Taboe, ontwikkelingen in macht en moraal speciaal in Nederland
(1980)–Paul Kapteyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
4 Recente ontwikkelingenIn 1976 verscheen een boek met als titel De schaamte voorbij, en met deze constatering zijn we weer teruggekeerd op het uitgangspunt van dit hoofdstuk, de vraag hoe en waarom in ónze tijd in de omgang tussen mannen en vrouwen taboes werden doorbroken, hoe en waarom veranderingen in machtsverhoudingen en zelfcontrole zich voltrokken.Ga naar eind40 Het boek gaat over een jonge vrouw die na de echtscheiding van een gedwongen huwelijk samenleeft met haar zoontje en in de loop van zo'n tiental jaren probeert af te rekenen met vaststaande meningen en praktijken in de omgang tussen mannen en vrouwen en met dienovereenkomstige gevoelens van schaamte en schuld. Ze beschrijft een veelheid van vaak uitbundige seksuele relaties, met mannen en met vrouwen. Ze vertelt hoe ze een vriend verlaat met niet veel anders aan argumenten dan dat het haar niet langer bevalt. Ze laat zien hoe ze haar eigen lichaam koestert ook waar het minder voldoet aan de vrouwelijke standaard, als hangende borsten, dikke buik, zweterige en andersoortige geuren en afscheidingen. Ze volgt een opleiding aan een sociale academie, werkt later op nogal ongeregelde tijden buitenshuis, besteedt veel tijd aan ‘vrouwenproblemen’ en laat het huishouden nog wel eens wat sloffen. Soms is ze er naar aan toe, maar over het algemeen gelooft ze in haar leven en in de ‘bevrijding van de vrouw’ waaraan zij haar steentje bijdraagt.
De titel van het boek, maar ook de inhoud kan gauw misverstanden wekken. De schaamte voorbij lijkt een vijfstuiverroman. De vrouwen en mannen die om welke reden dan ook ‘het goede spoor’ zijn kwijtgeraakt, leven in de verbeelding en prikkelen daar de steelse gevoelens van de lezer. Maar zo is het niet. Ook al zal het boek voor veel lezers deze functie gehad hebben, de mensen die worden beschreven zijn echt en de ik-figuur is de schrijfster zelf. Zij is het die, niet alleen in het boek maar ook in haar eigen leven, de schaamte voorbij gaat. Het is menens. Het boek is een autobiografie en ver- | |
[pagina 122]
| |
telt van mannen en vrouwen tussen de vijfentwintig en vijfendertig, afkomstig noch uit de meer deftige bovenlagen noch uit de meer volkse onderlagen, maar wel uit de vaag aangeduide middengroepen, werkend en levend op de kruispunten van artistieke, politieke en academische kringen in Amsterdam. Onder hen bevinden zich de strijdvaardigste voorvechters van wat de tweede golf der vrouwenemancipatie wordt genoemd en tot hen behoort de schrijfster. Haar boek vormt een aanwijzing voor het opnieuw, herhaald samengaan van het afnemen van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen en het doorbreken van vanzelfsprekend geworden vermijdingen, van taboes. | |
Vertraging en hernieuwde versnellingEr ligt een kleine honderd jaar tussen de jeugd van Aletta Jacobs en die van de schrijfster Anja Meulenbelt. Er ligt een kleine zeventig jaar tussen hel hoogtepunt van de eerste en het begin van de tweede golf der vrouwenemancipatie en in die jaren vernemen we weinig, noch van de ‘bevrijding’ der vrouwen, noch van het doorbreken van taboes. Er is geen sprake van een georganiseerde, bewuste continuïteit. De eerste golf was vergeten of werd slechts als ‘passé’ gereleveerd toen de tweede opkwam en aan de eerste opnieuw actualiteit verleende. In de jaren twintig en dertig van deze eeuw was de belangstelling voor vrouwenzaken als publiek probleem weggeebd en na de oorlog, in 1957 nog, werd in een sociologische dissertatie gesteld dat ‘de Nederlandse vrouw - en vooral de gehuwde vrouw - nog in bepaalde opzichten weliswaar de mindere van de man [is], doch de doelen door de 19e eeuwse vrouwenbeweging gesteld, dankzij vooral de strijdbaarheid onzer feministen nagenoeg gerealiseerd zijn’.Ga naar eind41 Inderdaad hadden vrouwen toen reeds lange tijd actief en passief kiesrecht en waren ook andere formele privileges van mannen opgeheven. In zoverre had de schrijver gelijk. Zijn ongelijk kreeg hij echter niet veel later, toen onvoorspeld en onvoorzien de machtsverhoudingen en de corresponderende vormen van zelfcontrole opnieuw werden aangevochten.
Van de vertraging in de eerste helft van de twintigste eeuw geven etiquetteboeken, een soort materiaal waarvan al eerder gebruik werd gemaakt, een beeld. | |
[pagina 123]
| |
Om een vergelijking mogelijk te maken volgt eerst nog een voorbeeld van het negentiende-eeuwse omgangsideaal waartegen Aletta Jacobs en haar medestrijders in opstand kwamen. Het dateert van 1895 en het is een van de laatste keren dat dit ideaal zo stellig en zonder voorbehoud in deze kringen werd voorgehouden.Ga naar eind42 Het huwelijk en het gezin neemt er een duidelijk onderscheiden plaats in ten opzichte van de rest van de wereld. In dit privé-gebied heerst onderlinge genegenheid en vertrouwen, die daarbuiten niet of nauwelijks te vinden zijn. De man is er de baas en vertegenwoordigt het gezin naar buiten. Hij is echter tegelijk vol begrip voor vrouw en kinderen. Hij heerst niet; zijn macht is op wijsheid gebaseerd. De vrouw is ondergeschikt, maar wel de eerst verantwoordelijke voor het reilen en zeilen binnenshuis. Zij bewaakt daar de hoge normen waarvan zij zelf het eerste voorbeeld is. Het boek begint met ‘de woning’: ‘Het is een indrukwekkende, verheven gedachte, die in dit niet minder verheven woord ligt opgesloten. “Mijn huis is mijn burg”, wanneer deze verheven gedachte, in den uiterlijken zin vooral, slechts eene uitdrukking voor de onschendbaarheid van het huiselijk leven is en den vrede van het huis wil bewaren, dan mogen wij haar even goed en met het volste recht op den vrede toepassen die het hart in het eigen huis vinden zal en vinden moet, wanneer het leven, zoals de dichter zingt, ons tegenstraalt in een rozenkleurig licht. Wat het leven daarbuiten in zijne bonte afwisseling ons ook gebracht moge hebben - eens komt de ure waarin dat alles achter ons terugblijft. Hoe hoog zich de vloed van den brandende levensoceaan ook om ons bewogen moge hebben - hij zal bedaren en tot een zacht gemurmel overgaan, zoodra de mensch “uit het woelige leven” te huis komt en den voet over den drempel van zijn eigen huis zet, waarbinnen de deugdzame huisvrouw werkzaam is en de vrede van het eigen te huis hem ontvangt.’Ga naar eind43 Niet minder duidelijk gaat het over ‘de man’. Hij ‘is het hoofd des huizes, het middelpunt waarom zich het gehele huisgezin beweegt...’.Ga naar eind44 Zijn eigen aandacht ligt grotendeels daarbuiten: ‘De man moet naar buiten in het woelige leven, moet werken en scheppen’,Ga naar eind45 maar thuis is hij het centrum van aandacht en zorg. Daar wacht ‘de liefderijke hand, welke hem de plooien van het voorhoofd gladstrijkt en de duistere schaduwen van zorgen en ergernis verjaagt...’.Ga naar eind46 | |
