Zes jaren in Suriname
(1854)–A. Kappler– AuteursrechtvrijSchetsen en tafereelen uit het maatschappelijke en militaire leven in deze kolonie
[pagina 62]
| |
Derde hoofdstuk.Geschiedkundige aanmerkingen in 't algemeen. Oorzaak van den achteruitgang der welvaart van de kolonie Suriname. Beschrijving van het land. Grenzen. Rivieren: Marowyne, Commewyne, Cottica, Suriname, Saramacca, Coppename, Corantyn.Voor menigeen zal het niet onbelangrijk zijn, hier eene beknopte geschiedenis der kolonie Suriname te vinden. Eerst was ik wel is waar voornemens daarover niet te spreken, omdat ik mij van geene mondelinge overleveringen of uittreksels uit vroegere schriften bedienen, maar mij alleen tot de mededeeling mijner eigene ondervindingen bepalen wilde; doch bij rijper nadenken oordeelde ik het noodig eene oppervlakkige geschiedkundige schets van het land te laten vooraf gaan, om mij naderhand enkel en alleen met het verhaal mijner verdere lotgevallen en ontmoetingen bezig te houden. Het is genoegzaam bekend dat, bij de ontdekking van Amerika, Guyana en de omliggende landen bewoond werden door onderscheidene indiaansche volksstammen, onder welke zich de Caraïben door hunne menigte en hun stout karakter vooral onderscheidden. Omstreeks het midden der zeventiende eeuw, vestigden zich, nadat men vruchteloos in het binnenland naar goud gezocht had, europesche kolonisten aan de kust, met het oogmerk om die producten te verbouwen, welke men tot dus ver | |
[pagina 63]
| |
langs eenen gevaarlijken weg alleen uit Oost-Indië kon verkrijgen. Aangemoedigd door de vruchtbaarheid van den grond en de gemakkelijke vaart, begaven zich vele ondernemende Europeërs naar het nieuwe land, en in een kort tijdsverloop ontstonden aldaar fransche, engelsche en hollandsche nederzettingen. Dewijl de Indianen niet sterk genoeg waren voor het werk, ontstond de slavenhandel, daar schepen, door de regering gemagtigd, bij de kleine vorsten van Afrika, die in altijddurende oneenigheden en oorlogen met elkander leefden, de over en weêr gemaakte krijgsgevangenen bij ruiling tegen allerlei voorwerpen kochten en naar Amerika overvoerden, waar men hen tot den veldarbeid gebruikte. Daar de aankoop van eenen slaaf niet veel kostte, en men er zich altijd van kon voorzien, lokte de winst menig ondernemend man naar het heete en vochtige kustland, en er vormden zich maatschappijen met een aanzienlijk kapitaal, om de ondernemers, die daarbij hun leven op het spel zetteden, krachtdadig te ondersteunen. Suriname zelf werd het eerst door de Engelschen in bezit genomen, die zich aan de rivier Suriname vestigden en de stad Paramaribo stichtten. Eerst in het jaar 1667 werd de kolonie bij verdrag aan de Hollanders afgestaan.Ga naar voetnoot1) Bij de vlijt dezer kolonisten en de groote vruchtbaarheid van den grond zou Suriname zeker groote voordeelen aan de maatschappij opgeleverd hebben, indien de pas | |
[pagina 64]
| |
ontstaande kolonie doelmatig georganiseerd en tegen aanvallen van buiten beschermd geweest ware. De vele oorlogen der Engelschen en Franschen met de Staten-Generaal, waarin door de eerstgenoemden de koloniën der Hollanders overvallen en met naauwelijks bijeen te brengen oorlogslasten bezwaard werden, zoowel als het wegnemen der met de voortbrengselen der kolonie beladen schepen veroorzaakte dat, ondanks alle inspanning, de voordeelen, door het moederland genoten, zeer onbeduidend waren. Eerst nadat deze oorlogen geëindigd waren, verhief zich Suriname; zijn rijkdom overtrof dien van elke andere kolonie en bezweek niet door inwendige tweespalt noch onder den opstand van oproerige slaven, hoe vele kosten ook de veldtogten veroorzaakten, die in den loop der vorige eeuw tegen dezen ondernomen werden. Den gevoeligsten slag ontving de welvaart door het verbod van invoer van slaven in het jaar 1824. Door de vermindering der werkkrachten, waarvoor van buiten geene vergoeding te verwachten is, gaat de kolonie met rassche schreden haren ondergang te gemoet. Vele vroeger bloeijende plantagiën zijn verlaten; hunne suiker- en koffijvelden, eenmaal met zoo veel moeite en inspanning beplant en onderhouden, zijn thans met hoogwassende struiken bedekt; de schoone lanen van koninklijke palmen en tamarindeboomen, weleer de toegangen tot de woonhuizen der plantagiën, steken tegenwoordig eenzaam boven het kreupelbosch van wildgroeijende planten uit, en de landingsplaats, waar fraai geschilderde booten af- en aanvoeren, ligtw o est en verlaten. De groote strook lands, die, omvat door de twee grootste stroomen van Amerika, door de Amazonen-rivier en de Orenoko, zich van de evennachtslijn tot 9o. N. Br., en van 49o tot 67o W.L. van Greenwich uitstrekt; wier Oosten Noordkust de Atlantische oceaan bespoelt; die in het | |
