Taboe, ontwikkelingen in macht en moraal speciaal in Nederland
(1980)–Paul Kapteyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
4 Recente ontwikkelingenMet de constatering dat zo'n zestig jaar na hun verschijning Ot en Sien en de andere figuren van Ligthart uit het onderwijs zijn verdwenen en dat tegelijkertijd de discussie over de omgang tussen ouderen en jongeren zich weer heeft geïntensiveerd, zijn we terug op het uitgangspunt: de vraag naar het hoe en waarom van het doorbreken van de taboespanning in deze tijd. Wat gebeurt er wanneer volwassenen de angstige bescherming proberen te verminderen waarmee zij, zonder het zelf goed te beseffen, kinderen op een afstand houden van meer impulsieve gebeurtenissen? Wat gebeurt er wanneer volwassenen minder schrikken of althans minder verbiedend optreden in het geval dat kinderen blijk geven van hun geringe zelfcontrole en vechten, schelden en liegen? Wat gebeurt er wanneer volwassenen hun best doen eigen liefdesbezigheden niet te staken ook al steekt een kind zijn neus om de deur? Afgaande op de idealen van hen die het meest bij recente ‘experimenten’ betrokken waren, zou wat zich daar afspeelde als een keerpunt beschouwd moeten worden. In kringen die anti-autoritair werden genoemd, nam men zich voor om niet alleen het strenge straffen tegen te gaan, maar om eveneens die stilzwijgende angstige bescherming en conventionalisering te doorbreken.Ga naar eind42 Volwassenen moesten niet langer uitmaken wat goed is voor kinderen en hen niet langer beschermen en afhouden van wat slecht zou zijn. Kinderen moesten zelf meer ervaring opdoen en kunnen uitmaken wat zinvol is en wat niet. Ze moesten daarbij de kans krijgen hun emoties te uiten en te leren kennen zonder dat dit door volwassenen reeds bij voorbaat werd verhinderd. Zo zouden ze niet langer infantiel gehouden worden zolang ze klein waren, en eerder de gelijken worden van volwassenen. Ze zouden bovendien niet tot het zogenaamde ‘Radfahrer’-type gaan behoren dat op grond van zijn angstige en onbewuste conventionaliserende opvoeding later zijn emotionele schade wil inhalen en zelf naar beneden gaat trappen, naar boven blijft buigen en eigenlijk niet weet wat hij doet. | |
[pagina 175]
| |
De realisering van dit opvoedingsideaal zou inderdaad een keerpunt betekenen. De grotere ruimte voor kinderen zou niet langer een speelruimte zijn bij de gratie van een grotere zelfcontrole van volwassenen die de kinderen dan toch langzamerhand moet worden bijgebracht. Maar of het zo ging? Het is zeer goed mogelijk dat met de grotere ruimte voor kinderen bepaalde gevoeligheden verminderden en kinderen vrijer hun gang konden gaan. Het is echter de vraag of deze grotere ruimte geen hogere eisen van zelfcontrole aan de volwassenen stelde, waaraan de kinderen op hun beurt toch moesten leren voldoen. Het is mogelijk dat de vernieuwers van nu, soortgelijk aan die van vroeger, in hun strijd als omgekeerde ‘fietser’ - wat zoveel wil zeggen als dat iemand trapt naar boven en buigt naar beneden - meer oog hadden voor het grotere gemak in de omgang tussen mensen dat afnemende machtsverschillen hun boden, maar minder kijk hadden op de grotere zelfbeperking die daar eveneens mee gepaard ging, en dat zij zo ook in de omgang met kinderen de nadruk legden op de grotere speelruimte en het sterkere gevoel van verbondenheid, maar de grotere psychische afstand minder scherp zagen. | |
Over de taboedoorbraak tussen volwassenen en kinderenWat ook min of meer bij voorbaat de mening over de veranderingen in de omgang tussen volwassenen en kinderen moge zijn, het lijkt weinig discutabel dat ook nu de zorg en aandacht voor kinderen en andere jonge mensen in versneld tempo is toegenomen. Een duidelijk voorbeeld biedt het onderwijs. De groei daarvan, die opnieuw samenging met een uitbreiding van overheidsfuncties en economische activiteiten, bood steeds meer kinderen steeds langer een ruimte waarin zij min of meer vrijgesteld zijn van ‘normale’ verplichtingen, maar waarin zij tevens verplicht zijn te leren. De groei maakte hen minder afhankelijk van hun ouders en familie, maar meer afhankelijk van staatsdeskundigen en van de door hen vastgestelde en bewaakte, algemeen geldende regels. Deze verandering en verdere ontwikkeling gold voor bijna alle maatschappelijke groeperingen. Sommigen bepleitten haar echter het meest. Zij geloofden erin en geloofden in meer ervan. Zij geloofden niet alleen in een verdere spreiding van kennis en macht, maar ook in een doorbreken van de taboespanning en het is de vraag | |