[pagina 124]
| |
Dat is, het laat zich al raden, de taak van de vrouw. Zoals de man het hoofd is, zo is zij de ‘ziel’ van het huis. ‘Haar werken en doen is het, dat den man zijn huis tot zijn burg maakt; de ijverige hand van de fijn gevoelende vrouw is bij de intrede in een huis op te merken. Van den goeden toon welke een huisgezin beheerscht, is in de eerste plaats de vrouw verantwoordelijk, niet de man. Hij kan de orde en zindelijkheid van zijn huis zelfs bij het te kennen gegeven verlangen om aan deze dingen niet teveel gewicht te hechten nimmer veranderen, wanneer de echtegenote hare voornaamste plichten kent en volgens haar geweten vervult. Dit eischt, wel is waar, veel hoewel ook niet het onmogelijke; de eischen, welke aan de vrouw gesteld zijn, zijn de hoogste, want de deugden der vrouw zijn over het algemeen de hoogst menselijke deugden [...] De Kroon dezer deugden is het “geduld” [...] naast verder “toegevendheid”.’ Deze twee hoofddeugden vormen ‘in zekeren zin den innerlijke hefboom van den goeden toon, wiens stichtster en beschermster in huis en familie de vrouw is, zoo zijn eenvoudigheid, zindelijkheid en orde in de verschijning het uiterlijke te noemen.’ Dit geldt de vrouw en niet de man. Licht verwijtend en licht toegeeflijk wordt van de sterkere, maar moreel zwakkere gezegd: ‘De man is niet altijd zo meester van zijn wil, dat hij in staat is, zich geheel te beheerschen; maar dan is het de zaak der vrouw om vooral met geduld en liefderijke zachtmoedigheid de kwade luimen te verdragen[...]’.Ga naar eind47 Tot zover dit boek uit 1895, dat het al eerder beschreven ideaal van de omgang tussen mannen en vrouwen uit de betere burgerij nog eens bevestigt en hier ter vergelijking staat met wat later gebeurt. Zoals gezegd, ‘de goede toon’ was nog opvallend zeker. Zo hoorde het en zo was het goed. Nergens klonk het verzet door, dat toen al kon worden gehoord. Dat werd anders met een boek dat veertien jaar later - in 1909 - verscheen, vlak voor een aantal wettelijke wijzigingen die de tenachterstelling van vrouwen verminderden, zoals het actief en passief kiesrecht, het openstellen van bepaalde beroepen en de afschaffing van de gereglementeerde prostitutie.Ga naar eind48 Het boek heet Het wetboek van mevrouw EtiquetteGa naar eind49 en er staat te lezen: ‘De dagen dat de vrouwen zich niet met het openbare leven bemoeiden zijn voorbij; de vrouw is niet meer de slavin die slechts zorgt voor hare woning, hare kinderen en andere huiselijke plichten.’ | |
[pagina 125]
| |
De ‘domesticering’ wordt doorbroken en tegelijkertijd wordt een gelijkheid tussen mannen en vrouwen geponeerd. De tekst gaat verder: ‘Behalve dat zij geen slavin meer is, is zij nu in geestesgaven den man gelijk. Met haar kan hij evengoed de maatschappelijke toestanden bespreken, want zij stelt daarin belang.’Ga naar eind50 En even verder: ‘Nog eens: het is niet genoeg dat een vrouw hare kleederen kan verstellen en een huishouden bestieren, zij moet wel degelijk op de hoogte zijn van hetgeen er voorvalt in de maatschappij.’ Dat is duidelijke taal. Toch is het boek geen revolutionair pamflet; het blijft gaan over etiquette waarin de oproep tot een minder grote terughoudendheid en onderdanigheid gevolgd wordt door de waarschuwing niet te ver te gaan, het nieuw te vinden evenwicht te zoeken en te bewaren. ‘Nooit mag men met die kennis te koop loopen. Hoe bescheidener een meisje op dit gebied is, hoe beter. Men zou u spoedig voor een blauwkous houden. Wacht stil af tot men naar uwe meening vraagt en dan: antwoordt vrij uit, niemand zal u daarom uitlachen; maar zeker zou men u zeer verwonderd en niet zonder een spottend lachje aanzien, zoo gij uwe wetenschap overal gingt uitbazuinen.’Ga naar eind51 Vrouwen bleven wat dit betreft toch nog tweederangs. Zij moesten afwachten. Dat was misschien ook wel het veiligste voor hen die, al mochten zij meer wagen, toch bang moesten zijn te verliezen als het op een openlijker krachtmeting aan zou komen. In een etiquetteboek dat weer achttien jaar later verscheen - in 1927 - werd deze lijn niet zonder meer doorgetrokken. Sterker dan in 1909 wijst de schrijfster hier weer op de noodzaak van goede manieren en van vrouwelijke terughoudendheid, zonder evenwel naar vroegere verhoudingen terug te willen keren. Het lijkt erop dat het boek verscheen in een fase waar de veranderingen in de omgang tussen mannen en vrouwen in plaats van versnelden, vertraagden, en een zeker herstel intrad. Deze interpretatie past in ieder geval bij wat zich in de vrouwenbeweging afspeelde. Deze bereikte omstreeks de invoering van het vrouwenkiesrecht haar hoogtepunt om in de jaren daarna aan elan te verliezen. Wel werd de nog bestaande formele tenachterstelling bestreden - zoals het ontslag van vrouwen die gingen trouwen en de ongelijkheden in het huwelijksrecht -, maar reeds verworven rechten werden vanzelfsprekender en nog bestaande onrechten verhitten de gemoederen niet meer. Aletta | |
[pagina 126]
| |
