Taboe, ontwikkelingen in macht en moraal speciaal in Nederland
(1980)–Paul Kapteyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
4 De civilisatietheorieDe zo juist beschreven uitgangspunten staan centraal in de algemene oriëntatie die in dit boek wordt gebruikt, en in het overzicht dat er in dit hoofdstuk van gegeven wordt, staan zij voorop. De feitelijke kennismaking verliep echter anders. Zoals eerder aangegeven hadden vooral de opmerkingen van Elias over de ontwikkeling van menselijke verboden en geboden een prikkelende werking. In de tijd dat hij zijn colleges in Amsterdam gaf, was het streven van veel jonge mensen sterk gericht op het afschaffen van allerlei conventies die naar eigen gevoel overbodig waren geworden, en hun idealen richtten zich naar een toekomst waarin het leven vrijer en ongedwongener zou zijn. Elias stelde echter dat, althans wat West-Europa betreft, menselijke restricties in de loop der tijd aan intensiteit, reikwijdte en stabiliteit hadden gewonnen. Het was derhalve de vraag hoe deze ontwikkeling en de toenmalige activiteiten zich tot elkaar verhielden. Als die ontwikkeling een vrij plotselinge wending zou ondergaan, dan leefden ‘wij’ wel in een zeer bijzondere tijd, maar als die ontwikkeling zich in feite door zou zetten dan waren ‘onze’ idealen niet meer dan fantasie en gebeurden er feitelijk heel andere dingen. Om deze vragen te kunnen beantwoorden en beter te weten wat er gebeurde, was het noodzakelijk eerst goed te weten wat Elias nu precies met zijn ‘civilisatietheorie’ bedoelde.
Hoewel zijn uitspraken over de ontwikkeling van menselijke restricties voor velen nieuw waren, had hij ze al vele jaren eerder opgeschreven in een boek dat zijn hoofdwerk vormt: Ueber den Prozess der Zivilisation. Het was verschenen in twee delen vlak voor de tweede wereldoorlog.Ga naar eind25 In het boek gaat het om een constatering waaraan een tweeledige vraag wordt verbonden: mensen zijn zich in West-Europa in de loop van de tijd als beschaafd, als geciviliseerd gaan beschouwen; wat houdt die beschaving of civilisering in en hoe is zij te verklaren? | |
[pagina 31]
| |
Aard en richting van het civilisatieprocesElias begint met de eerste vraag. Op grond van onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van het begrip ‘beschaving’ en zijn varianten, constateert hij dat in de loop van de Westeuropese geschiedenis - met name vanaf het einde der Middeleeuwen tot in de achttiende en negentiende eeuw - mensen die tot de bovenlagen van de samenleving behoorden, zichzelf steeds beschaafder zijn gaan vinden. De aard van deze ontwikkeling probeert hij te achterhalen door bestudering van etiquetteboeken uit de vijftiende tot en met de achttiende eeuw. De onderwerpen die in deze boeken worden behandeld, zijn alledaags, maar de gedragscodes en de veranderingen daarin tegelijk zeer verrassend. Het gaat om eten en drinken, om poepen en plassen, neus snuiten en spuwen, om slapen, vechten en vrijen; kortom, om de meest primaire menselijke behoeften en emoties. Uit de veranderingen in deze boeken blijkt hoe mensen geleidelijk hebben geleerd om het vlees dat zij eten niet met volle hand maar met duim, wijs- en middelvinger en later met een vork naar de mond te brengen, om niet her en der maar afgezonderd en te bestemder plekke hun behoefte te doen, om niet zomaar de neus te snuiten maar daarvoor de binnenkant van de elleboog en later een zakdoek te gebruiken, om niet met velen in één ruimte de nacht door te brengen maar om zich in afzondering ter ruste te begeven, om bij geschillen niet