[pagina 176]
| |
in hoeverre met de grotere aandacht voor kinderen ook inderdaad de psychische afstand met zijn beschermende functies verminderde. De pleitbezorgers behoorden meestal niet tot de hogere groepen en evenmin tot de lagere, maar wel tot de snel gestegen middengroepen en dan vooral tot diegenen die zelf bij het onderwijs of ander sociaal-cultureel werk waren betrokken. Zij raakten met hun min of meer experimentele omgang met kinderen in het nieuws en uit het verloop van hun ‘experimenten’ zijn enige conclusies te trekken. | |
Agressiviteit; een ‘experiment’Een treffend inzicht in de aard van de actuele spanningen en problemen in de verhouding tussen volwassenen en kinderen biedt de veranderende omgang met speelgoedgeweren en wat zich verder als agressief speeltuig aandient. Eerder werd weggehouden en verboden wat nu in zekere zin wordt toegestaan. Voor een goed begrip van dit soort ‘experimenten’ volgt eerst een blik terug. De schrik en schaamte die volwassenen overvalt wanneer kinderen blijk geven van hun onverholen lust in het uitdrukken van ogen, in het opensnijden van de buik, in vergiftigen en doodmaken, is niet van alle tijden. Toen de maatschappelijke interdependenties en daarmee de geweldsmonopolies minder ver ontwikkeld waren, was het gebruik van geweld en de daarmee verbonden lusten en lasten meer een onderdeel van het dagelijks leven. De zelfcontrole en daarmee verbonden gevoelens van schaamte en schuld waren minder sterk. Mensen schrokken wel van getrokken messen en voelden zich gekwetst als ze pijnlijk geraakt werden, maar die woorden sloegen op wat er lijfelijk gebeurde en hadden nog minder een overdrachtelijke betekenis. Met de toenemende pacificatie veranderde dit. Vooral onder middengroepen die minder dan de adellijke bovenlagen in vechten hun leven zagen en die veel meer dan de onderste lagen wat te verliezen hadden, ontstond een weerzin tegen het gebruik van geweld, die zich uitdrukte in het verbieden en weghouden van brute praktijken. Dit gebeurde eerst nog met mate. Vechtende dronkaards, ruziemakende kinderen, kijvende ouders waren fout, maar een soldaat die het vaderland verdedigde kreeg in de achttiende- en | |
[pagina 177]
| |
negentiende-eeuwse kinderboeken lof en waardering en deed als goed voorbeeld zijn dappere plicht. De ontwikkeling zette zich echter door en in de twintigste eeuw werd gebruik van geweld meer in het algemeen afgekeurd en weggehouden van kinderen, zij het 't minst bij lagere groeperingen, tot vrij plotseling in recente tijd dit taboe werd doorbroken.
Het is zo'n vijfentwintig jaar na de Tweede Wereldoorlog wanneer in één van de nieuwbouwwijken in Amsterdam-Noord een groepje ouders, die tot de zo juist genoemde middenklasse behoren, samen met de leidsters van een kleuterschool besluiten dit geweldstaboe te doorbreken en kinderen toe te staan hun ‘wapenrusting’ ook mee naar school te nemen.Ga naar eind43 De vraag is welk inzicht dit experiment biedt in de veranderende omgang tussen volwassenen en kinderen. Een eerste en belangrijke constatering kan direct al worden gemaakt. De grotere tolerantie van de kant der volwassenen betekende geen terugval naar een lagere civilisatiegraad. Hoewel het er voor buitenstaanders wellicht naar uitzag, was er geen sprake van dat ouders hun kinderen maar lieten gaan of zich verheugden in de hevige gevechten. Zij vormden geen avant-garde van een nieuw krijgersvolk. Integendeel, zij waren tegen ‘oorlog’ en hadden daar zelf weinig of geen ervaring mee. Ze waren in die