Taboe, ontwikkelingen in macht en moraal speciaal in Nederland
(1980)–Paul Kapteyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 144]
| |
Behalve de omgang tussen mannen en vrouwen vormt ook die tussen ouderen en jongeren een goed voorbeeld van het ontstaan, overdragen en doorbreken van beschavingstaboes. Zoals in het voorgaande is aangegeven, slaat het beschavingsbegrip ‘taboe’ op vanzelfsprekende vermijdingen van meer directe, emotionele gebeurtenissen en opwellingen. Deze terughoudendheid, hoewel in de loop der tijd ontstaan, aangeleerd en overgedragen, wordt door de betrokkenen zelf sterk als ‘natuurlijk’ ervaren. Zij zijn beschaafd, zonder goed te weten waarin ze precies beschaafd zijn. In contact met mensen die minder beschaafd zijn en vroeger ‘barbaren’ werden genoemd, kan deze ervaring van ‘natuurlijkheid’ soms doorbroken worden. Meestal wordt hierbij gedacht aan de kennismaking met verre en vreemde volken, maar in feite gaat het vaker om mensen binnen eigen kring, om de ‘barbaren’ die kinderen zijn. De spanning tussen deze twee groepen mensen, waarvan de een al wel en de ander nog geen taboes kent, is in sterke mate hun onderling verkeer gaan bepalen. In ons soort samenlevingen zien volwassenen zich aan de ene kant bij de komst van een kind geconfronteerd met hun eigen beschaafde gevoeligheden en zijn zij genoodzaakt in het contact met kinderen deze gevoeligheden enigszins te overwinnen, juist om ze te kunnen overdragen. Vanaf de geboorte dringt de eigen afkeer van bloed, van poep en pies tot hen door, wanneer zij door de eisen van verzorging gedwongen worden die afkeer te overwinnen. Ook later, wanneer de driftbuien, het slaan en schreeuwen, het trappen en huilen, het stelen en liegen van deze ‘barbaren’ hen met vermoeide verbazing vervult over de natuurlijke uitrusting van de menselijke soort waartoe zijzelf nota bene behoren, moeten zij de feiten onder ogen zien en zelf enigszins terugvallen op methoden die hen met schaamte vervullen. Aan de andere kant echter worden kinderen, hoe ‘barbaars’ ze ook mogen zijn, van meet af aan beschermd en voelen volwassenen zich gedwongen veel waarvan zij zelf schrikken in woord en gebaar voor hun kinderen | |
[pagina 145]
| |
weg te houden. Het doden van dieren, het vechten en doden van mensen, dit alles en nog veel meer wordt weggehouden of slechts met de nodige zelfoverwinning getoond en besproken, niet omdat kinderen van huis uit zo gevoelig zouden zijn, maar zodat ze het zullen worden. Dag in, dag uit is deze spanning tussen het overwinnen en het bevestigen van de eigen angstige gevoeligheid in de omgang tussen kinderen en volwassenen merkbaar. Soms ontroeren kinderen door de spontaniteit en onbeholpenheid die volwassenen zijn kwijtgeraakt; vaak ook klinkt een licht geschrokken en ingehouden bevel: ‘Hé, hó, nou, kalm aan maar’, of het fellere: ‘Schei uit, bah, vies, au, pas op’; met als functie kinderen te remmen, hen in te tomen met de verwachting dat zij over niet al te lange tijd zichzelf zullen inhouden zonder het goed te beseffen, en zodoende taboes hebben aangeleerd.