[pagina 65]
| |
zuiden door Brazilië, in 't westen door de republiek Columbia begrensd wordt, en waarvan de kustlanden reeds sedert twee eeuwen Europa met de kostbare voortbrengselen van hunnen milden bodem voorzien, is in engelsch, hollandsch, fransch en portugeesch Guyana verdeeld. Doorsneden van groote, bevaarbare rivieren en tallooze, natuurlijke kanalen, die onderling met elkander in gemeenschap staan, maakt zijne aardrijkskundige ligging en de buitengemeene vruchtbaarheid van zijnen bodem dit land tot een waar Eldorado, dat zijne schatten boven den grond en met minder gevaar oplevert, dan het goudland, dat men in de binnendeelen er van waande te bestaan. Op eene oppervlakte van 7000 vierkante mijlen, leven spaarzaam verspreid de overblijfselen van onderscheidene indiaansche volksstammen, die, ruw en wild, niet meer de beschaving bezitten, welke hunne voorvaderen schijnen gehad te hebben. Vele dezer stammen, zoowel als het grootste gedeelte van het binnenland, zijn ons nog onbekend, en alleen uit de berigten van andere, bevriende Indianen, die het binnenland bereizen, of uit de berigten der Bosch-negers, welke met die stammen handelsverbindtenissen hebben aangeknoopt, weten wij, hoe onbepaalden soms ongerijmd die berigten ook wezen mogen, dat zij bestaan. Hoe moeijelijk en met hoe vele gevaren verbonden de reizen in de binnenste gewesten van een zoo weinig bekend land ook mogen zijn, blijven zij toch nog uitvoerbaar, indien alleen hinderpalen, door de natuur daargesteld, uit den weg te ruimen zijn; doch wanneer daarmede nog de onwil en de tegenstand gepaard gaan van ruwe volken, die het wetenschappelijk doel van dusdanige reizen niet begrijpen, door bijgeloovige vooroordeelen vijandig gezind zijn, of meenen, dat hunne handelsbetrekkingen met de volken van het binnenland daardoor benadeeld worden, | |
[pagina 66]
| |
dan is het gemakkelijk te begrijpen, waarom, terwijl de wereld in alle rigtingen doorreisd wordt, het binnenland van Guyana voor het grootste gedeelte nog een onbekend land is. De best bebouwde, oudste en bloeijendste zijner koloniën, Suriname, is, uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd, nog de minst bekende. Of nu dit aan het materialismus, waardoor alleen de pakhuizen der Amsterdamsche kooplieden gevuld worden, te wijten, dan wel aan andere omstandigheden toe te schrijven is, waag ik niet te beslissen. De kolonie Suriname ligt tusschen 3o en 6o N. Br., en 53o tot 56o W.L. van Greenwich. Ten oosten grenst zij aan fransch Guyana, waarvan zij door de Maroni of Marowyne gescheiden is; ten westen scheidt de Corantyn haar van de vroeger hollandsche, tegenwoordig engelsche kolonie Berbice; ten zuiden, waar hare grens nog niet eens met juistheid bepaald is, ligt zij tegen de bergachtige Savannen, die de waterscheiding der in den Amazonenstroom zich ontlastende rivieren en der noordwaarts uitloopende wateren uitmaakt. Ten noorden bespoelt de Atlantische oceaan hare kusten. De voornaamste rivieren zijn: de Marowyne, Suriname, Saramacca, Coppename en Corantyn, hoewel nog eene menigte andere rivieren het land bespoelen en in alle rigtingen doorsnijden. Al deze rivieren staan door natuurlijke kanalen, hier kreken genoemd, met elkander in verbinding, zoodat men uit de Corantyn in de 56 uren (in eene regte lijn) meer oostelijk gelegen Marowyne kan komen, zonder dat men zich aan de vermoeijenissen eener zeereis behoeft te onderwerpen. De geheele kust van Suriname is vlak en bestaat uit aangeslibd land, dat, bedekt met boomen en laag struikgewas, bij elken hoogen vloed onderloopt en veranderingen ondergaat. Door deze lage gesteldheid van den grond | |
[pagina 67]
| |
strekken zich de banken uren ver in zee uit; zij bestaan uit eenen weeken modder, aanslibbingen der rivieren, en zijn dus meest van plantaardigen oorsprong. Evenwijdig aan de zeekust loopen de zand- of schelpbanken, die zich somtijds tot aan de zee uitstrekken, en waarop een veelsoortige en weelderige plantengroei, overeenkomende met die van het binnenland, heerscht. Zij zijn hooger dan de omliggende, moerassige grond, van eene geringe breedte, doch somtijds van eene aanmerkelijke lengte, en schijnen de teruggeweken zeekusten uit een vroeger tijdperk geweest te zijn. Deze banken zijn met bosschen, uit hooge boomen bestaande, bedekt, waaronder de lokustboom (Hymenaea courbaril) de wierookboomen, de awara- en cumupalmen en de indiaansche pruimeboom (Spondias?) voorkomen. Achter deze banken strekken zich groote moerassen van zoet water