| |
Tweede zang
Bladzijde 27, regel 9.
‘Het erkende bestaan van Uranus, die groote ontdekking van William Herschell, heeft het getal der zes Hoofdplaneeten, sedert duizenden van jaren alleen bekend, het eerst vermeerderd en de middellijn van het Planetiesch Zonnegebied meer dan verdubbeld.
| |
| |
Uranus werd op den 13den Maart 1781, bij het onderzoek van een kleine sterrengroep in de Tweelingen, aan den voet van Castor, toevallig ontdekt. De scherpzinnige ontdekker bemerkte, dat de lichtsterkte van het nieuwe hemellichaam naar mate van meerdere vergrooting aanmerkelijk afnam, terwijl zij bij de vaste sterren van gelijke (van de 6de tot de 7de) grootte dezelfde bleef. - Herschell noemde Uranus, toen hij zijn bestaan in den beginne aankondigde, een komeet, en het was eerst door den vereenigden arbeid van onderscheidene geleerden, dat de elliptische loopbaan van Uranus en zijne geheele planetische elementen, met een bewonderenswaardigen spoed werden bepaald.’ - A. von Humboldt, Kosmos, III.
| |
Bladzijde 28, regel 7.
‘De planeet Uranus ontfangt, wegends haren grooten afstand van de zon, 360 maal minder licht dan de Aarde: desniettemin vertoont zij zich reeds bij matige vergrooting even helder als Saturnus.’ - Dr. A.N. Böhner, Kosmos, I.
| |
| |
| |
Aldaar, regel 17.
Verschijnt zij daar,’ enz.
‘Uranus is eene der verstverwijderde Planeeten. Volgends Hansen bedraagt de gemiddelde afstand van Uranus tot de Zon 396½ millioenen geographische mijlen. Van onze Aarde is Uranus 380 millioen mijlen verwijderd. Zij is 82 maal grooter dan onze Aarde. De zonnestraal, die zijn weg van de Zon naar de Aarde in 8 minuten 18 sekonden aflegt, heeft tot zijne reize naar Uranus 2 uur 35 minuten en 42 sekonden noodig. De Zon zou den bewoneren van Uranus 400 maal kleiner dan onze Aarde schijnen. De omvang van Uranus' baan bedraagt 2460 millioen mijlen. Het langste menschenleven is voor Uranus slechts een jaar, want deze planeet behoeft 84 jaren, 5 dagen, 19 uren, 41 minuten, 36 sekonden, om haren loop rondom de Zon slechts één enkelen maal te volbrengen. Wanneer de leeftijd der Uranus-bewoners, even als die der menschen op onze Aarde, zeventig of tachtig jaar duurde, zou een 84 jarige Uranus-burger 7056 onzer jaren oud zijn. Een spoortrein met de snelheid van 4 mijlen in een uur, zou tol een omloop in de baan van Uranus 70205 jaren noodig hebben.’ - Dr. A.N. Böhner, Kosmos, I.
| |
| |
| |
Bladzijde 29, regel 11, enz.
‘Zij vliegt om de assen -
‘Bij Uranus ontdekt men duidelijk eene zeer sterke afplatting, welke bewijst dat deze Planeet zich met groote snelheid om een as moet wentelen die nagenoeg evenwijdig loopt aan de vlakte van hare loopbaan.’ - Prof. F. Kaiser, Sterrenkunde.
| |
Bladzijde 30, regel 11.
‘Uranus - zegt Herschell, de zoon - is door 4, waarschijnlijk door 5 of 6 satellieten omgeven. [Volgends Böhner is dat cijfer sedert tot 8 geklomen.] Zij bieden een groote, tot dusverre nog nergens in het zonnestelsel aangetroffen bijzonderheid aan: namelijk die, dat, terwijl alle satellieten (die van de Aarde, van Jupiter, van Saturnus), zoowel als alle Hoofd-planeeten, zich van het Westen naar het Oosten bewegen, de satellieten van Uranus zich van het Oosten naar het Westen bewegen.’ - A. von Humboldt, Kosmos, III.
| |
| |
| |
Bladzijde 32, regel 3.
‘Een ster als een graflamp...
en 't scheemren houdt aan.’
‘Daar Uranus ongeveer twintigmaal verder van de Zon verwijderd is dan de Aarde, is het zonlicht op deze planeet dus ook vierhonderdmaal zwakker dan bij ons. De zonneschijf vertoont zich slechts zoo groot als bij ons Venus, en verspreidt er, zelfs op den heldersten dag, slechts een schemering als die onzer maneschijnnachten. Daar met de verwijdering van de Zon ook de warmte van het zonnelicht op gelijke wijze als de lichtende kracht afneemt, zoo brengt het zonnelicht op Uranus een vierhonderdmaal zwakkere verwarming te weeg.’ - A. Bernstein, Phantasie-Reise im Weltall.
| |
Bladzijde 34, regel 7.