Jacobs zelf wees er tegen het eind van haar leven op dat er nog veel te doen was, maar waarschuwde tegelijk haar jongere seksegenoten, niet uit het oog te verliezen dat er reeds veel verworven was. Haar dood in 1929 vormde, zoals iemand schreef ‘het voor het feminisme droeve einde van een roemruchtig tijdperk, de neergang van de grote overwinning’. Over een bijeenkomst in 1930 van de afdeling Amsterdam van ‘Vrouwenbelangen’ wist dezelfde schrijfster te melden dat op de vraag welke invloed het feminisme had uitgeoefend op de loopbaan van academisch gevormde en werkende vrouwen, de algemene conclusie was: geen enkele. En om met een wat later bewijs van de neergang van de vrouwenbeweging te besluiten: in 1938 schreef een vrouw over haar ervaringen tijdens het vijftigjarig jubileum van de Internationale Raad voor vrouwenzaken te Edinburgh: ‘Ik ontmoet hier allerlei knappe vrouwen. We hebben dolle pret; geen mens is onder de 60.’Ga naar eind52 Het zou kunnen zijn dat deze ontwikkeling ook tot uitdrukking komt in het etiquetteboek van 1927, waarin een poging gedaan werd te bewaren en te herstellen wat teloor dreigde te gaan. De schrijfster van Gevoelsbeschaving, zoals het boek heet, werpt zich op als een pleitbezorgster van goede manieren, van het ‘fijn gevoel’ en het ‘eeuwig vrouwelijke’, maar gaat hierbij omzichtig te werk.Ga naar eind53 Ze begint ermee te stellen dat ‘innerlijke beschaving elk mensch van fijn gevoel eigen is, uit welke stand hij ook zij...’. De opmerking was nodig. Het woordje ‘stand’ was met de afname van de machtsverschillen tussen maatschappelijke lagen in plaats van een prijzende een op zijn minst twijfelachtige kwalificatie van beschaving geworden en van deze smet moet haar pogen eerst ontdaan worden, wil zij gehoor kunnen vinden bij haar lezers. Beschaving is geen kwestie van stand. ‘Men wordt hierbij door zijn intuïtie geleid; en hij die van nature “gevoelsbeschaafd” is, zal in den omgang zelf weten, hoe zich te gedragen.’ Hiermee is echter niet alles gezegd. Al is het een zaak van nature, gevoelsbeschaving kan ‘wel ontwikkeld worden en tot grotere uitbreiding gebracht’. Het kan dus geleerd worden en wat er geleerd moet worden zijn ‘de gezelschapsvormen, de conventies... de regels van het spel des levens’, die - en nu durft ze haar opposanten na de eerdere tegemoetkoming ook tégen te komen - ‘geenszins verdienen geminacht of bespottelijk gemaakt te worden’.Ga naar eind54 ‘Wie zich tot slaaf der conventies maakt is belachelijk’ - dat wil ook zij | |
[pagina 127]
| |
niet. ‘Na de stijve vormlijkheid der vorige eeuw, is er tegenwoordig een reactie gaande.’ ‘Dat is uitstekend, maar het is een reactie die tot het andere uiterste wil overslaan.’ En dat moet niet. We moeten ‘het gulden midden’ vinden, niet stijf maar evenmin grof, niet gekunsteld, maar evenmin nonchalant, niet te veel en niet te weinig en dat gulden midden moet dan tevens natuurlijk zijn, maar dan wel weer van een ‘natuurlijkheid als onbewuste cultuur’.Ga naar eind55 Haar oproep acht ze niet overbodig. ‘De vrijgevochten vrouw is haar rustig evenwicht kwijtgeraakt; ze verloochent op het oogenblik “het eeuwig vrouwelijke”.’ Wat meer aanschouwelijk vervolgt ze: ‘Zij kleedt zich in smoking, zij rookt, zij knipt zich het haar af tot een jongenskop, zij bezoekt evenzeer het college als het café, zij loopt met een wandelstok [...] Maar ieder begrijpt, dat alle overdrijving zich tenslotte vanzelf nivelleert. De vrouw bedwelmd door haar vrijheidsroes, weet haar onafhankelijkheid nog niet geheel op de juiste wijze te gebruiken. Zij is als een plotseling los-gelaten veulen, dat door de weide stormt in wilde kapriolen, maar dat toch later heel goed een rustig, sierlijk rijpaard worden kan!’Ga naar eind56 Dit is de teneur van het boek. Of het nu over het vrije huwelijk of het tutoyeren van ouders gaat - waar het tegen is - of over het vrouwelijk korset en het mannelijk leiderschap - waar het voor is -, zonder terug te willen naar het oude, roept het op tot een versterking van conventies.
In de latere etiquetteboeken van vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog - het laatste in dit genre dat ik vond dateert uit 1966 - werd deze spanning van begrip voor de bezwaren, maar bezwaren tegen te veel begrip minder zichtbaar. De richtlijnen worden meer vanzelfsprekend verstrekt en als bevorderlijk voor de omgang aangeprezen. Ze veranderden niettemin wel, zij het ‘en détail’ en zonder ophef van woorden. Het werd allemaal wat eenvoudiger, minder plechtig, minder vormelijk. En zoals in de etiquetteboeken, zo in het leven zelf. Zonder veel ophef werden de verhoudingen tussen mannen en vrouwen in de jaren voor en na de oorlog geleidelijk aan gelijker. In 1931 werden opnieuw een aantal beroepen, zoals burgemeester, gemeentesecretaris, gemeenteontvanger, toegankelijk voor vrouwen, zij het dat in diezelfde tijd een net niet aangenomen wetsvoorstel werd ingediend, waarin huwende onderwijzeressen gedwongen werden ontslag te nemen. In 1947 werden vrouwen ook | |
[pagina 128]
| |
benoembaar voor functies in de rechterlijke macht en werd de ouderlijke macht aan man én vrouw toegekend in plaats van aan de man alleen. In 1956 volgde de opheffing van de officiële handelingsonbekwaamheid van de vrouw, vanaf 1968 was de man niet langer het hoofd van het gezin en in datzelfde jaar werd ook de mogelijkheid tot echtscheiding wettelijk vereenvoudigd.Ga naar eind57 Maar ook deze reeks van wijzigingen, waaruit duidelijk de machtstoename van vrouwen blijkt, ging met weinig of geen ophef gepaard. In grote lijnen bleef het ideaalbeeld van de omgang tussen mannen en vrouwen hetzelfde. Het gezin was belangrijk als een min of meer afgesloten, bescherming gevend en krijgend privéterrein, waarin één man en één vrouw en hun eventuele kinderen in onderlinge genegenheid leefden, de man vooral buitenshuis werkte en de vrouw daarbinnen. De man was en bleef de sterkere, zij het met het nodige begrip voor de zwakkere en gevoeliger vrouw. In een soort etiquetteboek uit de jaren zestig werd dit beeld - voorlopig wellicht voor het laatst - nog eens in het volste vertrouwen van de juistheid geschetst. Het boek heet Levenskunst en bevat een waarschuwing aan meisjes en vrouwen hun ware aard niet te verloochenen.Ga naar eind58 Het gaat over een meisje dat als kind jaloers was op een pasgeboren baby, een jongen. Dientengevolge, zo gaat de psychologische redenering, is zij behept met een mengeling van protest en minderwaardigheidsgevoelens tegenover de jongen en later bepaalt dit haar houding tegenover de man. Zij is echter qua type juist een echt ‘wijfje’ en kennelijk voorbestemd om vrouw en moeder te worden. Haar ‘protestkronkel’ zit haar daarbij echter in de weg. Ze gaat studeren, niet uit belangstelling, maar omdat een studente toch meer is dan zomaar een meisje. Ze houdt dit echter niet vol en zwaait af. Dan wordt ze verliefd op een jongeman die geknipt is voor haar, resoluut en mannelijk, en toch fijnbesnaard. Maar na een ruzie, waarin hij onverhoeds, door een opmerking een stevige duw geeft tegen haar zwakke plek, breekt ze met hem en engageert zich kort daarop demonstratief met een onbeduidend broekje, een paar jaar jonger dan zijzelf. Deze jongen ziet haar naar de ogen en doet alles wat zij decreteert; maar ze is doodongelukkig en verlangt in stilte hevig terug naar ‘de bruut’.