uit, die in den regentijd bijna ontoegankelijk zijn. Uren lange bosschen van den mauritiuspalm (Mauritia flexuosa) en groote vlakten bezet met den boomachtigen aron (Calladium arbor) bedekken hier het land; slechts in heete zomers droogen deze moerassen uit. Het zeestrand zelf levert voor het oog overal een gelijkvormig, somber tafereel op. Duizenden van gestorven, ontwortelde en aangespoelde boomen liggen er in alle rigtingen verspreid; de grond, een weeke modder, waarin men tot aan de knieën wegzakt, is door millioenen krabben doorploegd, en in het houtgewas waarmede deze sombere kust begroeid is, houden zwermen van moskieten en andere stekende muggen hun verblijf. Zwermen van allerlei watervogels vinden hier gedurende de ebbe in ongestoorde rust rijkelijk hun voedsel, terwijl bij den vloed haaijen en andere roofvisschen tusschen het met water overdekte hout ronddwalen. Even laag zijn de monden der rivieren, waarvan de oevers echter door bosschen | |
[pagina 68]
| |
van mangrove-boomen, die door hunne wortels en loten ondoordringbare verschansingen vormen, tegen het geweld der brandingen beschut worden. Hoe verder men zich van de zee verwijdert, des te meer verandert het tooneel. De oevers zijn met andere gewassen begroeid; grootere boomen steken boven het lagere houtgewas uit, de slanke pinapalm, het zekere kenteeken van eenen vruchtbaren grond, vertoont zich in menigte. Klim- en woekerplanten bedekken de boomen en slingeren zich als festoenen van tak tot tak. De oever, begroeid met stekelige Papilionaceën, is niet zigt-baar van wege de menigte der digt gebladerde takken, die tot ver over 't water hangen. Ongeveer 8-10 uren van de zeekust, daar waar het rivierwater zuiver, en niet meer troebel door het zout der zee, de reeds hoogere oevers bespoelt, prijkt de groenhoutboom (Bignonia leucoxylon) met zijne gele bloemen. De Heliconiën ontvouwen hare reusachtige bladeren en de prachtige maripa-palm (Maximiliana regia) steekt boven het donkere loofdak uit. Alles is evenwel nog vlak; hier en daar slechts breken kleine, met bosch bewassen heuvels, de vlakte af. Overal langs alle rivieren heerscht dezelfde weelderige plantengroei, en in het heldere, donkere water spiegelt zich het landschap overheerlijk af. - Eerst daar waar heuvels den loop der rivieren bepalen, waar rotsen en klippen deze insluiten en naauwer maken, en waardoor het vervoer van producten aan gevaren zoude onderhevig zijn, bevindt zich de grens der bebouwing; hier is de ingang tot het onbekende land. De rivier, die de oostelijke grens der kolonie uitmaakt, de Marowyne, Maroni, door de Indianen Marauni genoemd, een groote, aan zijne monding een uur breede stroom, is van wege de menigte zandbanken bijna niet bevaarbaar. | |
[pagina 69]
| |
Waarschijnlijk is deze gevaarlijke monding oorzaak, dat, ofschoon de langs hare oevers liggende landen hooger zijn en even vruchtbaar, ja zelfs gezonder dan die langs de Suriname, zij evenwel ten eenenmale onbebouwd zijn en slechts in de nabijheid der zee door Indianen, en in het binnenste van boschrijke gebergten door Aucana-Bosch-negers bewoond worden. Aan hare monding vindt men niet de gelijkvormige mangrove-bosschen, zoo als bij andere rivieren, maar hooge zandheuvels, waarop een uitermate weelderige plantengroei van palmen, cactussen, wierook-, lokust- en kasjou-boomen (Anacardium occidentale Linn.) langs de zeekust het oog bekoort. Een kleine militaire post op den hollandschen oever laat, wanneer schepen voorbij zeilen, de nederlandsche vlag waaijen. Van hare monding af opwaarts heeft de statige rivier, dezelfde breedte behoudende, over eene lengte van drie uren noch bogt noch kromming; van daar echter begint, bij eene groep van lage, met palmen en andere bruikbare houtsoorten digt bewassen eilanden, hare zuidwestelijke rigting. Het land aan beide zijden der rivier ligt meestal boven het peil van den hoogsten vloed, en bestaat uit eenen zandigen, met zwarte aarde vermengden grond, die bijzonder geschikt is voor het verbouwen van den maniok (Jatropha). Ongeveer een uur boven hare monding strekt zich een rif van ijzerhoudende rotsen tot ver in het bed der rivier uit. Op den hoek van het zandige strand, door de monding van den stroom gevormd, vindt men dikwijls heldere, kristalachtige, afgeronde steenen, die zeer hard en, geslepen, kristalhelder en glinsterend zijn; men noemt ze Marowyne-diamanten. Doch het zijn niets anders dan topazen en zelden vindt men er die eenige waarde hebben. Van bovengenoemde eilanden, die door zandbanken omringd en door ondiepe kanalen doorsneden worden, vaart men | |
[pagina 70]
| |