vijfentwintig jaar na de oorlog in vrede en veiligheid grootgebracht en hadden juist daarom de ruimte de agressie-onderdrukkende en taboeërende opvoedingspraktijken van hun ouders en hun eigen daarmee corresponderende afkeer van geweld discutabel te stellen. Zij probeerden uit te vinden in hoeverre die afkeer en die taboeëring inderdaad bijdroeg tot vrede en veiligheid. Het zou immers kunnen zijn dat juist het aanbrengen van die afkeer de agressiviteit op latere leeftijd des te sterker maakte en het zou omgekeerd kunnen zijn dat, wanneer zij zelf nu maar hun afkeer van kinderlijk geweld zouden tegenhouden, hun kinderen als kind reeds zouden leren omgaan met hun eigen agressiviteit en als volwassenen er minder problemen mee zouden hebben. Het experiment ging van start. Een aantal kinderen nam hun geweer mee naar school, en de ouderen keken toe. De lichte ergernis en bezorgdheid werd teruggehouden en de kinderen kregen vrij spel. Dat was geen kleinigheid. De hoop dat met het verbod ook de aardigheid van het vechten er wel snel af zou gaan, kwam niet uit. | |
[pagina 178]
| |
Er ontstond een ware bewapeningswedloop. De ouderen stonden erbij en troostten zich met de gedachte dat het maar spel was. Dat was het inderdaad. Er vielen geen echte doden, maar voor de kinderen was het echt genoeg. Ze voelden zich buitengesloten wanneer ze ongewapend waren en ze voelden zich bedreigd als hun bewapening niet op peil bleef, een peil dat in de concurrentiestrijd steeds hoger werd. Zo duurde het enige maanden. Het leven van de kinderen was vol van openlijke rivaliteit zonder dat ze blijk gaven van de verhoopte verzadiging, die als vanzelf een eind aan de vijandigheden zou maken. Toen kwamen de eerste reacties van de ouders. Zij verbaasden zich in de eerste plaats over de agressiviteit van de kinderen en in de tweede plaats over hun eigen verbazing. Hoe komt het dat ‘wij’ niet zo zijn; hoe sterk hebben ‘wij’ onszelf blijkbaar onder controle zonder het goed te beseffen. Ze gingen zich realiseren dat bepaalde taboes best mochten worden doorbroken, maar dat ze hun eigen afkeer van geweld niet graag wilden missen. Om de gevechten meer binnen de perken te brengen en om de gevoelens van afkeer over te dragen moest er iets gedaan worden. Ouders en leidsters besloten een plafond in de bewapening aan te brengen en het vechten in school aan banden te leggen. Hiermee was aan het min of meer officiële experiment wel een einde gekomen, maar aan de problemen nog niet. De scheidsrechterfunctie bleek nog jarenlang zeer belangrijk. Steeds weer laaiden de gevechten op en steeds weer zochten kinderen naar een passende bewapening wanneer zij óf bij een sterk, óf bij een zwak vriendje uit spelen gingen. Over het algemeen bleven de ouders ook in deze fase erop tegen om al te rigide te verbieden en bleven ze proberen de kinderen te doordringen van het gemene van doodschieten door een beroep te doen op hun solidariteitsgevoelens. Ze probeerden de sterkeren zover te krijgen dat zij de zwakkeren - waaronder de meeste meisjes - niet zonder meer neerwierpen, maar hen juist gingen beschermen. Het effect daarvan was, vergeleken met een doortastend verbod, op korte termijn gering. Zowel de hoop dat de agressiviteit als vanzelf zou doven wanneer ze uitgeleefd kon worden, alsook de verwachting dat kinderen vanuit zichzelf in staat zouden zijn om aan de ene kant af en toe eens lekker te schieten en aan de andere kant op tijd van ophouden te weten, bleek ongegrond. Deze tolerante opvoeding bood kinderen wel een | |
[pagina 179]
| |
grotere speelruimte, maar bleek tevens hogere eisen te stellen. De taboedoorbraak, waarbij ouderen zich flexibeler opstelden tegenover het geweld van kinderen, kon alleen pas dan door die kinderen worden gevolgd wanneer hun eerst de restricties goed waren ingeprent en zij eerst leerden wat zij dan later in zekere mate zouden kunnen afleren. Taboedoorbraken waren met andere woorden typische volwassen problemen. Zij leerden gedeeltelijk af wat kinderen eerst nog moesten aanleren.