Net als in de omgang tussen mannen en vrouwen is deze taboespanning in de omgang tussen ouderen en jongeren in recente tijden aangevochten. In gezinsverband, op school en op de tv. werden pogingen in het werk gesteld om de ‘blinde’ overdracht meer bewust te maken, om kinderen minder vanzelfsprekend de eigen restricties en inhibities op te leggen en hen minder ver te houden van wat ouderen doet schrikken. De vraag van dit hoofdstuk is hoe en waarom deze taboespanning tussen ouderen en jongeren ontstaan is, zich ontwikkeld heeft en aangevochten werd. De vraag is ook in hoeverre het eerder gegeven beeld van taboeëring en de-taboeëring bevestigd en aangevuld wordt. | |
[pagina 146]
| |
1 InleidingHoever de meningen over de omgang tussen ouderen en jongeren ook uiteen mogen lopen, over één ding zullen voor- en tegenstanders van een ‘vrijere’ of ‘anti-autoritaire’ opvoeding het eens zijn: er zijn volwassenen en kinderen. Het bestaan van deze twee groeperingen is echter niet zo evident. | |
De vaagheid van het onderscheid tussen ouderen en jongerenWanneer men teruggaat in de Westeuropese geschiedenis en de ontwikkeling van het samenleven in omgekeerde richting volgt dan vervaagt het ons vertrouwde onderscheid tussen volwassenen en kinderen. Een aanwijzing hiervoor leveren de woorden zelf. De Franse historicus Ariès heeft erop gewezen dat in de Middeleeuwen het woord ‘kind’ in de verschillende talen wel bestond, maar de gebruikswijzen - de functies - anders waren dan de huidige. Het woord verwees niet nadrukkelijk naar de nakomelingen van ouders, en sloeg evenmin op een bepaalde leeftijdsfase waar iedereen doorheen gaat terwijl hij leert van buitengewoon afhankelijk steeds minder en anders afhankelijk te worden. Het woord drukte veel meer een sterke mate van afhankelijkheid in het algemeen uit, waar niet alleen ‘onze’ kinderen maar alle ‘mensen met een lage status’ in verkeerden.Ga naar eind1 Deze ‘kinderen’ - een knecht, een bediende, een soldaat - die jong en oud konden zijn, waren in bijna alles overgeleverd aan de Heer die over hen kon beschikken zoals het hem inviel, maar die ook als een ‘vader’ over hen waakte en veiligheid bood. De machtsverschillen tussen deze ‘vader’ en zijn ‘kinderen’ waren echter zo groot, de gevoelens van verbondenheid zo éénzijdig gericht en de mate van wederzijdse identificatie en respect daarmee zo gering, dat hun omgang in onze ogen meer op die tussen een baas en zijn hond lijkt dan op die tussen wat wij een echte vader en zijn kinderen noemen. De afwezigheid van een aantal specifieke functies die wij aan het woord ‘kind’ toekennen betekent uiteraard niet dat er geen jonge | |
[pagina 147]
| |
mensen waren die zich op grond van hun leeftijd enigermate van de rest onderscheidden. Waar het echter om gaat is dat jonge mensen van toen niet als onze kinderen waren. Alleen de nul- tot zesjarigen namen als zodanig een aparte plaats in, maar kregen daar niet de aandacht die wij kinderen tot ver na hun zesde jaar nog geven. ‘Het kind dat te zwak was om vooralsnog deel te nemen aan het leven van de volwassenen telde eenvoudig niet mee.’Ga naar eind2 De grote afhankelijkheid - waaronder de grote kans de zes jaar niet te halen en slechts één te zijn in een reeks van gestorven of nog te sterven kinderen - leverde hen uit aan de grillige zorgen van ouderen. Ze waren niet belangrijk genoeg om veel zorg en aandacht te kunnen opeisen en minder extreem afhankelijk te kunnen zijn. Wanneer de kinderen het geluk hadden de riskante, eerste jaren te overleven, werden zij abrupt kind af, zonder - zo zouden wij zeggen - echt kind geweest te zijn. Zo gauw ze in staat waren de meest primaire levensvoorwaarden zelf te vervullen - zoals eten, weten wat eetbaar is, zelfverdediging door weglopen -, zo gauw waren zij kind af en ‘volwassen’ geworden.Ga naar eind3 Maar ook dit woord is een anachronisme. Evenmin als ze kind waren geweest, waren ze nu volwassen. Ze kregen met hun entree in het ‘echte’ leven noch de rechten, noch de plichten die wij aan volwassenen toekennen. Wat ze konden en wat ze mochten werd niet zozeer bepaald door hun leeftijd, alswel door de positie van hun familie. Zo konden sommigen op zeer jonge leeftijd functies bekleden die hen als kind nog, zouden wij zeggen, een ‘vader’ deden zijn voor ouderen en konden anderen - omgekeerd - hun leven lang in een afhankelijkheid verkeren waarbij zij ‘kinderen’ bleven.