het zwaard of het mes te trekken en om hun seksuele opwellingen te beteugelen en in afzondering voorzichtiger hun gang te gaan. Dit soort veranderingen komen uit de etiquetteboeken naar voren en het opmerkelijke is dat in eerdere fasen de codes onder duidelijke dreiging en dwang van anderen worden opgelegd en in latere fasen, zonder dat deze Fremdzwang geheel verdwijnt, mensen zichzelf meer in het gareel leren houden en, anders gezegd, hun Selbstzwang sterker wordt. Op deze veranderingen in codes en restricties en in de aard van de dwang en controle slaat het begrip ‘beschaving’ of ‘civilisatie’ en omdat deze veranderingen niet kris-kras verlopen maar een bepaalde richting vertonen, spreekt Elias van een proces van civilisering waaraan generaliserend gesproken valt te onderkennen: ‘Hoe van zeer uiteenlopende kanten de dwang van anderen in zelfdwang verandert, hoe menselijke bezigheden op steeds meer gedifferentieerde | |
[pagina 32]
| |
wijze achter de coulissen van het maatschappelijk leven worden teruggedrongen en met schaamtegevoel worden bedekt, hoe de regulering van het totale drift- en affectleven door een aanhoudende zelfcontrole steeds meer omvattend, gelijkmatiger en stabieler wordt.’Ga naar eind26 In dit citaat probeert Elias de aard en de richting van het civiliseringsproces te omschrijven zonder echter te pretenderen daarmee een sluitende en volledige definitie gegeven te hebben. In wisselende context belicht hij wisselende kanten die - verrassend genoegonderling verband houden maar toch moeilijk in een korte woordenreeks aaneen te rijgen zijn. | |
‘Fremdzwang’ en ‘Selbstzwang’Eén van die aspecten betreft het volgende. In de meer algemene omschrijving werd al gesproken van veranderingen in de richting van afnemende dwang van anderen en toenemende zelfdwang. Dit is een centraal onderdeel dat grote aandacht krijgt. Naarmate het niveau van civilisering stijgt, leren de afzonderlijke individuen van kindsbeen af steeds meer zichzelf te sturen en te controleren in plaats van door anderen gestuurd en gecontroleerd te worden. Deze ontwikkeling heeft bij oppervlakkige beschouwing iets bedriegelijks. Zolang de dwang van anderen nog groot is - en dat was in vroeger tijden het geval en is het bij de opvoeding van kinderen nog steeds - is het duidelijk dat die controlerende dwang wordt uitgeoefend. Lichamelijke straffen, stemverheffing, onthouding van elementaire begeerlijke zaken zijn veelal direct waarneembaar, evenals de dreiging die ervan uitgaat en de schrik die het teweegbrengt en tot gehoorzaamheid kan dwingen. Wanneer echter - en dat is in toenemende mate onder volwassenen het geval geworden - de afzonderlijke individuen onder dreiging en dwang geleerd hebben zichzelf te beheersen, valt het feit van deze beheersing minder op. De tot angst verinnerlijkte dreiging, waarmee mensen zichzelf beheersen, lijkt meer afwezig naarmate hij beter functioneert. Het lijkt vanzelf te gaan. De kans op onbegrip wordt nog vergroot omdat, naarmate de angstgevoelens waarmee meer primaire opwellingen zijn bedekt, beter functioneren, de betrokkenen zichzelf ook minder bewust worden van hun eigen angsten. Zelfdwang gaat onbewuste en daarmee dwangmatige trekken vertonen en om | |
[pagina 33]
| |