den stroom in eene ten minste tien uur lange kromming zuidwestwaarts op. Eene menigte eilanden, deels laag en met palmen bewassen, deels hoog en steenachtig en met hooge bosschen bedekt, vormen prachtige groepen op de wijduitgestrekte watervlakte. De oevers worden hooger, op sommige punten zijn zij heuvelachtig en met digte bosschen bezet, en schilderachtig verheffen zich op steile plaatsen kleine indiaansche dorpen, waarvan de hutten half verscholen liggen onder bananas- en papaya-boomen (Carica papaya) en tusschen katoenstruiken. Groote zandbanken verheffen zich in 't midden der rivier; men ontdekt rotsen en kleine watervallen. Het water is, vooral in het drooge jaargetijde, helder als kristal en op eene diepte van twaalf voet, kan men de steenen op den grond zien liggen. In de verte ontdekt men de hooge bergen van het binnenland, die zich als blaauwe wolken voordoen. Op deze wijze nadert men, bij de onmerkbare krommingen der rivier, altijd een vergezigt van drie tot vier uren behoudende, tot den op 16 uren van de monding gelegen militairen post Armina. De rivier, plotseling eenen halven cirkel van het zuid-oosten naar het noord-westen beschrijvende, stort over tallooze rotsen en zandbanken, bruisende naar beneden. Ontzaggelijk groote granietblokken liggen in hare bedding; zij zijn met stekelige palmen en eene soort van welriekende guyaba (Psidium aromaticum) begroeid. Op den franschen oever, uit eene onafgebroken keten van rotsen bestaande, ontlast zich de kleine rivier Armina, waaraan de nederlandsche post zijnen naam ontleent, in den stroom. In het drooge jaargetijde komt de vloed tot aan de eerste watervallen, waar de rivier over eene lengte van ongeveer 80 voet zich 6 voet naar beneden stort. Tot nagenoeg aan deze watervallen kan men met groote booten naderen, doch bij de sterke stroomingen wordt er | |
[pagina 71]
| |
veel voorzigtigheid vereischt, om niet op de blinde klippen te stooten. Wanneer in het drooge jaargetijde Boschnegers of Indianen den stroom opvaren, ontladen zij beneden de watervallen hunne cano's, en dragen hunne goederen op het hoofd over de rotsen. De ledige cano's worden met touwen opgeheeschen en boven wederom beladen. In het regenachtig saisoen echter, wanneer de stroom door den ontzaggelijken toevoer van water uit het binnenland gezwollen is, bevinden zich bijna alle rotsen onder water, en de booten worden met de grootste krachtsinspanning tegen de stroomingen opgeroeid. Het verschil tusschen den hoogsten waterstand in het regenachtige en den laagsten in het drooge jaargetijde zal bij Armina wel 23 voet bedragen, doch neemt merkelijk toe, naarmate men de rivier verder opwaarts volgt. Op beide oevers ontvangt de stroom uit aanzienlijke kreken of kleine rivieren, die meerendeels uit de moerassen van het binnenland ontstaan, eenen aanmerkelijken toevoer van water. Op de fransche zijde vindt men digt bij de monding de groote Waragama of Zeekoe-kreek; verder opwaarts de Maipuribi of Tapir-kreek. Hierop volgt de Balete; vier uren beneden Armina ontlast zich de Siparawini-rivier in den stroom. Deze, die in den regentijd dagen lang stroom-opwaarts bevaarbaar is, komt uit het zuid-oosten en schijnt op korten afstand van de Lava te ontspringen. Indianen hebben mij verzekerd deze rivier vier dagreizen ver te zijn opgevaren en des nachts in eene zuidoostelijke rigting zeer duidelijk het geluid van negertrommels en van schieten te hebben gehoord. Hieruit is af te leiden, dat deze Indianen zich in de nabijheid van eene verblijfplaats van Bosch-negers bevonden, die de oevers der Lava, nagenoeg op den derden breedtegraad, bewonen. Op de Siparawini volgt beneden Armina de Ruarua en op deze de Armina. Op | |
[pagina 72]
| |
den nederlandschen oever zijn tot Armina de kreken minder aanzienlijk, omdat het, tusschen de Marowyne en Cottica liggende land naar het westen vlakker wordt, en dit is de reden waarom ook de wateren der bosschen en der moerassen zich westwaarts ontlasten. Drie uren van de monding der Marowyne, bevindt zich op den hollandschen oever de naauwelijks merkbare Wane-kreek, die haren oorsprong in een moeras heeft, dat zijn water zoowel in de Marowyne als in de Courmotibo ontlast. Daar laatstgenoemde in de Cottica valt, en deze wederom in de Commewyne uitloopt, kan men in den regentijd, wanneer de moerassen 4-5 voet water houden, met kleine vaartuigen in vijf tot zes dagen Paramaribo bereiken; doch in het drooge jaargetijde zijn deze moerassen opgedroogd, en alsdan bestaat er geene andere gemeenschap dan over zee. De andere meer aanzienlijke kreken zijn: de Aramatta, Maturi en Aroarica; doch deze zijn alleen eenige uren opwaarts