Het boek dateert van 1962 en uit niets blijkt een vermoeden dat enkele jaren later het hier nog opgehangen beeld zijn overtuigingskracht snel zou gaan verliezen. Want dat gebeurde. | |
[pagina 129]
| |
Een van de eerste tekenen van deze verandering boden de verhoogde activiteiten van de nvsh die als seksuele hervormingsbeweging een onderdeel van de herlevende vrouwenbeweging vormde en - zij het in een enigszins gewijzigde vorm - nog dateerde uit de tijd van de eerste emancipatiegolf. Terzelfder tijd werd ‘Man-Vrouw-Maatschappij’ opgericht die het oude ‘Vrouwenbelangen’ zeer deskundig maar vergrijsd achtte en met succes hernieuwde aandacht opriep voor: werkgelegenheid voor vrouwen, kinderopvang buiten het gezin, geboortenbeperking en abortus. Niet veel later ontstond de meer contesterende beweging ‘Dolle Mina’ en werd nog bestaande vrouwenorganisaties als ‘de Rode Vrouwen’ van de PvdA nieuw leven ingeblazen. Overal in den lande ontstonden praatgroepen van vrouwen over vrouwen, werden vrouwenhuizen en -cafés opgericht, werden kinderopvangmogelijkheden uitgebreid, gingen meer vrouwen werken, vond de eis van gelijke lonen voor gelijk werk meer gehoor en stegen de echtscheidingscijfers. Er verschenen boeken van vrouwen, over vrouwen en voor vrouwen en één boek heette De schaamte voorbij. Zeer snel en zeer onverwacht werden vanzelfsprekendheden aangetast, werden opnieuw taboes doorbroken en verschoven de machtsverhoudingen. Voor de betrokkenen zelf ging het vooral om een ontdekking en bevrijding van eigen onderdrukking, om een beweging van negatief naar positief. Meer van buitenaf gezien pasten het verzet en de verwachtingen in een reeds langer lopend proces dat eerder vertraagde en nu versnelde. | |
Taboeëring en de-taboeëring
| |
[pagina 130]
| |
ringen, waren zij toch representanten van de betere middenklasse. Hoezeer zij ook op de overeenkomsten in belangen mochten wijzen, de verschillen lieten zich gelden en dit kwam tot uitdrukking in het afwegen van de voor- en nadelen van het werken buitenshuis. Voor de vrouwen uit hogere groeperingen was een eigen werkkring hét aangrijpingspunt om grotere zelfstandigheid - meer bewegingsruimte, kennis, inkomen, contacten - te verwerven. Voor de vrouwen uit lagere groeperingen lag het eerder omgekeerd. Zij werkten al en hun werk was saai, het loon karig en de arbeidstijd lang. Het werk in huis leek daarmee vergeleken aantrekkelijk. Er viel veel te doen waar ze niet aan toe kwamen en bovendien waren ze er meer eigen baas. Vandaar de ambivalente houding van de vrouwenbeweging tegenover de wetten op vrouwenarbeid. Voor de eersten was het een teken van bevoogding, voor de laatsten een van bevrijding. Vandaar ook de ambivalente houding van de linkse beweging tegenover de eisen en verwachtingen van emanciperende vrouwen die, ondanks hun eigen linkse sympathieën, het meeste gehoor vonden bij groeperingen die in politiek opzicht liberaal werden genoemd.Ga naar eind59 Deze spanning bleef niet beperkt tot verschillen in houdingen en opvattingen, maar kwam ook tot uitdrukking in wat zich in feite afspeelde. Op het totaal van de Nederlandse bevolking nam aan de ene kant het aantal gehuwde werkende vrouwen rondom 1900 af, terwijl aan de andere kant het studerende aantal vrouwen toenam.Ga naar eind60 Het had er - om het meer in algemene termen uit te drukken - alle schijn van dat in die jaren de omgang tussen de seksen in hogere kringen weliswaar minder ‘burgerlijk’ werd maar dat die in lagere kringen juist ‘verburgerlijkte’. Daar kreeg men betere kansen om voor zichzelf te beginnen, om enigermate het ideaal te realiseren van een eigen gezin, waar, binnen een zekere beslotenheid, een man en een vrouw in onderlinge genegenheid samenleefden, de man het geld verdiende en de vrouw het huishouden bestierde. Beide groepen leefden in dezelfde tijd en het waren dezelfde condities - de groei van economische en overheidsfuncties met meer banen, meer onderwijs, meer sociale regelingen - die hun echter uiteenlopende mogelijkheden boden en op uiteenlopende zinnen zetten. Wat de ‘hogeren’ niet meer wilden en niet meer hoefden, wilden en konden de ‘lageren’ juist wel. Beide leefden zij in dezelfde samen- | |
[pagina 131]
| |
leving maar tegelijk in verschillende fasen van ontwikkeling in de omgang tussen mannen en vrouwen en in zelfcontrole of beschaving meer in het algemeen. Die fasen waren in zeker opzicht aan elkaar tegengesteld én volgden op elkaar. De ene groepering doorbrak taboes die de andere nog leerde. In de eerste helft van de twintigste eeuw kreeg de tweede groepering, vertegenwoordigd in socialistische en christelijke organisaties, het meeste gewicht, en werd - zij het in wat gewijzigde vorm - de ideologie van het burgerlijk gezin of huwelijk dominant ten opzichte van andere gedachten en mogelijkheden. De eerste groep verloor in die jaren aan maatschappelijk gewicht en hun idealen raakten uit het centrum van de publieke aandacht, om in zekere zin herontdekt te worden toen de ‘domesticering’ van lagere lagen voltooid was en nieuwe generaties uit deze lagere maar gestegen groeperingen op hun beurt kansen kregen zich te verzetten tegen de verworvenheden van oudere generaties. Dat gebeurde in de jaren zestig en zeventig. Opnieuw was het de groei van economische en overheidsfuncties - met name de groei van het onderwijs, de gezondheidszorg en de sociale voorzieningen - die vrouwen meer bewegingsruimte bood, hun afhankelijkheid van mannen deed verminderen en hun, maar hun niet alleen, mogelijkheden gaf het huishouden minder als exclusieve taak te zien en buitenshuis te gaan werken, de monogamie - ook van hun kant - te doorbreken en andere, vanzelfsprekend geworden patronen aan te vechten. Deze ontwikkeling voltrok zich in brede lagen van de bevolking. Zij tekende zich echter het scherpst af bij hen die tot die gestegen groeperingen behoorden, in de jaren zestig niet ouder waren dan dertig en werkten in de snel groeiende instellingen van onderwijs en maatschappelijk-cultureel werk. De externe en interne controlefuncties bleven daar achter bij de posities die in aantal en diversiteit toenamen en de ‘speelruimte’ was er het grootst.