het in de termen van Freud te zeggen: de bewust sturende Ich-functies verzwakken en de onbewust-sturende Ueber-Ich-functies nemen in kracht toe. Het eigen beschaafd gedrag komt hun vanzelfsprekend voor, lijkt aangeboren en normaal, zoals tot uitdrukking komt in schaamte- en schuldgevoelens die - en dat is nogmaals het bedriegelijke - minder direct tot uiting worden gebracht omdat ze sterker en effectiever werken. Over deze zelfdwang in specifieke zin en dan met name over schaamtegevoelens zegt Elias het volgende: ‘Het schaamtegevoel is een specifieke gemoedsbeweging, het is een vorm van angst die bij bepaalde prikkels automatisch en uit gewoonte in het individu opkomt. Het is oppervlakkig bezien een angst voor sociale vernedering of meer in het algemeen gesproken voor superioriteitsgebaren van anderen; maar het is een vorm van onlust of angst - en dat is het kenmerkende - waartegen een individu zich noch door lichaamsgeweld, noch door enig andere direkte aanvalsvorm verweren kan. Deze weerloosheid tegenover de superioriteit van anderen, dit volledig overgeleverd zijn, komt niet zonder meer voort uit de superieure fysieke bedreiging van anderen die hier en nu aanwezig zijn, ofschoon zij zeer zeker wel teruggaat op de fysieke dwang die kinderen op grond van hun lichamelijke inferioriteit van hun opvoeders ondervinden. Bij volwassenen vindt deze weerloosheid hierin haar grond dat de mensen wier superioriteitsgebaren men vreest, in overeenstemming handelen met het eigen geweten, met het Ueber-Ich van de weerloze en angstige, met de zelfdwang die het individu door anderen - van wie het afhankelijk was en die tegenover hem een zekere mate van macht en superioriteit bezaten - is bijgebracht. Dienovereenkomstig is de angst die wij “schaamte” noemen, voor het oog van anderen in sterke mate gedempt; hoe sterk ze ook mag zijn, ze komt niet direkt in luidruchtige gebaren tot uitdrukking. De opwelling van schaamte krijgt haar bijzondere kleur juist doordat hij die zich schaamt, iets gedaan heeft of van plan was te doen waardoor hij tezelfdertijd én met bepaalde mensen met wie hij op welke manier dan ook verbonden is of was, én met zichzelf, met dat deel van zijn bewustzijn waarmee hij zichzelf controleert, in tegenspraak geraakt; het conflikt dat in schaam-angst tot uitdrukking komt, is niet alleen een conflikt van het individu met de heersende maatschappelijke mening, maar een conflikt van het individu | |
[pagina 34]
| |
met dat deel van zichzelf dat deze maatschappelijke mening representeert; het is een conflikt binnen zijn eigen emotiehuishouding; hij ziet zichzelf als inferieur. Hij vreest het verlies van liefde en respect van anderen waaraan hem veel gelegen is. Hun houding is ín hem tot een houding gestabiliseerd die hij automatisch tegenover zichzelf aanneemt. Dat is het wat hem tegenover de superioriteitsgebaren van anderen die op een of andere manier dit automatisme in hem actualiseren, zo weerloos maakt.’Ga naar eind27 | |
RationaliseringIn een passage die nauw aansluit bij het bovengenoemde citaat, wijst Elias erop hoe het sterker worden van schaamtegevoelens samenhangt met een ander aspect van het civiliseringsproces: de toenemende rationalisering.Ga naar eind28 Hiermee doelt hij op de groeiende noodzaak en het groeiend vermogen van mensen om samenhangen van een grotere reikwijdte en gecompliceerdheid te overzien en te dóórzien, de gevolgen van eigen en andermans handelen over meerdere schakels heen te vóórzien en daarop in denken en doen te anticiperen. Hij zegt daarvan het volgende: ‘Beide, de versterking van de schaamte-angsten en de sterkere rationalisering, zijn niets anders dan verschillende aspecten van de scherpere splitsing van de individuele emotiehuishouding [...] verschillende aspecten van de toenemende differentiëring tussen driftfuncties en driftbewakingsfuncties, tussen Es en Ich of Ueber-Ich. Hoe