bevaarbaar. De Marowyne, die tusschen heuvels besloten bij Armina maar ¼ uur breed is, verkrijgt hooger op eene aanzienlijke breedte. Hare bedding vol klippen, zandbanken en eilanden heeft weinig bogten en eene bijna zuidelijke rigting. Digt aan den stroom liggen 400-500 voet hooge, zeer boschrijke heuvels. Vier dagreizen boven Armina, op 3o 40′ N. Br.. en ongeveer 25 uren boven dezen post, verdeelt zich de Marowyne, na meerdere aanzienlijke watervallen gevormd te hebben, in twee armen, waarvan de eene uit het zuid-oosten komt en Lava heet, terwijl de andere, uit het zuiden komende, Tapanahoni genoemd wordt. Op de punt, door de vereeniging van beide rivieren gevormd, wonen de nakomelingen der in het jaar 1806 van verschillende militaire posten ontvlugte guides (negersoldaten), die, na vooraf hunne officieren vermoord te hebben, naar deze ontoegankelijke rotsen | |
[pagina 73]
| |
de wijk namen en zich met meisjes der Boni- en Aucana-Boschnegers verbonden. Op deze plaats, die, door zijne natuurlijke ligging beschut, door rotsen en klippen omringd is, bevindt zich een aanzienlijke waterval, Singa-Dede, en in de Lava het einde der verscheiden uren lange cascade Itepuou. Aan den oever der Lava wonen de Boni-negers, insgelijks afstammelingen der vroeger van de plantagiën weggeloopen slaven, die echter met de regering niet bevriend zijn, en slechts door de Aucana-Boschnegers, voor welke zij cano's vervaardigen, met gereedschappen, doeken, enz. voorzien worden. De Lava, eene breede, doch niet zeer diepe rivier, staat in verbinding met de Camopy, die in den Oyapok valt, en derhalve ontmoeten wij hier dezelfde merkwaardige gaffelvormige verdeeling der stroomen, die zich bij de Orenoco en de Amazonen-rivier in veel aanmerkelijker mate voordoet. De Tapanahoni, die veel dieper is, en minder klippen zou bevatten, ontspringt waarschijnlijk in de nabijheid van de evennachtslijn, en kan als de eigentlijke Marowyne beschouwd wordenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 74]
| |
De zeekust ten westen der Marowyne bestaat tot aan den post Oranje, die 14 uren van deze laatste verwijderd is, bijna geheel uit ontzaggelijke moerassen, die met den vloed onderloopen, en waarin alleen struiken en lage boomen groeijen. Millioenen van watervogels, zoo als: flamingo's, roode ibissen, witte en blaauwe rijgers, lepel-ganzen, eenden en snippen vinden daar hun voedsel. Op de hooger liggende plaatsen vindt men vele herten (cervus mexicanus) en krabadago's, waarschijnlijk eene verbastering van het engelsche Crabdog, krabben-etende hond (Procion cancrivorus), en slechts zelden ziet men er behalve den jaguar andere viervoetige dieren. Groote zandbanken doorsnijden deze moerassen en dienen sedert onheugelijke tijden tot schuilplaats aan weggeloopen slaven, die in kleine dorpen leven, en in den uitermate vruchtbaren grond eenen overvloed van | |
[pagina 75]
| |
allerlei aardvruchten verbouwen; insgelijks hebben zij eene menigte wild, visschen en pluimgedierteGa naar voetnoot1). | |
[pagina 76]
| |
Den afstand van den post Oranje tot aan den mond der Motkreek rekent men op vier uur, en dien van hier tot aan de monding van het Mattapica-kanaal insgelijks op vier. Een uur verder ontlast zich een andere arm van de Mattapica, de Warappa-kreek, in zee. Van laatstgenoemde kreek af tot aan de monding van de Suriname ontdekt men geen spoor van bebouwing. Over elkander gevallen boomen, die door het geweld der branding omvergerukt zijn, bedekken het strand, en uit den meer binnenwaarts gelegen moerasachtigen grond verheffen zich drooge, halfverkoolde boomen, treurige overblijfsels van vroeger aldaar bestaan hebbende, doch door het vuur verteerde bosschen. Aan de monding der Suriname, Braamspunt geheeten, op den afstand van zes uren van de Warappa-kreek, gaat het zandige strand langzamerhand in groote modderbanken over, en de oevers dezer rivier worden door bosschen van mangrove-boomen, waarvan de tallooze wortels en uitspruitsels een bijna ondoordringbaar bolwerk vormen, tegen het geweld der branding beschut. De Suriname is aan hare monding ongeveer een half uur breed. Drie, op de hoeken der banken liggende ijzeren boeijen wijzen aan de schepen het vaarwater aan. Op een uur afstand van de monding valt eene groote kreek, de Jonkermans-kreek, in de rivier, en een weinig hooger op ligt de fraaije en vruchtbare suiker-plantagie Resolutie. Twee uren van Braamspunt vereenigt zich de uit het oosten komende Commewyne, eene statige, bijna even breede rivier, met de Suriname. Op den zuidhoek, waar beide rivieren ineenvloeijen, ligt het sterke fort Nieuw-Amsterdam, welks geschut beide stroomen bestrijkt. Twee kleine redouten, Purmerend en Leijden, die tegenover het fort, op den westelijken oever der Suriname, en den noordelijken der Commewyne lagen, zijn tegenwoordig niet meer bezet. | |
