchtstreek duurt maar drie uur. - Dr. Ebrard, Nat. Hist. Briefe.
| |
Bladzijde 54, regel 5.
‘'t Zijn nog altijd de eigen boomen,’ enz.
‘Bij 't schrijven dezer regels deed zich onwillekeurig de invloed gevoelen van een bladzijde uit Scheffer's Laienbrevier, vroeger door mij nagevolgd, en uitgegeven in mijne Dichtwerken, Leyden bij A.W. Sythoff, 1863, III deel.
|
|