verder deze differentiatie van de psychische zelfsturing is gevorderd, hoe meer uitgesproken deze sector van de psychische stuurfuncties - die men in ruime zin met Ich en in engere zin met Ueber-Ich aangeeft - een dubbele functie toevalt. Deze sector vormt aan de ene kant het centrum waarvanuit een mens zich in zijn relaties met andere dingen en wezens stuurt en vormt aan de andere kant het centrum waarvanuit een mens deels bewust, deels ook geheel automatisch en onbewust, zijn “innerlijk”, zijn eigen opwellingen stuurt en reguleert. Deze psychische functies die zich in de loop van de aangegeven maatschappelijke veranderingen langzamerhand sterker van de driftmatige opwellingen onderscheiden, de Ich- of Ueber-Ich-functies, hebben met andere woorden in de emotiehuishouding een dubbele taak. Ze bedrijven tegelijk een politiek naar binnen en een politiek naar buiten toe die geenszins altijd in harmo- | |
[pagina 35]
| |
nie, maar vaak genoeg in tegenspraak zijn met elkaar. En zo is ook te verklaren dat in dezelfde historische, maatschappelijke periode waarin de rationalisering merkbaar toeneemt, ook een oprukken van de schaamte- en pijnlijkheidsgrens waarneembaar is.’Ga naar eind29 | |
Voortgaande civilisering bij afnemende machtsverschillen tussen sociale lagenZoals gezegd baseert Elias zijn omschrijving en interpretatie van het civilisatieproces op ontwikkelingen in de gedragscodes van adellijke bovenlagen in West-Europa, van om en nabij de vijftiende tot in de achttiende eeuw. De strekking van zijn betoog gaat die tijd en groepering echter te boven en al is het gebruikte materiaal minder uitgebreid, hij maakt aannemelijk dat deze civiliseringsbewegingen niet tot die tijd en groepering beperkt blijven maar zich van ‘boven’ naar ‘beneden’ en in bepaalde gevallen van ‘beneden’ naar ‘boven’ in de tijd uitbreiden en voortzetten. Het zou echter een misverstand zijn te menen dat deze uitbreiding en voortzetting rechtlijnig zou verlopen. Het gaat om golfbewegingen waarin vertragingen en versnellingen zijn te onderkennen die in grote lijnen parallel lopen met vergroting en stabilisering, met verkleining en mobilisering van verschillen in macht en afhankelijkheid tussen verschillende bevolkingslagen en -groepen. Zeer in het algemeen zijn in zo'n ontwikkeling drie fasen te onderscheiden. De eerste is die waarin de dreiging van de lagere of zwakkere groepering relatief gering is en waarin het de bovenlaag relatief weinig moeite kost het verschil in macht en aanzien te handhaven en voor beide groeperingen vanzelfsprekend te laten zijn. De tweede is dan die waarin de dreiging van de lagere groepering weliswaar toeneemt maar waarin het de bovenlaag nog mogelijk is door de gedragscodes te verscherpen, zich te blijven distantiëren en hun behoefte aan status te bevredigen. Van de lagere groeperingen zijn het slechts enkelen die tot de bovenlaag weten op te klimmen en zich - vaak met moeite, pijn en onzekerheid - aan die levensstijl proberen te conformeren. De derde fase ten slotte is die waarin de opkomende groepering duidelijk aan de winnende hand is, minder behoefte gevoelt de stijl van de bovenlaag te imiteren en met een groeiend zelfbewustzijn en gevoel van eigenwaarde een meer eigen levensstijl vormt. De eerdere bovenlaag heeft met de feitelijke macht | |
[pagina 36]
| |
nu ook de mogelijkheid verloren om het verschil in status op te houden, en waar sommigen het desondanks nog zullen proberen, geven anderen deze strijd op om zich aan de kant te scharen van hen die aan macht winnen en zich emanciperen.