[pagina 77]
| |
Aan weêrskanten van de prachtige Commewyne, die eene oostelijke rigting heeft zonder belangrijke bogten tot aan den 5 uren van het fort Amsterdam gelegen post Sommelsdijk, liggen de fraaiste en rijkste suiker- en koffijplantagiën der kolonie. De vriendelijke, nette gebouwen der plantagiën, de suikermolens met hunne hooge schoorsteenen, de lanen van palmen, tamarindeen andere tropische vruchtboomen, waaraan groote met suikerriet beplante velden grenzen, of de onder de beschutting der bananen verscholen koffijboomen met hunne glinsterende, donkergroene bladen, en de hooge, donkere bosschen op den achtergrond leveren een prachtvol gezigt op. Voordat men aan het fort Sommelsdijk komt, ontlast zich op den regter oever de Mattappica-kreek in de rivier. Zij verdeelt zich in onderscheidene armen, en in twee kanalen, die in zee uitloopen, in de kleine Matappica en in de Warappa-kreek. Suiker-, koffij- en katoenplantagiën liggen hier zoo digt aan elkander, dat geen bosch meer aanwezig is: men zou zich kunnen verbeelden in eene rijke streek van Holland te reizen, indien niet de tropische gewassen en de naakte negers de begoocheling deden verdwijnen. Bij Sommelsdijk verdeelt zich de rivier; de zuidoostelijke arm heet de Opper-Commewyne. Ongeveer 15 uren hooger op verdeelt deze zich, in de nabijheid van den verlaten post Oranjebo, wederom in vier aanzienlijke kreken, Peninica, Tampati, Mapana en Commewyne. Het is uiterst moeijelijk deze wateren, waaraan vroeger vele aanzienlijke plantagiën lagen, te bevaren, daar over elkander gevallen boomen en rotsbrokken de vaart belemmeren. Het land is hier heuvelachtig; aan de westzijde der rivier wordt het afgebroken door groote zandvlakten, die zich van hier tot aan de Essequebo in britsch Guyana uitstrekken en de scheiding uitmaken tusschen het vlakke | |
[pagina 78]
| |
met bosch bezette kustland en de bergachtige bosschen van het binnenland. De kreken en moerassen van de Opper-Commewyne zijn zeer vischrijk en de kostelijke haimura komt hier in menigte voor. De Cottica heeft, hoewel met groote krommingen, steeds eenen aan de zeekust evenwijdigen loop, en over eene lengte van acht uren bevinden zich suiker- en koffijplantagiën langs hare oevers. Het omliggende land is laag, zelfs ligt het merkelijk beneden het niveau van het hoogste water, en slechts door goede dijken en sluizen wordt het woelig element in toom gehouden. Ook in haar ontlasten zich belangrijke kreken: van het zuiden de Perica, waaraan vele en aanzienlijke plantagiën liggen, en die vroeger door een kanaal, de Bottels-kreek, met de Opper-Commewijne in gemeenschap stond. Van het noorden vloeit de Mot-kreek in de Cottica, waaraan nog slechts twee katoenplantagiën liggen; door een kanaal ontlast zij zich in zee. Na eenen met de kust evenwijdigen loop van 16 uren neemt de Cottica eene zuidelijke rigting aan, en verdwijnt in de nabijheid der Opper-Commewyne in moerassen. Ter plaatse, waar zij haren loop verandert, ontlast zich in haar eene uit het zuid-oosten komende schoone en groote kreek, de Courmotibo, en met deze laatste vereenigt zich tien uren hooger op de Wane-kreek, of de uitvloeijing der moerassen, die hunne wateren in de Suriname en de Marowyne ontlasten. De oevers der Cottica en Courmotibo zijn meestal laag, met mauritius- en andere palmen begroeid, doch in het bovenland worden de oevers heuvelachtig. Een gedeelte der Aucana-Bosch-negers woont langs beide rivieren; zij bewerken het hout der omliggende bosschen, en verkoopen het in de kolonie. De Suriname, ofschoon minder | |
[pagina 79]
| |
groot dan de Marowyne en de Corantyn, kan van wege de vele langs hare oevers liggende plantagiën als de voornaamste rivier van het land beschouwd worden. Doch de door haar bespoelde landerijen, hoewel sedert zoo vele jaren bebouwd, staan in vruchtbaarheid op verre na niet gelijk met die aan de Commewyne, en inzonderheid niet met die der Nickeri-districten. Van het fort Amsterdam af beschrijft zij in haren loop eenen halven cirkel en vormt eene bogt waaraan de stad Paramaribogebouwd is. Van daaraf heeft zij eene zuidelijke rigting en behoudt die, hoewel met zeer vele bogten en krommingen. Op een uur afstands van Paramaribo neemt zij de uit het zuid-westen komende Para-kreek op, waaraan drie suikerplantagiën liggen. Tegenover deze ontlast er zich op den oostelijken oever de Paulus-kreek in; van de langs hare oevers vroeger bestaande