Het ligt voor de hand om ook nu de veranderingen in de emotiehuishouding die met de afname van de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen en het doorbreken van taboes gepaard gaan, te interpreteren als gaande in de richting van een grotere wederzijdse identificatie en rekenschap, van een meer uitgebreide en ook soepeler zelfcontrole. Deze bewering is gemakkelijk gedaan maar lijkt even gemakkelijk te ontzenuwen. Alleen al het woord ‘taboe’ | |
[pagina 132]
| |
zelf roept tegengestelde associaties op. Wat eerder niet mocht, weinig bewust werd vermeden en teruggehouden, mag nu wel, moet juist mogen en wordt openlijker besproken en gedaan. De schaamte voorbij! En inderdaad, op het eerste gezicht en in zeker opzicht mag er ook meer dan vroeger. In vergelijking met de negentiende-eeuwse bourgeoisie is dat al heel duidelijk, maar ook als het tijdsbestek verkort wordt tot zo'n twintig jaar, springen de verschillen in het oog. Het meest trekken wellicht seksuele veranderingen de aandacht. Het toenemend gebruik van allerlei soorten voorbehoedmiddelen - om een centraal punt te noemen - heeft de ontkoppeling van geslachtsgemeenschap en zwangerschap zeer vereenvoudigd en de mogelijkheden van een meer onbezorgd seksueel genot vergroot. Maar er is meer. De kleding van vrouwen - en van mannen - is in zeker opzicht vereenvoudigd, minder stijf en kreukzaam en daarmee ook hun wijze van gaan, zitten en staan. Hun woordkeus is minder strikt. Krachttermen worden ook meer door vrouwen gebruikt. Het huishoudelijk werk steekt minder nauw. Aanzien en waardering hangen minder af van het gepoetste koper, van een stofvrije plint en een zindelijke keuken. Dit alles en nog veel meer was nog niet lang geleden anders. Vrouwen van toen zouden zich geschaamd hebben voor wat zij nu zichzelf of hun dochters zien doen en laten. De ‘bevrijding’ is ontegenzeggelijk. ‘Vriend en vijand’ van die veranderingen lijken het daarover eens. Slechts hun waardering is tegengesteld. Voor de eerste is het verleden de lange tijd van onderdrukking waarin slaafse gehoorzaamheid ‘trouw’ werd genoemd, en voor álles de onderschikking van de vrouw norm was, terwijl de toekomst de tijd van gelijkheid en vrijheid zal zijn. Voor de tweede daarentegen, is het verleden de tijd van ware liefde en opofferingsgezindheid. De toekomst lijkt hun getekend door een grof egoïsme. Tussen deze twee waarderingen van dezelfde voorstelling springen de gedachten al gauw heen en weer en lijkt de keuze te moeten gaan. Dat is echter de vraag. Het is niet nodig de veranderingen zonder meer als ‘bevrijding’ te typeren die dan, hetzij negatief hetzij positief, moet worden gewaardeerd. Het gaat erom te zien hoe in de genoemde voorbeelden en meer in het algemeen, ook nu de grotere bewegingsvrijheid tegelijkertijd - voor mannen en voor vrouwen - hogere eisen van zelfcontrole met zich mee brengt. Opnieuw moeten de betrokkenen, omdat hun machtsverschillen afnemen, niet minder maar meer en | |
[pagina 133]
| |
meer gelijkelijk met elkaar rekening houden, daarvoor hun meer directe opwellingen reguleren en in zeker opzicht en voor bepaalde tijd inhouden juist om vrijer met elkaar om te kunnen gaan. Om weer met seksuele veranderingen te beginnen, het gebruik van voorbehoedmiddelen brengt, zoals gezegd, een grotere vrijheid vooral voor vrouwen met zich mee. Deze vergemakkelijking van de ontkoppeling tussen seksueel plezier en zwanger worden, veronderstelt echter het gebruik van die middelen en dat gebruik betekent een grotere beheersing, regulering voor vrouwen en mannen van hun meer directe driften. Wanneer een condoom gebruikt wordt is het in de eerste plaats de man die de wat nuchtere handgrepen moet verrichten, terwijl zijn seksuele spanning op peil dient te blijven. De onderbreking van het vrijen om onbedoelde gevolgen te voorkomen geldt echter voor beiden en is, gezien haar belang, ook de vrouw een zorg. Wanneer het om de ‘pil’ of het ‘spiraaltje’ gaat, of om een ander middel dat door een vrouw van tevoren buiten de directe seksuele spanning wordt aangewend, is zij het die de moeite moet nemen en lijken er voor een man weinig problemen. Dat laatste is juist, gelet op de toediening van de middelen en gelet op het ‘vrijere’ seksuele verkeer van een man met ‘andere’ vrouwen. Maar wat betreft de controle van die man op de seksuele mogelijkheden en praktijken van zijn eigen vrouw moet hij een stap terug doen - zoals treffend tot uitdrukking werd gebracht door een man die in gesprek met zijn huisarts over de verschillende voorbehoedmiddelen toch aan condooms de voorkeur zei te geven, met als argument: ‘Liever houd ik het in eigen hand.’ De vergemakkelijking van het seksuele verkeer gaat bovendien samen met een verdere verfijning van het liefdesspel en ook dat gaat niet vanzelf. Het inhouden van het orgasme, het daarbij letten op de stand van zaken bij de ander - om maar een enkel, zij het centraal voorbeeld te noemen - moet geleerd worden en dat leren kost moeite. Het gangbaar taalgebruik werkt hier misleidend. Veelal wordt het zo voorgesteld dat mensen, vroeger en nu, seksueel geremd zouden zijn en dat die remmingen op een of andere manier verwijderd dienen te worden om het dan vanzelf te laten gaan. Zo'n voorstelling van zaken is te simpel. De wijze waarop mensen nu de liefde bedrijven - waar overigens moeilijk een exact beeld van is te krijgenGa naar eind61 - is niet ‘vanzelf’, niet natuurlijk, noch gewoon en evenmin eenvoudig. Wanneer het erom te doen is een beeld te krijgen van wat | |
[pagina 134]
| |