Het is niet zo eenvoudig om de veranderingen in levensstijl, in gedragscodes, in omgangsvormen die zich tijdens deze fasen afspelen eenduidig te interpreteren als een voortzetting van de civilisering. De eerste en tweede fase geven wellicht de minste problemen. Het lijkt aannemelijk dat onder de stijgende status én statusangst de codes van de bovenlaag waaraan de lageren zich spiegelen, verfijnen en in die zin de civilisering zich voortzet. Met de derde fase komen stijgende groeperingen duidelijker in beeld en wordt het ingewikkelder. Hun gedragscodes veranderen, dat wel, maar de aard van die verandering is niet zonder meer duidelijk. In vele opzichten lijkt immers het gedrag van lagere groeperingen minder strikt, minder ingehouden dan dat van de hogere lagen en met het dominant worden van hun levensstijl zou er dan eerder sprake zijn van een teruggang der civilisering. Toch meent Elias van niet en acht hij bij voorbeeld de veranderingen die samenhangen met de neergang van adellijke en met de opkomst van burgerlijke groeperingen, bevestigend voor wat hij in het algemeen ziet als de richting waarin het civiliseringsproces gaat. Hij geeft toe - om het zo te formuleren - dat inderdaad met de emancipatie van lagere groeperingen ‘een zekere versoepeling in de sfeer van de omgangsvormen’ plaatsvindt,Ga naar eind30 maar hij beweert tevens: ‘De inspanning die de instandhouding van de burgerlijke sociale existentie vereist, de stabiliteit van de Ueber-Ich-vorming, de intensiteit van de driftregulering en -omvorming die burgerlijke beroeps- en bedrijfsfuncties van het individu vragen, zijn [...] in hun geheel nog aanzienlijk groter dan de overeenkomstige psychische reguleringen die het leven als hoofs aristocraat vereist.’Ga naar eind31 Een soortgelijke redenering zet hij op wanneer het gaat om de eveneens opvallende veranderingen die zich tegen het eind van de negentiende eeuw beginnen af te tekenen. Het voorbeeld dat hij hier aanhaalt, is het strand- en badleven. De veranderingen daarin - het openlijk baden van vrouwen, het kleiner worden van de badkleding - zouden wellicht de gedachte kunnen oproepen aan een vergroving en verslapping van de zelfcontrole. Het tegendeel is zijns inziens | |
[pagina 37]
| |
echter het geval: ‘[...] Maar deze verandering en daarmee de uitbreiding van de sport in het algemeen, voor mannen én vrouwen, dat alles veronderstelt een zeer hoge standaard van driftinbinding. Slechts in een samenleving waarin een hoge mate van terughoudendheid vanzelfsprekend is geworden en waarin mannen zowel als vrouwen absoluut zeker zijn dat een sterke zelfdwang en een strikte omgangsetiquette ieder individu in toom houdt, kunnen bad- en sportgewoonten met - gemeten aan eerdere episoden - zulk een vrijheid ontstaan. Het is een versoepeling die volkomen binnen het kader past van een bepaalde, geciviliseerde gedragscode, dat wil zeggen binnen het kader van een automatisch, tot gewoonte geworden binding en omvorming van affecten op een zeer hoog niveau.’Ga naar eind32 | |
ProblemenHoe zeker deze uitspraken ook mogen klinken, toch is Elias over de veranderingen in deze tijd lang niet altijd even duidelijk. In een passage die direct aansluit op het bovenstaand citaat, neemt hij in feite het zo juist beweerde weer terug. Hij schrijft over de tijd na de eerste wereldoorlog, half constaterend, half voorspellend: ‘Tegelijk doen zich, eveneens in onze eigen tijd, de eerste tekenen voor van een beweging in de richting van straffere driftbinding [...]’ Om dan vervolgens op te merken: ‘Hoe van dichtbij bezien dit heen en weer bewegen, dit voorwaarts- en terugstromen, deze verstraffing en versoepeling van geval tot geval zich ook voltrekken mag, de richting van de beweging in zijn totaliteit is - voorzover nu te overzien - dezelfde, welke specifieke driftuiting men ook op het oog heeft.’Ga naar eind33 Uit de daaropvolgende bewering blijkt dan wat volgens hem de aard van de ‘grote beweging’ zal zijn: ‘De civilisatiecurve van de sexuele drift verloopt in het algemeen gezien parallel met de curve van andere driftuitingen, hoeveel sociaal bepaalde onderscheidingen in afzonderlijke gevallen ook steeds voorhanden mogen zijn. Ook hier wordt, zeker vergeleken met de manieren van de voormalige bovenlaag, de regulering steeds strikter. Ook deze driftvorm wordt langzamerhand steeds verder uit het openbare leven teruggedrongen. Ook de terughoudendheid die men bij het spreken in acht moet nemen, neemt toe[...] Zoals vele andere driftuitingen, zo | |