Het feit dat ik deze conclusies uit het ‘experiment’ trek, houdt niet in dat alle betrokkenen hetzelfde deden. Het was mogelijk vol te houden dat de agressiviteit toch als vanzelf zou zijn gedoofd wanneer de ouderlijke tolerantie maar langer had geduurd. Deze bewering lijkt hierin zijn grond te vinden dat mensen bij het doorbreken van taboes niet alleen gevoelens van bevrijding ervaren en zoeken naar minder rigide leefwijzen, maar dat zij dikwijls ook geloven in een ‘natuurlijke’ spontane solidariteit tussen mensen. Zij doorzien niet hoe dit geloof zelf een hoge mate van zelfcontrole veronderstelt en hoe de realisering van een grotere solidariteit een hogere mate van zelfcontrole vereist, die door henzelf misschien wel, maar door hun kinderen nog niet op te brengen is. Deze problemen en misvattingen in de omgang tussen volwassenen en kinderen spelen in verschillende kringen, maar onder de eerder genoemde en al te vaag aangeduide middengroepen leven ze het sterkst. Vooral door hun invloed kregen openbare vertoningen, zoals tv.-uitzendingen, een sterk de-taboeërend karakter. Het was opvallend dat men zich in dit streven soms spiegelde aan lagere groepen, waarbij aan de ene kant een gevoel van solidariteit werd uitgedrukt en aan de andere kant een gevoel van bevrijding werd opgeroepen omdat de agressiebeheersing in die kringen minder sterk is en het leven er ontspannener en minder geremd uit kan zien. De spiegeling is echter nogal koket. De problemen van lagere groepen zelf zijn veel meer: hoe krijg ik mijn kinderen ‘netjes’ dan: hoe houd ik ze spontaan. Pas als het eerste enigszins bereikt is kan men zich over de-taboeëren druk maken. Het was eveneens opvallend dat men soms de meer deftige en hogere lagen in hun accent of hun kleding ridiculiseerde en daarmee associaties opriep aan een minder deftige, formele leefwijze, maar dat men geen pleidooi hield om de privileges en vrijheden van | |
[pagina 180]
| |
deze groepen uit te breiden tot de lageren. Integendeel, men zou zich daarvoor schamen en gaf zodoende blijk van grotere zelfrestricties, zonder het goed te beseffen. Een voorbeeld hiervan bieden de protesten tegen de gewoontes van jonge mensen in de studentencorpora. Daar permitteerde de mannelijke jeugd zich grofheden als vechten, met eten gooien, hoofden kaalscheren, waar de latere studenten, ondanks en juist door hun geloof in een minder stijve en ongedwongener manier van leven, niet meer de kans toe kregen of zouden willen krijgen. Op de vraag - tijdens een college in 1977 gesteld - wie van de aanwezige studenten nog wel eens vocht, volgde een verbaasd stilzwijgen. Tien jaar daarvoor vochten studenten nog wel onder elkaar. | |
SeksualiteitDe aanwijzing dat met de taboedoorbraken de aandacht voor en de speelruimte van kinderen toeneemt, maar aan de andere kant daarmee hogere eisen van zelfcontrole gepaard gaan, die kinderen nog niet en ouderen al wel kunnen opbrengen en de psychische afstand daarmee tussen volwassenen en kinderen groter wordt, lijkt door één experiment wellicht wat weinig geschraagd. Andere voorbeelden wijzen echter in dezelfde richting. Zo'n voorbeeld bieden seksuele ‘experimenten’. Voor een goed begrip hiervan volgt ook eerst een korte terugblik. Evenals de terughoudendheid ten aanzien van agressieve opwellingen zijn ook de seksuele scrupules en inhibities in de loop van de tijd sterker geworden. Zolang de machtsverschillen tussen mensen groter en hun gevoelens van onderlinge identificatie zwakker waren, stond het seksuele leven minder apart. Ook het distantiegevoel ten opzichte van eigen en andermans lichaam was geringer. Deze onbevangenheid verminderde. Mensen raakten meer op hun hoede, werden banger zich bloot te geven en gingen schrikken van minder gecontroleerde seksuele uitingen op plaatsen waar ze niet thuis hoorden. Deze ontwikkeling leidde tot nieuwe problemen, zoals die van de seksuele voorlichting. Het werd noodzakelijker én moeilijker om over seksualiteit te praten. In de achttiende eeuw kregen burgerlijke groeperingen met dit dilemma te maken. Tegen het einde van de negentiende eeuw werden de problemen meer algemeen, terwijl terzelfder tijd in de ‘betere’ en beter geschoolde kringen de voorlichting openhartiger werd. | |
[pagina 181]
| |