Deze vaagheid in het algemeen van het onderscheid tussen volwassenen en kinderen in de Middeleeuwen betekende ook dat de taboespanning die bij ons het verschil tussen beide markeert, zeer zwak was. Oudere mensen hielden hun directere lust- en onlustgevoelens minder sterk in. Zij lijken daardoor in onze ogen op kinderen terwijl de kinderen zelf, omdat zij minder werden weggehouden en meer mochten, ons in zekere zin ouder voorkomen. Beide groepen speelden dezelfde spelletjes die ons door hun seksuele tint voor kinderen te grof en soms, zoals verstoppertje, voor volwassenen te flauw lijken. Ook allerlei andere gebeurtenissen, zoals vrijen, vechten, feesten, geboren worden en doodgaan, die bij ons | |
[pagina 148]
| |
achter sociale coulissen zijn verdwenen, vonden plaats te midden van allen zonder dat iemand aanstoot nam.Ga naar eind4 | |
Profilering van het onderscheidTegen het eind van de Middeleeuwen en met name in de zestiende eeuw begon het onderscheid tussen ouderen en jongeren aan scherpte te winnen. Langzamerhand - eerst bij maatschappelijke bovenlagen, later over eeuwen heen meer in het algemeen - groeiden beide groeperingen verder uit elkaar. Jongeren kregen - om het voorlopig zeer compact te formuleren - meer aandacht; hun betekenis voor ouderen nam toe terwijl tegelijkertijd de psychische afstand tussen hen en de ouderen groter werd.Ga naar eind5
Evenals de ontwikkeling in de omgang tussen mannen en vrouwen, hing ook die tussen ouderen en jongeren samen met maatschappelijke processen die eerder zijn omschreven als verdichting en verlenging van interdependentieketens. In samenhang met deze verandering in de onderlinge afhankelijkheid, veranderde eveneens de aard van de problemen waar de betrokkenen zich voor gesteld zagen. Het leven werd er - om het wat simpel te stellen - in sommige opzichten gemakkelijker en in andere moeilijker op. Met de uitbreiding van het geweldsmonopolie - een onderdeel van die toenemende verafhankelijking - nam de veiligheid van het leven toe en mede door uitbreiding en differentiëring van markten groeide de produktie van voedsel en andere primaire levensbehoeften. Deze ‘vergemakkelijking’ stelde echter ook zijn eisen. Met de grotere veiligheid moesten mensen leren hun directere agressieve impulsen terug te houden, wilden zij tenminste niet in aanraking komen met de sterke hand van de centrale vorst of zijn vertegenwoordigers. Ook de groei van handel en nijverheid bracht hogere eisen met zich mee. De grotere afstanden waarover handel werd gedreven, de talrijker contacten en produkten maakten de bedrijfsvoering ingewikkelder, intensiveerden de onderlinge controle en de zelfcontrole. De handeldrijvende en neringdoende burgers moesten de gevolgen van hun handelingen over meerdere schakels heen leren taxeren en daarbij op die van anderen anticiperen. Zij moesten hun kredietwaardigheid hooghouden en hun degelijkheid bewaren, wilden zij niet in de spiraal van de onderlinge concurrentie waarin zij met zin of tegenzin | |
[pagina 149]
| |
betrokken waren, gelijk- en dus achterblijven en verdwijnen. Ook deze disciplinering ging niet vanzelf maar kostte moeite en het was deze moeite die de profilering van het onderscheid tussen jongere en oudere mensen, tussen kinderen en volwassenen en de veranderingen in hun onderlinge verkeer bepaalde.