[pagina 38]
| |
wordt ook die der sexualiteit niet alleen voor de vrouw maar ook voor de man, steeds meer tot een bepaalde enclave beperkt: het maatschappelijk gelegitimeerde huwelijk.’Ga naar eind34 Om dit soort veranderingen gaat het kennelijk wanneer hij het heeft over ‘de richting van de grote beweging’; ondanks een ‘versoepeling’ wordt ‘de regulering steeds strikter’. Het heeft er echter alle schijn van dat latere ontwikkelingen hem in het ongelijk hebben gesteld. De recente taboedoorbraken, die in het begin van dit hoofdstuk werden genoemd, lijken in ieder geval strijdig met ‘de richting van de grote beweging’. In hoeverre de civilisatietheorie inderdaad niet in overeenstemming is met deze de-taboeëring of in hoeverre die theorie toch wordt bevestigd en bepaalde tegenstrijdigheden, die Elias zelf niet nader behandelde, kunnen worden opgeheven, zijn vragen die ik mij in dit boek stel. | |
De verklaring van het civilisatieprocesTot zover over de aard en de richting van het civiliseringsproces. Hiermee is echter nog maar één van de twee vragen die Elias zich stelt, behandeld. De andere luidt hoe dit proces is te verklaren. Hij begint in de samenvatting aan het einde van het tweede deel van zijn boek met de bestrijding van een mogelijk antwoord. ‘We zien[...], dat het civilisatieproces een verandering van het menselijk gedrag en gevoelen in een zeer bepaalde richting inhoudt. Maar blijkbaar hebben afzonderlijke mensen deze verandering, deze civilisatie niet op een bepaald ogenblik gewild en gaandeweg zeer bewust en “rationeel” door doelgerichte maatregelen gerealiseerd; blijkbaar is de “civilisatie” even weinig als de rationalisering een produkt van de menselijke “ratio” en een resultaat van planning op lange termijn. Hoe zou het immers denkbaar zijn dat aan deze geleidelijke “rationalisering” reeds een dermate “rationeel” gedrag en plan over eeuwen heen ten grondslag ligt? Hoe zou het denkbaar zijn dat het civilisatieproces door mensen doelbewust en weloverwogen in beweging werd gezet terwijl dit streven zelf reeds een hoge civilisatiegraad veronderstelt? Inderdaad wijst niets in de geschiedenis erop dat deze verandering “rationeel” door een doelbewuste opvoeding van afzonderlijke mensen of groepen van mensen is doorgevoerd. In het algemeen beschouwd voltrekt zij zich ongepland; maar zij voltrekt zich even- | |
[pagina 39]
| |
wel niet zonder een kenmerkende structuur[...]. Deze valt echter niet te herleiden tot een rationeel “Idee” dat eeuwen geleden ééns door een enkeling is geconcipieerd en vervolgens als doel van het handelen, als doel van de wensen en verlangens van de éne generatie op de andere is overgebracht, tot zij in de “eeuwen der vooruitgang” uiteindelijk volledig werkelijkheid werd; maar deze transformatie is desondanks geen structuurloze en chaotische wisseling. Wat zich hier aan de hand van het civilisatieproces aandient, is niets anders dan het probleem van historische verandering in het algemeen: deze verandering als geheel is niet “rationeel” gepland, maar is evenmin een ongeregeld gaan en komen van ongeordende figuren. Hoe is dat mogelijk? Hoe ontstaan überhaupt in deze mensenwereld formaties die niemand bedoeld heeft en die niettemin geen wolkengevaartes zijn, zonder vastheid, zonder opbouw en structuur? De voorafgaande onderzoekingen en vooral die welke aan de problemen van