wel een eenvoudiger liefdesbedrijf genoemd kan worden, dan moeten we niet naar onszelf kijken maar naar een tijd waarin de machtsverschillen tussen de seksen veel groter waren en in de eerste plaats mannen hun neigingen minder reguleerden. Bij ons zien we juist het tegenovergestelde. De berichten over een gelijktijdig orgasme of in ieder geval een orgasme voor beiden, spreken aan. Het is ook ‘eerlijk’, maar de realisering ervan is een kunst die nogal wat praten, inleven en anticiperen veronderstelt en die kunst moet al doende geleerd worden. Het eigenaardige is ook nu weer dat deze hoge eisen van zelfcontrole weinig als zodanig gesteld en onderkend lijken te worden. Men spreekt, zo lijkt het, veel meer van bevrijding, zowel van de mannelijke overheersing als van de eigen remmende zelfcontrole. In de toekomst wenkt dan een gelijkheid en vrijheid, terwijl in feite door het niet zien van de hogere eisen die afnemende machtsverschillen met zich mee brengen de problemen, waarmee op zichzelf het gelijkwaardiger worden van de verhoudingen gepaard gaat, slechts vergroot zullen worden. De nvsh is van dit alles een goed voorbeeld. Deze vereniging afficheerde zich als een vrijheidsbeweging - een bevrijding van emoties - wat het ook was. Het was echter ook een onderwijsinstelling. Mensen leerden er anders te doen waarbij aan de ene kant een natuurlijk genot in het vooruitzicht werd gesteld maar aan de andere kant beide seksen met elkaar, maar vooral mannen met vrouwen, meer rekening moesten gaan houden. Deze eisen werden echter niet als zodanig maar wel als vanzelfsprekende rechten gesteld die misschien wel goed maar niet vanzelfsprekend waren. Het waren eisen die bijdroegen tot een verdere afname van de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen en tot een vergroting van hun zelfcontrole. Dezelfde vertekening spreekt ook uit de wijze waarop vrouwen in emancipatorische kringen soms over hun seksuele ervaringen vertellen. In een uitgave van de vrouwenuitgeverij ‘De Bonte Was’ wordt een groter, probleemloos genot bij een lesbische verhouding in het heden toegeschreven aan een spontane overgave tussen vrouwen waaraan rivaliteit en machtsstrijd vreemd zouden zijn, terwijl het gebrekkige seksuele genoegen van vroeger aan mannelijke overheersing wordt geweten.Ga naar eind62 Opnieuw moet dit geloof in een spontane solidariteit gezien worden als moraliseren, als druk uit- | |
[pagina 135]
| |
oefenen in termen van solidariteit. Deze strategie is weinig bewust en vindt zijn grond in de zelfdwang waartoe vrouwen in burgerlijke gezinnen werden getraind en waardoor zij het sterkst in de waarden van liefde en trouw geloven. Eerder hielden deze gevoelens hen op hun plaats, nu worden ze zo in de strijd gebracht.
De hier genoemde veranderingen, de nieuwe spanningen en problemen culmineren in zekere zin in het probleem van de monogamie. Ook al ontbreken exacte gegevens, het lijkt niet al te boud te beweren dat in het al of niet officieel gelegitimeerd samenleven van één man en één vrouw anderen in toenemende mate een rol gaan spelen en in ieder geval wijst het sterk gestegen echtscheidingscijfer uit dat die ene man en die ene vrouw minder vaak ‘tot de dood hen scheidt’ samenblijven. Op het eerste gezicht lijkt deze ontwikkeling weinig in overeenstemming met de hier gegeven interpretatie van toenemende wederzijdse identificatie en rekenschap van mannen en vrouwen. Of het nu bevrijding of egoïsme genoemd wordt, het lijkt alsof mannen en vrouwen zich juist minder aan elkaar gelegen laten liggen en hun zelfcontrole wat dat betreft is verminderd. Toch liggen ook hier de zaken eerder andersom en in ieder geval gecompliceerder. De monogamie zoals wij die kennen als ideaal en als praktijk wordt gekenmerkt door de ‘liefde’ tussen één man en één vrouw die de belangrijkste reden vormt om te gaan samenleven, en die - ook al zal het fantasiegehalte en dus de verliefdheid verminderen - een belangrijke graadmeter vormt voor het latere succes van het samenleven, en niet kan verdwijnen zonder de betrokkenen het gevoel te geven dat er iets niet deugt. Zoals al eerder aangegeven, is deze omgangsvorm tussen de seksen bepaald geen vanzelfsprekendheid. Niet alleen dat überhaupt de mogelijkheid om te gaan samenleven en een huishouding voor zichzelf te beginnen niet van alle tijden is, en zich pas vrij recentelijk als een recht doet ervaren, maar ook de gevoelens zelf zijn specifieker, minder ‘natuurlijk’ dan de betrokkenen zelf wellicht denken. Hoewel overal waar mannen en vrouwen zijn, iets bestaat van een wederzijdse aantrekkingskracht, zou het toch een vergissing zijn deze kracht te houden voor wat wij ‘liefde’ noemen. Om een aantal onderscheidende kenmerken te noemen: ‘liefde’ is niet gericht op vrouwen of op mannen in het meervoud, maar op één man of één vrouw. Hij of zij is het. Hij of zij | |
[pagina 136]
| |
heeft iets dat zich moeilijk laat omschrijven en wellicht nog het meest doet denken aan een muzikaal motief waarvan iemand zegt: ‘Hoor, dat is het, dat vind ik prachtig. Ik zal het nog eens laten horen.’ Soms vindt hij deelgenoten, maar soms ook kijken anderen hem wat glazig aan en zeggen het ook wel aardig te vinden. ‘Liefde’ is kortom een zeer persoonlijk gevoel en veronderstelt een relatief sterke vorming van emoties, van lusten en onlusten. Behalve door een sterk persoonlijke tint worden liefdesgevoelens ook gekenmerkt door een relatief grote mate van ingehouden, uitgestelde bevrediging. Het gaat om iets hebben, waar je niet direct bij kan en het er niet direct bij kunnen geeft dat speciale gevoel van lichte of zwaardere pijn dat soms wel plezierig is en geliefden ertoe aanzet het afscheid boven het weerzien te verkiezen - al kan het één moeilijk zonder het ander. ‘Liefde’ - om nog een derde kenmerk te noemen - is ook het gevoel juist bij elkaar te willen zijn maar dan met uitsluiting van anderen, apart en bijzonder te zijn, afgescheiden van het gewone, saaie, grijze leven. Zoals gezegd gingen deze liefdesgevoelens als ideaal maar ook als praktijk in de loop van de achttiende eeuw een belangrijke rol spelen. Daarvóór was de omgang tussen mannen en vrouwen directer. De vrijages en de uitnodigingen daartoe werden minder verhuld. Huwelijken waren vooral zakelijk van aard en voor zover er liefdesgevoelens in het spel waren, speelden die - zoals in de ridderlyriek - niet tussen gehuwden maar tussen hen die ‘niet bij elkaar konden komen, want het water was te diep’. In de achttiende eeuw werd dit anders. In burgerlijke kringen namen de machtsverschillen af en werden de tedere liefdesgevoelens sterker, terwijl tegelijkertijd met de toenemende privatisering en het verminderende zakelijke belang van een huwelijkssluiting, deze gevoelens niet buiten maar binnen het huwelijk tot gelding kwamen. Deze ontwikkeling, met zijn spanning tussen idealen en praktijken, was typisch burgerlijk en vulgair in de ogen van de adel, voor wie het huwelijk nog steeds een zakelijke aangelegenheid was, de gevoelens van liefde elders lagen en minder als privé werden gezien.