‘Welkom ons, gij wensch des Dichters:
‘“Mocht het soms, bij 't hoogst genot,
Liefelijke Scheemring wezen
in Uw zalig Huis, o God!”’
De hier bedoelde Dichter is wijlen mijn vriend B. Ph. de Kan- | |
| |
ter, die zijn dichtstukjen: ‘Aan de Schemering,’ in de Aurora voor 1841, aldus besluit:
‘Scheemring, blijf gij mijn vriendin! Reik vaak mij de lier in uw schaduw;
Adem uw teederst gevoel mijne gezangen dan in.
En - zij die wensch mij vergund! - moog' dáár, in der Zaligen woning,
Soms bij het heiligst genot lieflijke schemering zijn!’
| |
Bladzijde 35, regel 9.
‘'t Was de kreet der Natuur, die op 't bloedige veld,
Van het tastbaarste donker omgeven,
Eens tot Jupiter klom uit de ziel van den Held:
“Geef ons Licht! laat bij 't Daglicht ons sneven!”’
Een tastbare duisternis had eensklaps het leger der Grieken bedekt, en belette' hen te strijden. Toen riep Ajax uit, niet wetende wat te beginnen:
‘O Vader Zeus! verdrijf den nacht die ons bedekt,
En dan - verkiest gij 't - doe bij 's Hemels licht ons sneven!’
‘De stoute bede van Ajax, by Homerus, altijd zoo verheven gerekend... Hy wil noch tegen Jupiter vechten, noch omkomen, noch
| |
| |
zegt dit om hem te tergen: het: “Vader Zeus!” alleen toont reeds het tegendeel. Maar hy wil Licht, hy vraagt Licht, niets anders: maar hy vraagt het met ijver en drift, al moet hy dan ook omkomen.’ - Bilderdijk, Taal- en Dichtk. Verscheid. D. II.
- Zie ook Boileau, in zijn Traité du sublime, Chap. VII, die, de opvatting van Longinus volgende, van die van Bilderdijk eenigzins verschilt.
| |
Bladzijde 36, regel 14.
‘Aan de polen - twintig jaren
't Rijzend zonlicht, nauwlijks stralend.’
‘De eigenaardigé stand van Uranus ten opzichte van hare baan heeft ten gevolge dat de jaargetijden dáár in de grootst mogelijke mate verschillend zijn, dewijl de Zon die in het voorjaar en in den herfst in den aequator staat, en daar, even als bij ons, dag en nacht gelijk maakt, nochtans in haren zomertijd zóó hoog boven de pool klimt, dat deze haar op een hoogte van 79 graden ziet, even als de bewoners van den aequator in de lente en den herfst. Van het tijdstip af, waarop de Zon zich 10 à 11 graden boven den aequator verheft, ziet de Noordpool de Zon 42 jaren boven haren horizon, ziet haar in den loop van twintig jaren tot een hoogte van 79 graden
| |
| |
rijzen en dan weder naar den horizon afdalen; en van het tijdstip van de nachtevening af, ziet zij haar 42 jaren lang in het geheel niet meer. Hetzelfde heeft in omgekeerden zin met de Zuidpool plaats. De Jaargetijden bieden dus hier de grootst mogelijke uitersten aan, doch voor het overige is het tamelijk onverschillig waar men op deze planeet woont. Van planten en schepselen, gelijk die welke wij op Aarde kennen, kan hier geen sprake zijn.’ - Dr. Zimmerman, De Aardbol.
| |
Bladzijde 38, regel 1.
‘Hier, geen wissling der saizoenen.’ enz.
‘Het is niet te denken, dat de uitwerking der zonnewarmte op Uranus van veel belang is, en zoo hierdoor nog een afwisseling in de jaargetijden wordt te-weeg-gebracht, moet die hoogst treurig zijn: geen trapsgewijze, maar een scherpe en geduchte; want de as waarom Uranus wentelt, staat bijna 90 graden, dus bijna loodrecht, op het vlak van haar loopbaan rondom de Zon. Slechts in de naaste omgeving van de Evennachtslijn kan een soort van gematigde luchtstreek te vinden zijn. Vraagt gij of er bij zoodanige verhouding nog een plantengroei op Uranus mogelijk zou zijn, dan andwoord ik, zoo er al een plantengroei mogelijk is, moet die zeer onvolkomen wezen. Aan een geregelde bebouwing van den grond moet wel in 't geheel niet te
| |
| |
denken zijn; en hoevele factoren der ontwikkeling van den menschelijken geest, des huisselijken en maatschappelijken levens, vervallen hierdoor niet!’ - Dr. J.H.A. Ebrard, Nat. Hist. Briefe.
|
|