sociale mechanismen zijn gewijd, proberen een antwoord te geven. Dat antwoord is eenvoudig genoeg: plannen en handelingen, emotionele en rationele opwellingen van afzonderlijke mensen grijpen, vriendschappelijk of vijandig, voortdurend in elkaar. Deze fundamentele vervlechting van afzonderlijke, menselijke plannen en handelingen kan tot veranderingen en formaties leiden die geen mens gepland of gemaakt heeft. Daaruit, uit de interdependentie van mensen ontstaat een structuur van een zeer specifieke soort, een structuur die dwingender en sterker is dan de wil en het verstand van afzonderlijke individuen die haar vormen. Het is deze vervlechtingsstructuur die de loop van de historische verandering bepaalt; dit is het, wat aan het civilisatieproces ten grondslag ligt.’Ga naar eind35 | |
Toenemende integratie en differentiatieWat is dan de aard van deze vervlechtingsstructuur? Eerder in zijn boek heeft hij uiteengezet hoe in de loop van de Middeleeuwen zich processen gaan aftekenen van toenemende maatschappelijke integratie en differentiatie, waarbinnen steeds meer mensen over een steeds groter gebied op meer verschillende manieren van elkaar afhankelijk worden en hun verschillen in afhankelijkheid ván en macht óver elkaar geleidelijk aan zien afnemen. Zonder dat een exact beginpunt valt te bepalen, is toch aan te geven hoe deze pro- | |
[pagina 40]
| |
cessen inzetten. Vanuit een toestand van uiterste desintegratie - waarin het leven van mensen zich in zeer kleine eenheden afspeelde, weinig mensen zeer sterk afhankelijk waren van elkaar, de machtsverschillen tussen aan de ene kant de heerser en aan de andere kant in feite alle anderen zeer groot waren en de contacten met andere eenheden spaarzaam en veelal vijandig van aard - gaan zich langzamerhand integratietendensen aftekenen. In de concurrentiestrijd tussen deze eenheden en hun heersers, waarbij de druk toeneemt naarmate de te cultiveren grond schaarser wordt en de grenzen in het Oosten en Zuiden vaster komen te liggen, komen eerst enkele en komt later één overwinnaar naar voren. Hem is het gelukt - eerst door meer toevallige eigenschappen als lichaamskracht en slimheid, later meer door het feit dat de sterkere steeds sterker wordt - andere heersers en hun gebieden aan zich te onderwerpen, in een strijd waarbij sterke gevoelens van hebzucht, wraak en vechtlust van groot belang waren, maar niet los gezien kunnen worden van het inzicht dat wie niet aanviel zich verdedigen moest. ‘Deze overwinnaar vormt dan het integratiecentrum van een grotere “machtseenheid”; hij vormt de centrale monopolies - met name die van gewelduitoefening en belastingheffing - van een staatsorganisatie, waarbinnen vele gebieden en groepen die eerder vrij concurreerden, langzamerhand tot een meer of minder een geheel vormend, uitgebalanceerd menselijk weefsel van een hogere orde van grootte samengroeien.’Ga naar eind36 Deze staatsformering is echter maar één kant van de integratie- en differentiatieprocessen. Tegelijk met wat wij de politieke aspecten zouden noemen, ontwikkelen zich ook de economische en ook al besteedt Elias hier minder aandacht aan, om het beeld enigszins compleet te maken moeten zij ook genoemd worden. Met het groter en veiliger worden van de samenlevingseenheden nemen de mogelijkheden toe om meer goederen te produceren en te transporteren. Binnen de beschermde muren van burchten en later vooral van steden, ontstaan op knooppunten van natuurlijke verkeerswegen de ruimten waar mensen eerst nog vanuit de naaste omgeving, later meer van ‘heinde en ver’ hun produkten aanbieden tegen andere produkten en langzamerhand vooral tegen geld. En ook hier, binnen deze markten dwingt de concurrentiedruk mensen tot uitbreiding en differentiatie van hun produktiewijze, tot het uitzien naar nieuwe en grotere markten, kortom tot het maximali- | |
[pagina 41]
| |