Het verband ligt voor de hand. Er is meer tijd nodig om aan hogere eisen te voldoen. In de Middeleeuwen waren de eisen laag, de tijd om te leren kort en het onderscheid tussen volwassenen en kinderen vaag. Toen de eisen stegen, werden zij die langer de tijd hadden gehad om te leren meer volwassen en zij die deze langere tijd nog in het verschiet hadden meer kind. Beide ‘soorten’ mensen groeiden daarmee verder uit elkaar, gingen meer ten opzichte van elkaar verschillen, terwijl hun machtsverhouding en daarmee hun omgang veranderde. Met de hogere eisen die het leven ging stellen, verminderde langzamerhand het gewicht van meer primaire machtsbronnen, zoals lichaamskracht en wapenbezit, terwijl het gewicht van meer secundaire, zoals kennis en zelfcontrole, toenam. Kinderen en anderen die het niet in de eerste plaats van een sterk lichaam moesten hebben, raakten daarmee minder overgeleverd aan de min of meer toevallige, hardhandige gebaren van anderen. Zij werden met meer égards omringd en beter tegen de gevaren van het leven beschermd. Speciaal voor kinderen gold bovendien dat ouderen voorzichtiger en aandachtiger met hen omgingen, uit het welbegrepen eigenbelang dat die kinderen alleen op deze wijze de mogelijkheid kregen zelf de kennis en zelfcontrole te leren die nodig was om later de familie en het familiebezit en daarmee de oude dag van de volwassenen veilig te stellen. Kinderen kregen kortom meer, zij het afgeleide macht. Ouderen gingen meer zorg en aandacht aan hen besteden, kwamen in zeker opzicht daarmee ook ‘dichter bij’ hen te staan, maar ervoeren tegelijkertijd een grotere psychische afstand ten opzichte van hen die minder wisten, zichzelf minder in de hand hielden en nog spontaner reageerden. Voor de kinderen zelf werd het leven veiliger. Zij ontvingen meer aandacht en werden beter beschermd. Maar die bescherming had tevens bewakende functies. In de meer beschermde leeftijdsfase moesten zij die psychische afstand overbruggen. Onder dreiging en dwang moesten zij leren zich te concentreren, stil te zitten, zich beheerst te gedragen. Beide, de bescherming en de disciplinaire bewaking, hoorden bij elkaar en | |
[pagina 150]
| |
kenmerkten samen met de toenemende aandacht en afstand de veranderende omgang tussen ouderen en jongeren. Het ontstaan - of wat voorzichtiger gezegd - het sterker worden van deze kenmerken komt treffend tot uitdrukking in de twee woorden die kinderen toegevoegd gingen worden: ‘lief’ en ‘stout’.Ga naar eind6 Uit het eerste spreekt de noodzaak van bescherming, uit het tweede die van bewaking. Uit beide spreekt eveneens de aandacht en afstand. Het zijn in de eerste plaats kinderen die ‘lief’ dan wel ‘stout’ zijn en door hun gebrek aan kennis en zelfcontrole volwassenen ontroeren die zelf deze spontaniteit zijn kwijtgeraakt, soms node missen en in hun kinderen op afstand toch ervaren. Deze kenmerken van de omgang tussen ouderen en jongeren en dan met name de spanning tussen ‘bescherming’ en ‘bewaken’ komt ook tot uitdrukking in de boeken van hen die met het grotere gewicht van de opvoeding er hun beroep van gingen maken. Zij pleitten ervoor kinderen te bewaken en te disciplineren. Het zou aanbeveling verdienen om hen onder voortdurend toezicht van een pedagoog te plaatsen en naar een kostschool te sturen waar des nachts in de slaapzaal een