In de loop van de negentiende en twintigste eeuw breidde dit ideaal en de erbij horende praktijken zich ook onder lagere groeperingen uit. Steeds meer mensen gingen en gaan op steeds jongere leeftijd trouwen of samenleven, niet de hoge verwachtingen die gevoelens van liefde hun ingeven.Ga naar eind63 | |
[pagina 137]
| |
Ondertussen gebeurt er echter ook iets anders. Veel vaker dan vroeger wordt duidelijk dat die verwachtingen niet uitkomen en gaan man en vrouw uit elkaar. Voor direct betrokkenen zien dit soort gebeurtenissen er nogal rauw uit en zij zijn dat ook. Juist omdat de verhoudingen minder zakelijk en meer persoonlijk, gevoelsmatig en intiem zijn geworden, zijn echtscheidingen mogelijk geworden, maar tegelijkertijd daardoor pijnlijker. Door persoonlijke ervaring of door confrontatie met het scherp gestegen echtscheidingscijfer kan de gedachte opkomen dat huidige veranderingen in de omgang tussen mannen en vrouwen een breuk vormen ten opzichte van de eerdere ontwikkelingen en lijkt de bewering van toenemende identificatie en rekenschap al gauw in strijd met de feiten. Hij is het echter niet. Het gaat er in de eerste plaats om te zien dat, hoe de trouw en liefde van vroegere generaties ook mogen afsteken bij die van de huidige, zij toch werden getekend door het mannelijk overwicht en - vooral voor vrouwen maar voor hen niet alleen - door het gebrek aan een ‘redelijk alternatief’. Mannen en vrouwen moesten wel bij hun huwelijkspartner blijven en wilden wellicht ook wat niet anders kón. Met de afnemende dwang van buitenaf worden andere mogelijkheden groter. Man of vrouw kunnen gemakkelijker tijdelijk of voor altijd uit elkaar gaan, maar moeten zolang ze dat niet doen meer gelijkelijk rekening met elkaar houden, hun meer persoonlijke keuze meer persoonlijk motiveren, en de eigen bewegingsvrijheid toetsen aan wat men de ander toe wil staan. Maar ook daar waar men besluit het minder of niet meer bij elkaar te zoeken, geldt dat er nieuwe en hogere eisen van zelfcontrole gesteld worden. Wellicht is dat het duidelijkst waar het mannen betreft. Zij hebben - en dat is in de geschiedenis van hun familie meestal voor het eerst - hun vrouw te laten gaan als zij niet langer wil blijven. Hun ontbreekt in feite elke andere vorm van dwang dan een persoonlijk verzoek om te blijven en de gevallen doen zich voor waarin zij juist doende waren hun traditionele rol te veranderen, aan tijd en emotie meer in huishouding en opvoeding investeerden dan wat hun vaders voor mogelijk gehouden zouden hebben, maar niettemin deze huishouding onder hun handen zagen afbreken zonder daar iets tegen te kunnen doen. De voor de hand liggende gevoelens van woede, krenking, wraak, maar ook van een verbondenheid die niet zomaar verdwijnt, | |
[pagina 138]
| |
vinden dan geen vorm in praktisch handelen, maar moeten worden teruggehouden, moeten worden beheerst en dat kost moeite, en ook dat moet worden geleerd. Bij vrouwen ligt het wellicht gecompliceerder. Zij komen, zoals gezegd, uit een afhankelijke positie en de waarden van liefde en trouw zijn hun het sterkst ingeprent. De teleurstellingen en kwetsuren die de praktijk van het samenleven hun bezorgt, zijn voor hen dan ook het grootst. Het zou kunnen zijn dat zij met hun groeiende bewegingsvrijheid deze teleurstellingen minder hebben te slikken en met een hardheid evenredig aan de gekwetste gevoeligheid de samenleving tijdelijk of voorgoed opzeggen. De indruk bestaat tenminste dat in de leeftijdsgroep tussen twintig en dertig de laatste jaren in toenemende mate vrouwen de stoot geven tot echtscheiding. Het kan echter ook zijn dat vrouwen, juist door hun grotere bewegingsvrijheid, door de aard van hun werk buitenshuis, hun eigen morele gevoeligheden moeten leren terughouden, ze beter gaan doorzien en relativeren. Beide mogelijkheden vormen wellicht de spanning waarin vrouwen en met hen mannen leven. Soms, of bij de één overheerst het eerste patroon. De zelfcontrole is sterk dwangmatig. Soms, of bij de ander overheerst het tweede patroon. De zelfdwang wordt op zijn beurt weer bedwongen. Zoals gezegd, de spanningen en problemen hier kort uiteengezet zijn groot en voor velen nieuw. Voor de betrokkenen is de verleiding soms groot het moede hoofd te schudden en het vertrouwde beeld van de omgang tussen de seksen maar te vergeten als dat zou kunnen. Het heeft er inderdaad soms alle schijn van dat het hele ideaal van één man en één vrouw in liefdevolle beslotenheid samenlevend passé is. Het enige wat men nog zou kunnen verwachten zijn kortstondige liefdesverhoudingen die duren zolang ‘het’ duurt en de kortere of langere tijden van alleen leven onderbreken. Lang bij elkaar blijven levert verwijten, doodt de liefde voor zover deze er nog was en drijft mensen toch uit elkaar. Deze visie heeft iets aantrekkelijks. De noodzaak van een officieel huwelijk is sterk verminderd, zeker als er geen kinderen in het spel zijn en tegelijkertijd worden met de afnemende machtsverschillen tussen mannen en vrouwen de liefdesgevoelens ingewikkelder, tijdrovender én boeiender. Het leven zou één groot Frans Hof kunnen worden. De zaken zijn geregeld met de overheid als borg en verder veel gelegenheid om bij tijd en wijle de spanning van een affaire te beleven. | |
[pagina 139]
| |
Deze voorstelling klopt echter niet. Vooral de grote en nog steeds groeiende scheiding tussen publiek- en privé-terrein maakt over het algemeen de omgang tussen één man en één vrouw zo persoonlijk en kwetsbaar dat de betrokkenen niet zo maar zullen ‘switchen’, maar hopen dat het wederkerig gegeven vertrouwen niet beschaamd en de wederkerig getoonde kwetsbaarheid niet misbruikt zal worden, althans déze keer niet. (Het zou in dit verband aardig zijn te weten of en hoe vaak mensen meer dan één ander als geliefde in de ogen kunnen kijken of overeenkomstige woorden kunnen toevoegen zonder een zwaar of licht gevoel van schuld te voelen jegens hem of haar die er niet is.) Het is niet moeilijk de constatering over het blijvend en toenemend gewicht van het privé-terrein in de omgang tussen mannen en vrouwen verder uit te werken en tegenover de voorstelling van gemakkelijk en vlot wisselende verhoudingen juist te beweren dat de sociale condities nog nooit zo gunstig zijn geweest voor de realisering van het ideaal van één man en één vrouw in onderlinge genegenheid samenlevend. Behalve dat het privéterrein inderdaad aan vooral emotioneel gewicht heeft gewonnen en man en vrouw elkaar wat dat betreft steeds meer nodig hebben, wordt hun keuze met wie zij samenleven steeds meer door eigen voorkeur en minder door dwang van buitenaf of door onderlinge machtsverschillen bepaald. Ook deze voorstelling is echter even eenzijdig als die van zo juist. Zoals gezegd vergroot immers dezelfde ontwikkeling de kansen om eens iets anders te proberen. In feite hebben mannen en vrouwen waarschijnlijk te leven, zolang tenminste de sociale condities, die de emancipatie mogelijk maakten, niet veranderen, in een toenemende spanning waarbij aan de ene kant een man en een vrouw elkaar vooral emotioneel steeds meer nodig zullen hebben, sterker op elkaar zijn aangewezen, en aan de andere kant gemakkelijker uit elkaar kunnen gaan, terwijl ieder voor zichzelf door ervaring en door opvoeding leert meer op zichzelf te kunnen leven.