seren van hun winst, willen zij niet achterblijven en dus ten onder gaan in de economische strijd waarin steeds sterker bepaalde monopoliseringstendensen zichtbaar worden. | |
Sociogene dwang tot civiliseringWaar het nu allemaal om gaat is dat in deze processen van toenemende concurrentiedruk en monopolievorming, van integratie en differentiatie waarbij steeds meer mensen op meer verschillende manieren van elkaar afhankelijk worden, de betrokken individuen zich gedwongen zien om meer rekening met elkaar te houden en daarom beter op zichzelf te letten. Het is deze ‘sociogene’ dwang tot zelfcontrole die de ‘motor’ vormt van het civiliseringsproces. ‘De wijze waarop mensen gehouden zijn om met elkaar te leven, verandert: derhalve verandert hun gedrag: derhalve verandert hun bewustzijn en hun drifthuishouding in zijn totaliteit.’Ga naar eind37 Het eerst is deze samenhang duidelijk waarneembaar onder de adellijke bovenlaag en de aard van de verbanden laat zich misschien wel raden. Wanneer het niveau van integratie en differentiatie nog laag is, is het niveau van zelfcontrole dat ook. Het leven van ridders bestaat in de eerste plaats uit vechten en voltrekt zich in de voortdurende spanning tussen de lust om te doden en de angst om gedood te worden. Hun gedrag is daarmee niet onbeheerst - zij worden in zekere mate getraind en opgeleid tot wat zij moeten - maar het is vergeleken met later mínder beheerst. Zowel tegenover vijanden als tegenover ondergeschikten houden zij zich weinig in. Zij zijn de baas, zolang zij sterk zijn en in het gevecht overwinnen. Wanneer echter in de strijd tussen de heersers de samenlevingseenheden groter worden en daarbinnen de pacificatie toeneemt, veranderen langzamerhand de eisen aan ridders gesteld en de vrijheden door hen genoten. Het belang van het vechten wordt minder en de kunst om in de nieuwe bestuurscentra - de hoven - op meer indirecte wijze druk en tegendruk uit te oefenen, neemt in belang toe. Op deze wijze wordt de zelfcontrole van ridders groter. Zij verhoofsen en aan het hof ontwikkelen zij omgangsvormen die in etiquetteboeken worden opgeschreven en steeds meer het distinctiemiddel vormen ten opzichte van lagere, maar stijgende groeperingen. | |
[pagina 42]
| |
Ook bij hen, bij deze lagere groeperingen, is het verband waarneembaar tussen de toenemende integratie en differentiatie met een verdere regulering van psychische functies. Zoals al even aangegeven, volgt de handeldrijvende en neringdoende burgerij in zekere zin het beschavingspatroon van de adel, maar tegelijkertijd ontstaat onder hen een regulering van een eigen aard die wordt bepaald door de maatschappelijke functies die zij vervullen en die hun stijgende kracht uitmaken. De dagelijks terugkerende arbeid waarvan de adel zichzelf had vrijgesteld, maakt hun levensritme straffer. De noodzaak om de gang van zaken binnen eigen bedrijf te controleren, om ‘de markt’ te overzien en de kansen van winst en verlies in te schatten, stelt andere en hogere eisen van zelfcontrole. Deze eisen tekenen lange tijd de stijl van middengroepen die in de loop van de negentiende eeuw de bovenlaag gaan vormen. Tegen het eind van die eeuw wordt deze stijl met toenemend succes aangevochten door lagen die dan aan maatschappelijke sterkte winnen en op hun beurt een beschavingspatroon vormen, bepaald door de doorzettende processen van integratie en differentiatie waaraan ook zij hun stijgende macht ontlenen. Want dat is het algemene inzicht dat geldt voor die tijd én voor de onze: de druk die mensen op zich zelf uitoefenen is niets anders ‘dan het psychische pendant van de dwang die mensen door hun maatschappelijke vervlechting op elkaar uitoefenen’.Ga naar eind38 Dit inzicht vult de eerdere interpretatie van het civiliseringsproces aan en vormt samen daarmee een psychisch-sociale theorie waarin niet alleen gepoogd wordt de aard en de richting van psychische ontwikkelingen aan te geven en uiteen te zetten, maar ze ook te verklaren vanuit de dynamiek van sociale processen. |
|