licht brandend gehouden moest worden, opdat zij alleen datgene zouden doen wat het licht kon verdragen.Ga naar eind7 Zij pleitten er ook voor kinderen meer apart te houden en te beschermen tegen de wereld van volwassenen, die naar de mening van de pedagogen veelal nog te openlijk hun gang gingen. Kinderen moesten niet langer met volwassenen in één bed slapen. Zij moesten verre gehouden worden van hun seksuele praktijken en andere hartstochtelijke gewoonten als vloeken en gokken. Niet alleen uit praktische wenken en richtlijnen, ook uit de reflecties op hun werk en op de aard van hun ‘materiaal’, de kinderen, spreekt de spanning. Het trof hen dat, waar zijzelf zich stootten aan de brute praktijken van anderen, kinderen van deze pijnlijkheid geen last leken te hebben. Ze werden niet door een geweten geplaagd en misten elk gevoel van schuld.Ga naar eind8 Kinderen leken van nature wel slecht en moesten dienovereenkomstig behandeld worden, wilden zij tenminste ten goede keren. Onder dreiging moest hun worden bijgebracht wat blijkbaar niet vanzelf aanwezig was: een persoonlijk gevoel van schaamte en schuld. Het trof hen echter ook dat, waar kinderen het besef van ‘goed en kwaad’ misten, zij niet alleen het ‘goede’ maar ook het ‘kwade’ niet kenden. Zonder voorbedachten rade begingen zij een misstap en argeloos traden ze andere mensen | |
[pagina 151]
| |
tegemoet. Zo leken zij zuiver en onbedorven. Dat moest worden bewaard, beschermd en voorzichtig worden opgekweekt. Beide zienswijzen hoorden bij elkaar. ‘Schaamteloos’ en ‘onschuldig’, ‘stout’ en ‘lief’ werden kinderen die overeenkomstig bewaakt en beschermd moesten worden.
Men moet zich overigens geen overdreven voorstelling maken, noch van de bescherming en bewaking noch van de aandacht en psychische afstand. Zeker in de zestiende en zeventiende eeuw leefden ouderen en jongeren nog veel meer met en door elkaar dan wij gewend zijn. De omgang was nog weinig ingehouden en de dwang van het leren in onze ogen nog zeer hardhandig. Op de titelprent van een Nederlands schoolboek uit 1621 prijkt achter de meestersstoel een grote duivelskop. Een vader treedt het lokaal binnen met zijn zoontje aan de hand. Hij zegt tegen de meester: Slaet hem vrij en spaart Plack noch Roe.
Eer Ick hem elders Doe.
Zijn verzoek vindt blijkbaar gehoor, want even later komt de moeder aangesneld. Zij zegt: Ick ben schier ontsint
Ick kan niet verdragen
Dat mijn soete kint
Dus ghij hebt gheslagen!Ga naar eind9
De betrokken schoolmeester had de bekende Valcooch kunnen zijn die zelf bepleitte dat de meester ‘sal wesen een sachtmoedich man’, maar toch ook het advies gaf: De jongelingen met roeden straffende hout in den toom
Want alsmense ioncx castijt soo wordense vroom.Ga naar eind10
Waarvoor er dan al zo geslagen diende te worden spreekt uit zijn ‘artikelbrief om in de school te hanghen’: ... Die spelen om ghelt/boecken/oft leghenen praten | |
[pagina 152]
| |
... die naeckent badenLater en tot in onze tijd toe klinken deze wijsheden te grof. Mensen gingen zich verbazen en stoorden zich aan de hardheid. Ze werden bang om ‘met het kaf ook het koren uit de kinderen te slaan’.Ga naar eind12 Zij konden zich er ook over gaan verbazen hoe zijzelf, bijna ongemerkt en zoveel zachtzinniger maar blijkbaar indringender, dezelfde onhebbelijkheden hadden afgeleerd. |
|