Zo'n vijfentwintig jaar na de Tweede Wereldoorlog lijkt deze grotere openheid zich opnieuw voorgedaan te hebben. Een nieuwe generatie, over het algemeen afkomstig uit stijgende middengroepen, kreeg een grotere bewegingsruimte en keerde zich tegen de eigen opvoeding en de sterke schaamte waarmee veel van wat met sex te maken had onbesproken bleef. Zij vonden dat er wel over sex gepraat moest worden. Blote mannen en vrouwen mochten van hen best op de tv. Deze minder angstige houding en omgang riep bij anderen en ouderen door de associatie aan een minder zorgvuldige en minder gereguleerde omgang verzet op. Maar wat gebeurde er in feite? Er ging inderdaad van de nieuwe durf een bevrijdende werking uit. Men mocht meer werk maken van sex. De mogelijkheden om het elkaar naar de zin te maken namen toe. Men mocht ook openlijker omgaan met anderen dan de eigen partner zonder dat dit direct afkeuring opriep. De zelfcontrole werd zo soepeler, maar hij werd niet geringer. Hij werd groter. Ik wees er al op hoe de seksuele cultivering moeite kost - het gebruik van voorbehoedmiddelen gaat niet vanzelf, wederzijdse bevrediging vereist zelfbeheersing, een bloot lichaam dat onder meerdere ogen komt moet beter worden verzorgd. Ook de ingewikkelder emotionele relaties tussen meerdere mensen kosten hoofdbrekens en brengen hoe dan ook een grotere terughoudendheid met zich mee van gevoelens als jaloezie, gekrenktheid, zelfmedelijden. En ook hier werden de problemen vergroot doordat het sterke bevrijdingsgeloof het zicht op de grotere terughoudendheid belemmerde en men ten onrechte geloofde dat bij voorbeeld vrijer praten over sex samengaat met vaker vrijen.Ga naar eind44 Deze veranderingen speelden door in de omgang van volwassenen met hun kinderen. Ook daarin keerden de volwassenen zich tegen de eigen opvoeding en de verhulling van seksualiteit werd in woord en daad doorbroken. Ouderlijke geslachtsdelen werden minder bedekt voor kinderen en de eigen mochten betast worden zonder dat de ouders het direct verboden. De seksuele voorlichting werd minder uitgesteld en kende weinig fabels. Maar wat gebeurde er nu eigenlijk? Ook hier is duidelijk dat de vrijere omgang niet naar nieuwe Middeleeuwen voerde. De vrijere omgang vereiste juist meer aandacht en zorg van volwassenen. Ze moesten erbij zijn als er wat gebeurde, de juiste toon treffen en de juiste woorden bij de hand hebben om kinderen duidelijk te maken wat er aan de hand was. | |
[pagina 182]
| |
Voor kinderen werd het daarmee in zekere zin gemakkelijker. Ze mochten meer en hoefden minder angst uit onbegrip te hebben. Maar, en daar gaat het hier met name om, de taboedoorbraken maakten het hun ook moeilijker. Hoe ouders ook hun best deden om de schaamte van hun kinderen laag of weg te houden, de kinderen bleken na verloop van tijd preutser te zijn dan hun ouders en riepen daarmee soms hun ergernis op. Waar ouders - om een voorbeeld te noemen - hadden geleerd wat makkelijker te doen over buitenechtelijke verhoudingen, wierpen kinderen zich op als bewaarder van de echtelijke trouw. Ook op het strand of bij het wassen speelden treffende taferelen die hetzelfde conflict betreffen. ‘Waarom moet jij dat broekje nou per se aanhouden, terwijl pappa en mamma hier lekker bloot in het zand liggen. Hoe kom je toch zo raar? Dat is toch nergens voor nodig. Zo hebben we je toch niet opgevoed?’ Dat is echter de vraag. Het lijkt aannemelijk dat ouders zelf niet goed beseften hoe hun eigen vrijheid juist op een hogere mate van zelfcontrole gebaseerd was, die de kinderen nog niet konden opbrengen. Het vereist tenslotte meer inzicht te weten dat je thuis en op het strand wel, maar op straat niet naakt mag lopen. Het lijkt er kortom op dat de-taboeëring te zien is als een derde fase na de eerste van kinderlijke en in zekere zin primitieve onbevangenheid, en na de tweede van kinderlijke en in zekere zin ouderwets beschaafde bevangenheid. Zonder de eerste twee is de derde fase niet mogelijk. Voor zover volwassenen - nog - leven in de tweede fase verbazen zij zich vooral over de eerste fase van kinderlijke primitiviteit; voor zover zij - al - leven in de derde fase, verbazen zij zich over de tweede fase van kinderlijke beschaving.Ga naar eind45 Verbazen zullen ze zich blijkbaar altijd, omdat de aard van de eigen zelfcontrole moeilijk te doorgronden is. |
|