Tot zover over de monogamie; het probleem is sterk emotioneel geladen en het werkt daarom misschien verhelderend de redenering, dat met de afname van machtsverschillen taboes worden doorbroken, de eisen van zelfcontrole uitgebreider worden en de onderlinge rekenschap en identificatie toeneemt, uiteen te zetten aan de hand van een ander, minder beladen voorbeeld, namelijk ‘kleren’. | |
[pagina 140]
| |
Veranderingen daarin gaan al even sterk in de genoemde richting. De typische sekseverschillen zijn veel minder duidelijk geworden. Veel soorten kleding worden door mannen én vrouwen gedragen en drukken tegelijkertijd ook minder verschillen in stand uit. Ogenschijnlijk ziet de kleding er gemakkelijker, ongedwongener uit dan vroeger. Voorstanders ervan zullen dit benadrukken en in advertenties worden deze termen samen met woorden als ‘sportief’, ‘natuurlijk’ en ‘eerlijk’ ter aanprijzing gebruikt. Het is echter op zijn minst een vraag of de kleding ongedwongener is. Veel wijst erop dat het niet alleen losser, maar ook nauwer steekt. De verschillen mogen verminderd zijn, maar niemand trekt zomaar iets aan. Waarschijnlijk wordt de nonchalance zeer zorgvuldig en zeer persoonlijk gekozen en kost deze minder voorgevormde keuze meer tijd en zorg dan vroeger, toen het sekse- en het standsuniform - om het wat overdreven te stellen - de mogelijkheden inperkten. Ook dit geldt voor mannen én voor vrouwen. In zekere zin ‘vermannelijken’ vrouwen, in hun kleding, in hun wijze van lopen en zitten en staan. Dat geeft vaak een groter gemak, maar nogmaals: die ‘natuurlijkheid’ is niet ongevormd, zij is geleerd en bestudeerd. Typisch vrouwelijke attributen als bustehouders - een woord dat te grof bleeken tot bh. werd verkort wat op zijn beurt alweer wat ruw begint te klinken - zijn kleiner geworden, minder opvallend, minder kreukzaam, minder voorgevormd en meer plooibaar, maar daarin niet minder maar meer geraffineerd. Mannen daarentegen ‘vervrouwelijken’ in zekere zin. Zij dragen het haar doorgaans iets langer en met meer variëteit. Hun kleren zitten nauwer of ‘passen beter’ en vormen ondanks alle conformiteit de uitdrukking van een meer persoonlijke smaak. En ook nu geldt weer voor mannen en vrouwen dat zij van die grotere moeite en zorg weinig willen weten. Men schaamt zich, zo lijkt het wel, voor die grotere aandacht. Men komt er niet voor uit. De hogere, meer uitgebreide eisen van zelfcontrole - want daar gaat het ook hier om - worden weinig als zodanig onderkend.
De hier genoemde veranderingen in de omgang tussen mannen en vrouwen werden in zeer algemene termen gesteld en het mag lijken alsof zij zonder onderscheid voor alle Nederlanders gelden. Ik wees er echter op dat zij het sterkst gelden bij hen die tot de gestegen | |
[pagina 141]
| |
middengroepen behoren, in de jaren zestig niet ouder waren dan dertig en leerden of werkten in de snel groeiende instellingen van onderwijs en maatschappelijk-cultureel werk. Daar ook bevonden en bevinden zich de strijdbaarste feministen die de hier genoemde kenmerken het duidelijkst vertonen. Voor hen gaat, evenals dat voor Aletta Jacobs het geval was, de strijd om gelijkberechtiging tussen de seksen gepaard met de strijd tussen andere sociale groeperingen, in binnen- en buitenland. Zij bekennen zich tot linkse groeperingen en zoeken naar overeenkomstige condities en belangen. Opvallend is dan bovendien dat ook zij deze strijd niet zien als een om macht, waarbij álle partijen zowel dwingen als gedwongen worden meer gelijkelijk rekening met elkaar te houden en de eisen wat dat betreft hoger worden. ‘Macht’ is voor hen een vies woord, waaraan de tegenpartij zich ‘bezondigt’. Zij zien zichzelf anders en brengen hun eisen naar voren als eenvoudig een zaak van rechtvaardigheid en solidariteit. Een voorbeeld daarvan biedt het alternatief vrouwenkabinet dat in 1973 door een aantal feministen geformeerd werd.Ga naar eind64 In de wereld zoals zij die zagen behoefde Nederland geen ministerie van Financiën en ook de Navo kon worden gemist. Deze twee instellingen staan voor de twee belangrijkste bronnen van macht en rivaliteit en voor de daarmee verbonden vormen van wederzijdse controle en zelfcontrole. Daarvan wilden zij echter niet weten. Het solidariteitsministerie crm stond bij hen centraal. Opnieuw moet er op gewezen worden dat, hoewel deze ‘strategie’ in het algemeen die van de zwakkere is, zij wat vrouwen betreft mede voortkomt uit de ‘hogere waarden’ die hun tijdens de opvoeding zijn ingeprent. Eerder hielden dit soort gevoelens hen op hun plaats, in huis. Met de emancipatie dienen zij ertoe mannen en in zekere zin machthebbers in het algemeen, al moraliserend onder druk te zetten en zo de eigen ruimte en die van andere, minder geprivilegieerde groepen te vergroten. In een recent boekje over vrouwenemancipatie staat een gedicht waarvan ik de laatste regels citeer: Wij willen niet
leren wat de mannen kunnen
heersen en commanderen
bediend worden en veroveren
jagen buitmaken onderwerpen.Ga naar eind65
| |
[pagina 142]
| |
Het is mogelijk dat deze huiver om te ‘heersen’, en überhaupt om in machtsverhoudingen te denken, met de doorzettende emancipatie zal verminderen. Naarmate hun positie sterker wordt gaan vrouwen hun eisen en verlangens wellicht meer als zodanig stellen en doen zij daarbij minder een beroep op ‘solidariteit’. Wellicht zeggen ze nog eens het leuk te vinden om de baas te zijn. Maar voorlopig is dit taboe op ‘machtsvertoon’ eerder versterkt dan doorbroken. |
|