plantagiën is tegenwoordig slechts ééne overig. Tien uren van de stad ligt, insgelijks op den oostelijken oever, het dorp Joden-Savanne. Van hier af worden de oevers bergachtig en zijn met de heerlijkste aloude bosschen bedekt, terwijl zich landwaarts in groote savannen uitstrekken. De plantagiën, meest houtgronden, komen in minder getal voor, en de wilde natuur behoudt de bovenhand. Vijf uren boven de Joden-Savanne ontlast zich aan de westzijde de aanzienlijke Marechals-kreek in de Suriname. Eertijds bevonden zich langs deze vele houtplantagiën, doch tegenwoordig zijn zij alle verlaten. Langs deze kreek kan men in de Opper-Saramacca komen; doch daar zich in den omtrek vele weggeloopen slaven ophouden, heeft tot heden niemand zulks ondernomen. Vier uren hooger op ligt aan den voet van een kaal gebergte, dat nagenoeg 200 voet hoog is, de aanzienlijke hout-plantagie Berg-en-Daal. In het drooge jaargetijde is de rivier hier zeer ondiep, en somtijds staat op vele plaatsen | |
[pagina 80]
| |
niet meer dan twee voet water, waardoor de gemeenschap met Paramaribo zeer moeijelijk gemaakt wordt. Andermaal vier uren hooger op bevindt zich de kleine plantagie, en de post Victoria. De rivier, door steile oevers ingesloten, is hoogstens 200 voet breed en vol klippen en zandbanken. Met digte bosschen bezette heuvels en bergen omgeven haar aan weêrskanten; wederom drie uren hooger op vloeit de aanzienlijke Sara-kreek in de Suriname; deze, hare gewone breedte hernomen hebbende, is met klippen, eilanden en zandbanken bedekt. Het voorkomen en de gesteldheid van den omtrek komen volmaakt overeen met die der Opper-Marowyne, ofschoon de rivier veel kleiner en daardoor het tafereel minder grootsch is. Aan de Sara-kreek en in hare nabijheid hebben zich insgelijks Aucana-negers nedergezet. Deze kreek heeft ver landwaarts in eene zuidoostelijke rigting, en langs haar komen de Bosch-negers, na acht dagen, waarvan zij er eenige over land moeten reizen, aan de dorpen van hunnen stam aan de Boven-Tapanahoni. Vier dagreizen boven Victoria, en tusschen den derden en vierden graad N. Br. liggen de dorpen der Saramacca-Bosch-negers. In het drooge jaargetijde wordt de vaart hier, even als in de Opper-Marowyne, door eene menigte klippen en banken belemmerd. Daarentegen staat in den regentijd het water in het binnenland op sommige plaatsen 50 voet hooger dan in het drooge jaargetijde, en de stroom verkrijgt alsdan eene buitengemeene snelheid. Indien er in het bovenland zware regens vallen, kan in éénen nacht het water acht voet rijzen, zoo als ik zulks zelf op den post Victoria heb bijgewoond. Het laatste dorp der Saramacca-Bosch-negers, Mongo (berg), kan 40 tot 50 uren van Victoria verwijderd zijn, en naar de hoogte der watervallen te oordeelen, 500 voet hooger liggen dan die post. Ook deze hebben over de boschrijke | |
[pagina 81]
| |
zette gebergten eenen weg naar de Aucana-negers aan de Tapanahoni, alsmede eene andere gemeenschap met de Matuari- en Becu-Musinga-Bosch-negers, die aan de Boven-Saramacca wonen. Op oude kaarten vindt men de ligging van eenen zoutberg aangeteekend, doch waarschijnlijk bestaat deze alleen in de verbeelding, omdat de Bosch-negers hun zout met vele moeite van Paramaribo halen, en bij gebrek daarvan de asch der pina-palm uitloogen; deze naar soda gelijkende zelfstandigheid gebruiken zij dan in plaats van zout. Zeven uren westwaarts van de Suriname ontlasten zich de Saramacca en de Coppename in zee. De invaart zoowel in de eene als in de andere wordt moeijelijk gemaakt door ver in zee uitloopende modderbanken. Hare oevers zijn laag en met struiken begroeid. Eerst in de tweede helft der vorige eeuw werd er land aan de Saramacca ontgonnen. Deze staat met de Suriname in gemeenschap door het Wanica-kanaal, dat vier uren lang is en zich bij Paramaribo in de rivier uitstort. De voortbrengselen der plantagiën aan de Saramacca, meestal suiker en koffij, worden langs dezen weg naar Paramaribo gebragt, ofschoon kleinere, niet diep gaande vaartuigen hunne lading somtijds op de Saramacca zelve innemen. De Saramacca, in grootte weinig verschillende van de Suriname, loopt met de vervelendste bogten en krommingen naar het zuiden; boven het Wanica-kanaal liggen slechts weinige onbelangrijke hout-plantagiën langs hare oevers. Eene menigte kreken, uit de savannen ontspringende, ontlasten zich aan weêrskanten in de rivier. De laatste bewoonde plaats, vroeger een militaire post, Saron, en eertijds eene standplaats van Hernhutter-zendelingen, ligt op eenen afstand van bijna 18 uren van zee; doch door de aanmerkelijke krommingen moet | |
[pagina 82]
| |
men, om van het eene punt tot het andere te komen, wel 30 uren onderweg zijn. Van Saron loopt een weg van acht uren door savannen en bosschen naar de plantagie Berlijn aan de Boven-Para, en van hier een andere van 13 uren tot aan Paramaribo. Ongeveer vijf uren boven Saron ligt een gewijde heuvel, dien de Bosch-negers, wanneer zij er voorbij varen, met vlaggen en bonte doeken versieren, waarbij zij nimmer verzuimen tevens te offeren. Iets verder vindt men de Mindrinetti- (Middernachts-) kreek, die door de Mareschals-kreek de Suriname met de Saramacca verbindt. Vijf dagreizen van Saron wonen de Becu-Musingaen Matuari-negers, 500-600 in getal. Volgens hunne verklaringen moeten de gebergten en watervallen veel hooger zijn dan die van andere rivieren, en de savannen van het binnenland zich op eenen niet grooten afstand van daar bevinden. De Coppename, die zich even als de Saramacca in zee ontlast, komt insgelijks uit het zuiden, en heeft aan hare rijke en schoone oevers alleen het leprozengesticht Batavia, dat ongeveer twee uren van zee verwijderd ligt. Zes uren hooger op bevindt zich de aan het gouvernement behoorende houtzagerij Andresen, waar door slaven fijn timmer- en schrijnwerkershout bewerkt en naar de Antillen ten verkoop uitgevoerd wordt. Bij Batavia valt in de Coppename degroote en zeer vischrijke Cusuwni-kreek, die, bijna evenwijdig aan de Saramacca loopende, met de verwonderlijkste krommingen uit het zuiden komt. Verscheidene groote kreken, gedeeltelijk door Indianen bewoond, loopen in de Coppename uit, waarvan de verdere loop en oorsprong niet bekend is. De zeekust tusschen de Coppename en de westelijke grensrivier Corantyn wordt in twee districten verdeeld: in Opper- en Neder-Nickeri. Het lage land is bijzonder | |
[pagina 83]
| |
geschikt voor den katoenbouw, en eerst in het begin dezer eeuw ontgonnen. Het Boven-district begint ongeveer zes uren van de Coppename, en bestaat uit een aantal plantagiën, die langs de zeekust liggen en over eene lengte van vier uren door eenen rijweg met elkander in verbinding staan. De voortbrengselen worden met kustvaartuigen afgehaald en tot verdere verzending naar de stad vervoerd; dit vervoer gaat met groote moeijelijkheden gepaard. De grond is buitengemeen vruchtbaar, doch doordien dit district aan geene kreek ligt, heeft men er in het drooge jaargetijde veelal gebrek aan drinkbaar water, en moet dit uit de hooger op liggende moerassen somtijds 2 tot 3 uren ver gehaald en op het hoofd vervoerd worden. Negen uren ten westen van het Boven-district en hiervan door wijd uitgestrekte moerassen afgescheiden, begint het Beneden-district, aan welks zeekust zich insgelijks onderscheidene katoen-plantagiën bevinden. Op de landtong, die door de monding der Nickeri-kreek gevormd wordt, is een belangrijke militaire post, de zetel van den landdrost, en ook houden verscheiden koop- en handswerkslieden daar hun verblijf. Dit kleine dorpje, uit twee straten bestaande, draagt den naam van Nieuw-Rotterdam. Aan de Nickeri-kreek, die door de Wayambo met de Coppename in gemeenschap staat, liggen verscheidene suiker- en koffij-plantagiën, waarvan de voortbrengselen regtstreeks door hollandsche en amerikaansche schepen afgehaald worden. De laatste plantagie, Krabbehoek, ligt op eenen afstand van ongeveer zes uren van de monding, en de geheele aanzienlijke kreek, zoowel als de in haar uitloopende Maratacca wordt slechts weinig door Indianen bewoond. De Corantyn, aan hare monding met de Nickeri-kreek vereenigd, stort zich hier in zee. De breedte van beide bedraagt van den post Nickeri tot aan den linker oever | |
[pagina 84]
| |
van den Corantyn nagenoeg drie uren. Op de engelsche zijde bevinden zich twee suikerplantagiën, Mary's-hope en Skeldon; doch de hollandsche is ten eenenmale onbewoond. De Maratacca zoude volgens de verklaring der Indianen met den Corantyn in gemeenschap staan. De oorsprong van dezen grooten stroom is geheel en al onbekend; vermoedelijk ontspringt ook hij in de boschrijke gebergten in de nabijheid van den equator. Richard Schombergh heeft dezen stroom bevaren en naar hieroglyphen gelijkende schrijfteekens ontdekt, die op de rotsen ingehouwen zijn, waaruit men het besluit mag opmaken, dat de bewoners van vroegeren tijd eene hoogere beschaving bezaten dan de tegenwoordige. In den Corantyn, bij de vroegere standplaatsen der Hernhutters Semira en Oreala, vindt men eene witte klei, zeer veel overeenkomst hebbende met krijt, en in het bed der rivier eenen rooden, naar jaspis gelijkenden steen, die eenen heerlijken glans aanneemt, en dien de vrouwen der Caraïben gebruiken, om hare potten te polijsten. |
|